Marknesse - Voorsterweg 36 - Waterloopbos

< Rijksmonumenten

(532192) monumentenregisterMonumentnummer: 532192

Introductie

Laboratorium, bestaande uit groenaanleg en waterwerken.

Foto van een vijver in een bos met laag, bakstenen muurtje in het water.
Afb. 1 Overblijfselen koelwatervijver voor de Maasvlakte centrale. Foto door Wouter van der Sar, 2013. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0
Foto van een vijver in een bos met machines langs de oever.
Afb. 2 De golfbak en golfmachines. Foto door Wouter van der Sar, 2013. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.O
Foto van een beek in een bos met lage muur en een kleine houten brug.
Afb. 3 Proef voor Golfdoordringing. Foto door Wouter van der Sar, 2013. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0

Kenmerken

  • Datering: 1951-ca 1996
  • Architect: O.m.: Ir. J.Th. Thijsse, Ir. H.J. Schoemaker, Ir. E.W. Bijker, Ir. J. van der Wel (getijregeling), Ir. A.J. Hoekstra, Ir. T. van der Meulen, Ir. R. Reinalda
  • Bouwstijl: n.v.t.
  • Rijksmonument sinds: 20 mei 2016

Geschiedenis

Het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst / (het Waterloopbos) kwam in de jaren ’50 tot stand als een grootschalige buitenlocatie en als proefstation voor het gelijknamige laboratorium dat was verbonden aan de toenmalige Technische Hogeschool van Delft. Het Waterloopbos is gelegen ten noorden van de kern Kraggenburg in het noordoostelijk deel van de boswachterij Voorsterbos, ten zuiden van de Voorsterweg en te noorden van de Zwolse Vaart. Tot de belangrijkste initiatiefnemers behoorde professor doctor Johannes Theodoor Thijsse (1893-1984) directeur van het laboratorium van 1927-1960. Beide laboratoria speelden een belangrijke rol in de voorbereiding en realisatie van talrijke grote waterwerken in ons land, maar ook in verschillende andere landen. Voor wat betreft Delft ging het onder meer om de Afsluitdijk en de Noordoostpolder. De betekenis van het Laboratorium De Voorst betreft –voor Nederland- onder meer onderzoek ten behoeve van de Deltawerken, die een direct gevolg waren van de ramp van 1 februari 1953. En verder ook grote haven- en kanaalwerken (zoals Rotterdam, Amsterdam, Vlissingen en IJmuiden), rivier-, oever- en kustwerken (zoals die van de Rijnsplitsing bij Pannerden, de dijkverzwaringen en de kanalisaties van de grote rivieren en van de Eerste Maasvlakte). De keuze voor het Voorsterbos als locatie was het resultaat van onderzoek door ir. J.E. Prins, waarbij zowel het terrein en de loop van het water –inclusief doorlaatbaarheid en reliëffactoren- als sociografische en sociaal-economische factoren werden meegewogen. Doorslaggevend waren onder meer de lage agrarische grondwaarde, het natuurlijke verval tussen het IJsselmeerpeil en het polderpeil en de aanwezigheid van bedrijven voor fabricage en assemblage van metalen en houten onderdelen in Vollenhove.

De proeven werden uitgevoerd met uit beton, steen, ijzer en hout gebouwde schaalmodellen die op schematische wijze de belangrijkste ruimtelijke en waterstaatkundige objecten en structuurelementen representeerden en die fysieke waterloopkundige / hydrodynamische metingen mogelijk maakten. Het onderzoek gebeurde grotendeels proefondervindelijk en met behulp van grote elektronische rekenmachines, maar nog zonder de moderne krachtige computers. De komst van computersimulatie betekende zelfs de doodsteek voor het laboratorium.

De schaalmodellen zijn aangelegd in het bos, waarbij de al bestaande structuur van ontwateringssloten wel leidend, maar niet beperkend was: sommige proeven vergden een veel grotere aanleg dan binnen een of twee percelen kon worden gerealiseerd. Hiernaast en hierna zijn talrijke andere modellen uitgevoerd op basis van al eerder voor ander onderzoek aangelegde waterstructuren –gewoonlijk door ze te vergraven of door ze voorzien van andere stroomsystemen. Een deel van de proeven werd bovendien uitgevoerd in enkele speciaal hiertoe opgetrokken hallen.

