Otterlo - Houtkampweg 6 - Beeldentuin Kröller-Müller

< Rijksmonumenten

(532228) monumentenregisterMonumentnummer: 532228

Introductie

Beeldentuin bij museum Kröller Müller (fase 1)

Foto van het lage, bruine gebouw met glazen deuren. Om het gebouw heen ligt een gazon met pad, links achter staat een rood beeld.
Afb. 1 Vooraanzicht 'oude' ingang van het museum. Foto door Nanette de Jong, 2017. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0
Foto van het park met bomen en gazon. In de achtergrond staat een laag gebouw met glazen wanden. Er loopt een pad naar de ingang.
Afb. 2 Beeldentuin Kröller Muller Museum met zicht op de achteringang van het museum. Foto door Nanette de Jong, 2017. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0
Foto van een wit gebouw met meerdere openingen en zwarte pilaren. In en om het gebouw staan standbeelden.
Afb. 3 Het Rietveld Paviljoen. Foto door Nanette de Jong, 2017. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0

Kenmerken

  • Datering: 1955-1966
  • Architect: J.T.P. Bijhouwer
  • Bouwstijl: Landschapsstijl
  • Rijksmonument sinds: 16 augustus 2017

Omschrijving

De stichting van de beeldentuin -en in de eerste plaats die van het Kröller-Müller Museum en van het Nationaal Park De Hoge Veluwe zelf- gaan terug op het echtpaar Kröller-Müller. Zij (Hélène, 1869-1939 en Anton, 1862- 1941) kochten in 1909 een duizenden hectare groot, niet of nauwelijks in cultuur gebracht terrein ten noordwesten van Arnhem in de buurt van Otterlo. Anton Kröller, schatrijk geworden in het bedrijf van zijn latere schoonvader, kocht het terrein met het doel het als jachtgebied te benutten. Hélène Kröller-Müller, de schatrijke dochter van een Duitse ondernemer, was een belangrijke kunstverzamelaar en zag een toekomst van het terrein in de vestiging van een museum voor haar collectie. Een reeds in uitvoering genomen ontwerp voor een museum (van Henri van de Velde) moest in de jaren ’20 door geldgebrek worden opgegeven, waarna de zaak, inclusief de kunstverzameling, in 1935 door de Nederlandse staat is gekocht. De bouw van een kleiner museum waarin de collectie zou worden getoond, was deel van het contract en midden 1938 is dit (kleinere) museum opgeleverd. De collectie omvat onder andere diverse Van Goghs, Picasso’s en Mondriaans. Hiernaast verzamelde Hélène Müller beeldhouwwerken en nam ze zich voor de collectie uit te stallen. Op enige locaties kwamen beelden te staan. Het beheer van de totale collectie kwam in 1935 onder verantwoordelijkheid van de Kröller-Müller Stichting, die