De volgnummers van de proefnemingen van het Delftse laboratorium en dat in De Voorst zijn niet van elkaar te onderscheiden en lopen door elkaar. De eerste opdracht M1 (Model 1), in Delft, werd verstrekt in 1926. Het totaal aantal reikt omstreeks 1995 tot rond 1250. De eerste ca. 350 hiervan kunnen gedateerd worden in de jaren 1927-1950 en de nummers ca. 350-700 in de jaren 1951-1960. Het eerste nummer in het Waterloopkundig Laboratorium De Voorst was het model voor afsluiting van de Braakman M359, 4 juli 1951) Een tweede vroeg model is nr. M398, voor de Rijnstuw te Amerongen. Voor zover bekend zijn beide modellen niet meer aanwezig. De nummers ca. 500-900 stammen uit de periode 1959-1965.

De in De Voorst gebouwde nummers M359 tot ca. M900 zijn karakteristiek voor de jaren van de wederopbouw vanwege de periode van het ontstaan, maar ook en vooral vanwege hun relatie met vele tientallen uitgevoerde grote waterbouwkundige werken, zoals die in het Deltagebied, bij onze grote havens en aan de grote rivieren. De proeven vonden ook daarna volop doorgang, maar het zwaartepunt is getalsmatig op de eerste 15 jaar komen te liggen; slechts een kwart van de experimenten is uitgevoerd in de laatste 30 jaar van het bestaan van het laboratorium. Het werd –na een privatisering in 1995- in het volgende jaar opgeheven.

Een belangrijk gedeelte van het laboratoriumterrein is in 2002 in handen gekomen van Natuurmonumenten, nadat daarvóór een projectontwikkelaar er vakantiehuizen had willen realiseren. Natuurmonumenten heeft in de volgende jaren alle hallen laten slopen en stelde daarna het terrein open voor publiek. Een deel van de hierbinnen aangelegde experimentele waterwerken vormt sindsdien een speciale attractie; er wordt naar gestreefd restauraties te realiseren terwijl er bovendien manifestaties worden georganiseerd, zoals opvoeringen, kunstprojecten, enz.

De opzet van Waterloopkundig Laboratorium De Voorst was van meet af aan gericht op verandering –en niet op behoud van elementen en structuren. Wijziging van de inrichting van het terrein en hiermee dus dynamiek van de plattegrond is dan ook een kenmerk van het laboratorium dat deel is van de waarden die het vertegenwoordigt. In die zin is er sprake van een hoge mate van uitzonderlijkheid: vrijwel altijd is (een zo groot mogelijke) authenticiteit een noodzakelijke voorwaarde voor een monumentstatus. Een belangrijk facet van de cultuurhistorische betekenis van het laboratorium ligt daarentegen in zijn ‘palimpsestkarakter’: het beschrijven, weer uitvlakken en (meermalen) opnieuw beschrijven van de bodem. Dat een belangrijk deel van de werken door latere ‘overschrijving’ moeilijk of niet meer herkenbaar is, is ook een gevolg van het feit dat op sterk uiteenlopende schaalniveaus is gewerkt: er zijn modellen operationeel geweest in ‘duizendtallen’, ‘honderdtallen’ en ‘tientallen’. Tot de eerste categorie –die in de ruime opzet van De Voorst amper is toegepast- behoort een model van de Westkapelse Zeedijk uit 1964, met een horizontale schaal van 1:2500 (nr. M855). Meest kenmerkend zijn schaalgetallen lopend van ca. 1:30 t/m 1:300. De modellen kennen meestal een horizontaal en verticaal (vaak wel een factor vijf) verschillend schaalgetal.

Het Waterloopkundig Laboratorium is gevestigd binnen een vanaf 1944 aangelegd bos (het Voorsterbos(ch)), dat op relatief slechte poldergrond binnen de Noordoostpolder was ontworpen. Het bos van het laboratorium is kort na 1951 van het Voorsterbos afgesplitst. Bij de aanleg van het Voorsterbos is gebruik gemaakt van het in de gehele droogmakerij gangbare rechthoekige netwerk van waterlopen, op basis waarvan talrijke standaardkavels van 800 x 300 m en afgeleiden ervan ontstonden. Het netwerk van waterlopen van dit afwateringssysteem werd gecompleteerd met drainagegreppels en sloten, waardoor rond 1950 een fijnmazig en overwegend regelmatig ingedeeld netwerk van waterlopen het Voorsterbos dooraderde. Bij de verdere bosaanleg is hierbinnen een netwerk van haakse paden gerealiseerd. De talrijke proefopstellingen van het laboratorium zijn aangelegd binnen deze structuur van wateren en paden. Mettertijd is het oudste netwerk van de haakse infrastructuur hier en daar wat vervaagd, maar grotendeels is het –ondanks de sequentie van bouw van proefopstellingen- intact of herkenbaar gebleven. De waterlopen vervulden een belangrijke functie in het laboratorium omdat ze als aan- en afvoerkanalen dienst deden.

De oorspronkelijke bosaanleg omvatte loof- en naaldhout: vooral beuk, eik en den. Nu is de variatie belangrijk groter.

De bosaanleg was omstreeks 1950 grotendeels voltooid en toen was ook zichtbaar dat in het noordelijk gedeelte van het bos een buiten het rechthoekige stramien van de aanleg vallende weg was aangelegd, de Scheveweg. Bij de scheiding van het Voorsterbos en het bos van het Waterloopkundig Laboratorium is grotendeels gebruik gemaakt van bestaande kavelsloten, terwijl verder onder meer een grenssloot werd gegraven langs de Scheveweg. De talrijke proefopstellingen zijn aangelegd binnen deze structuur van wateren en paden. Mettertijd is het oudste netwerk van de haakse infrastructuur weliswaar hier en daar vervaagd, maar grotendeels bleef het –ondanks de proefopstellingen- intact of herkenbaar. De waterlopen vervulden een belangrijke functie binnen het laboratorium omdat ze als permanente aan- en afvoerkanalen dienst deden.

Tot de opvallendste onderdelen van deze infrastructuur behoren in dit verband de zogenoemde Romijnoverlaten of –stuwen, die als ‘doseersluisjes’ fungeerden en waarlangs de waterlopen en de proefopstellingen werden gevoed en de waterdoorvoer voldoende nauwkeurig gemeten kon worden. Dergelijke overlaten zijn op diverse plaatsen (in niet identieke uitvoering) in het bos aanwezig en ze behoren tot de basisvoorzieningen van het laboratorium.

In de huidige situatie –waarin slechts een deel van de aanleg is blootgelegd- zijn onder meer (resten van) de modellen van de riviersplitsing bij Westervoort (M395; 1951/1955), van de Haringvlietsluizen (M505 en M515; 1954), van de haven en de pieren van IJmuiden (M526; 1956) en van ‘Fundamenteel onderzoek driedimensionale ontgrondingen zeegaten’ (M863; 1964) herkenbaar. Het meest uitgestrekte model –oorspronkelijk ca. 600 m lang – was dat van de Nieuwe Maas en de Nieuwe Waterweg tussen Krimpen tot aan Hoek van Holland (opgedeeld in M315, M346 en M719; 1954/1957/1960). Tot dit stelsel behoorden ook de nrs. M555 en M556. Een deel ervan (m.n. M 315) is nog als structuur herkenbaar, maar het model is later ‘opgeknipt’ voor gebruik in onderzoek binnen andere projecten. Een nog goed herkenbaar, belangrijk model is dat wat werd aangelegd voor de Willemsspoortunnel in Rotterdam (M1083; ca. 1970). Andere markante (en herkenbaar gemaakte) werken zijn onder meer de haven van Beirut (Syrië) (M794; 1962), de haven van Marsa-el-Brega (Libië) (M1183), de Koelwatervijver van de Maasvlaktecentrale (M1193, M1217), de installaties voor onderzoek in Grote Stroomgoot t.b.v. de Deltawerken (M1233, M1243), de pekelinstallatie voor een haven in Bangkok (Thailand) (M770; 1961) en de opstelling voor onderzoek van de stabiliteit van zogenoemde blokkendammen onder invloed van stroom en golven voor de Deltawerken (M995; ca. 1967). De beide laatste waren ondergebracht in grote hallen, die - net als verschillende andere overdekkingen - in het begin van de 21ste eeuw zijn gesloopt. De loods waarin het onderzoek voor Bangkok werd uitgevoerd, was de enige die tot stand is gebracht in de jaren 1951 t/m 1965, nl. in 1961 of 1962. Enkele andere die dateren van omstreeks 1970, zijn gehandhaafd, maar deze liggen buiten het beschermde deel van het Waterloopbos.

Omschrijving

Romijnoverlaten bestaan uit twee of drie (en soms zelfs vier) gemetselde of betonnen hoofden met een of meerdere ijzeren sluitingen en dito (al dan niet elektrisch bewogen) bedieningsmechanisme(n). Typerend voor dit type kering en overlaat is het feit dat de kering in het water is gelegen en dat de doorstroom wordt beperkt door omhoog halen ervan, waardoor er minder water overheen kan stromen. Er liggen meerdere exemplaren op het terrein, die niet alleen verschillen naar omvang maar ook naar uitvoering. De Romijnoverlaat is genoemd naar zijn tester (niet naar de uitvinder), D.G. Romijn, die deze overlaat rond 1930 in het toenmalige Nederlands-Indië hielp ontwikkelen voor gebruik in irrigatiewerken.

Van M315 (schaalmodel 1:75, horizontaal) is het deel rond het Rotterdamse Noordereiland en Katendracht met de beide takken van de rivier duidelijk herkenbaar. Het werk is onder meer aangelegd in baksteen en betonnen banden, waarvan de contouren zich over enige tientallen meters als een duidelijk samenhangend, bochtig systeem in het bos aftekenen.

Van M505 resp. M515 (schaalmodel 1:30, h.) is een deel van de meetinstallatie voor de verwachte ontgronding bij de sluizen in het Haringvliet en de aan en afvoer van water bewaard gebleven.

Van M995 (schaalmodel 1: 20, h.) resteert onder meer een ruim waterbassin met een opstelling bestaande uit een circa 15 m lange ijzeren constructie met over de volle lengte aan de ene zijde vaste en aan de andere zijde door middel van elektromotoren beweegbare, houten keringen en hiertussen een stortebed van zware keien.

M1193/M1217 is een schaalmodel (1:20, h.) van de koelwatervijver van de Maasvlaktecentrale. Het model laat zich nog tamelijk goed herkennen als een vrij groot, uit beton en (kalkzandsteen?) klinkers geconstrueerd bassin met verdelende ‘wandjes’.

Het aantal aangelegde onderzoekseenheden gedurende de periode waarin het laboratorium functioneerde ligt rond de 1250, maar hiervan zijn aan de oppervlakte slechts enige tientallen benoembare / herkenbare voorbeelden aanwezig. Dit is ten dele een gevolg van hergebruik en aanpassing van onderdelen, maar ook van latere sloop, verwaarlozing en overwoekering. In de bodem –d.w.z. ten dele óp en ten dele iets beneden maaiveldniveau- bevinden zich echter nog talrijke relicten en sporen van aangelegde werken. In de laatste jaren is er veel energie gestoken in het opnieuw zichtbaar maken van een deel van deze erfenis. Hierbij kon niet exclusief worden gekozen voor elementen uit de eerste decennia van de aanleg, omdat deze soms meer kenmerken waren kwijtgeraakt dan latere opvolgers. Wel trachtte men een aantal voor de 20ste-eeuwse Nederlandse en voor de internationale waterbouwkundige geschiedenis markante toonbeelden te doen herleven. Ook sporen en resten van niet nader benoemde onderdelen zijn echter op zeer ruime schaal voorhanden en blijven in een toegedekte toestand bewaard.

De talrijke hergebruikte proefinrichtingen waren steeds zo veel mogelijk binnen het bestaande rechthoekige netwerk aangelegd, maar dit bleek niet altijd haalbaar. Op den duur is dit netwerk dan ook duidelijke sporen gaan dragen van aanpassingen ten behoeve van voeding en waterafvoer. In plaats van een voornamelijk regelmatig, fijnmazig patroon van sloten en paden is een netwerk van afwisselend kleine en grotere eenheden ontstaan, dat onder andere terug te vinden is op (recente) topografische kaarten. Hiernaast zijn op ruime schaal aangelegde structuren en elementen en resten daarvan op het terrein aanwezig en die zich over minimaal honderden, maar regelmatig over vele duizenden vierkante meters uitstrekken.

Hoewel er (vermoedelijk) geen twee proefopstellingen aan elkaar gelijk zijn, bestaan er wel overeenkomsten tussen vele. Dit hangt samen met het doel waarvoor ze werden aangelegd, met het materiaalgebruik en met de inrichtingen die werden toegepast. Zo hadden de opstellingen vrijwel zonder uitzondering tot doel gevolgen van waterstromen bij veranderingen in de natte of de droge infrastructuur te onderzoeken. Er zijn talrijke modellen van haven- en kustwerken, waterkeringen, rivier- en kanaalsystemen, stuwen, schut- en stroomsluizen en waterinlaten en/of –uitlaten, enz. tot stand gebracht Deze vertoonden -uiteraard naar hun aard- belangrijke onderlinge overeenkomsten. Ook de toepassing van relatief eenvoudige bouwmaterialen (baksteen en kalkzandsteen, betontegels en ongewapend beton) en van (mechanische) hulpmiddelen (waaronder golfslagmakers, schuiven, typen sluisdeuren, kabel- en transportbanen met lorries, vaartuigen en andere drijvende objecten, enz.), bracht mee dat de structuren op schaal overeenkomsten vertonen.

Het Waterloopkundig Laboratorium in Voorst en de zusterorganisatie in Delft hebben vanaf het begin een belangrijke rol vervuld in het Deltaplan. Er zijn op verschillende schaalniveaus modellen tot stand gebracht voor proefnemingen, waarbij onder meer toenmalig directeur Thijsse richtinggevend was. Onder zijn leiding en op zijn advies zijn onder meer de uitwateringssluizen in de Haringvlietdam beproefd en uitgevoerd onder toepassing van 17 openingen van 56,50 meter, elk voorzien van zogenoemde segmentdeuren.

In de loop der jaren zijn binnen het bestaande stramien van hoofdvaarten achtereenvolgens vele hydrologische proefopstellingen gerealiseerd, waarvan een deel zich nog laat herkennen als soms grillig gevormde waterlopen met erin aangelegde waterwerken, maar een ander deel nu onder een relatief jong plantendek schuil gaat. Het Waterloopbos is anno 2012 zo’n 65 à 70 jaar oud en het omvat dus uitsluitend jonge en jongvolwassen bomen. Er is, mede als gevolg van de bestemming en ook door de stammendichtheid van het bos (nog) vrij weinig ontwikkelde onderbegroeiing. Ook de op talrijke plaatsen in de bodem aanwezige (stenen resten van) constructies zorgen voor enige belemmering van toename van de vegetatie. De relatief recente wijziging van de bestemming van het bos bracht hierin echter grote verandering teweeg: de natuur wint snel terrein, waardoor de aanleg en structuur van proefopstellingen op meerdere plaatsen aan het vervagen zijn.

Monumentale waarde

De cultuurhistorische waarde van het Waterloopbos is gelegen in de geschematiseerde en op schaal uitgevoerde proefopstellingen van water- en oeverwerken, waardoor een uitzonderlijk landschap van nationaal en internationaal tot de verbeelding sprekende historisch-ruimtelijke artefacten en relicten daarvan is ontstaan.

De technologische ontwikkelingen zijn herkenbaar door de opzet van het complex als een (grotendeels) in de open lucht tot stand gebracht en werkend laboratorium met proefopstellingen voor waterloopkundig of hydrodynamisch onderzoek en bestaande uit schaalmodellen van waterbouwkundige werken.

Op grote schaal zijn experimentele hydrodynamische simulatietechnieken toegepast ten behoeve van (latere) realisering van waterwerken en infrastructurele voorzieningen en in het dynamische karakter ervan, dat een steeds opnieuw inrichten van het terrein inhield.

Binnen het terrein bevindt zich een geconcentreerde verzameling relicten van belangrijk geabstraheerde schaalmodellen uit een periode die vooraf ging aan die van de ver doorgevoerde computersimulatie en als representant van een praktische onderzoeksfase die vooraf ging aan de constructie van vele belangrijke waterbouwkundige werken in Nederland en andere landen –in het bijzonder in de wederopbouwjaren.

Het complex heeft een belangrijke rol gespeeld bij de ontwikkeling van civiele waterbouw in gebieden die aan getijden en stroming onderhevig zijn, in het bijzonder betreffende grote (betonnen) water- en sluiswerken, waterkeringen en oeverwerken.

De ruimtelijke betekenis van het complex is gelegen in de combinatie van natuurlijke (bodem- en reliëffactoren) en aangelegde (bos, infrastructuur) onderdelen met het doel om een zo efficiënt en realistisch mogelijk werkende laboratoriumsituatie / simulatie van de hydrodynamische realiteit te verkrijgen.

Advies omgevingsvergunning

Over dit monument is advies uitgebracht in het kader van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo):

Bronnen en verwijzingen

Meer informatie
Meer over het monumentenregister en de pagina's in deze kennisbank is te vinden in Monumenten - Rijksmonumentenregister.
Meer over wat er is beschermd is te vinden in de leeswijzer.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 29 mrt 2024 om 04:01.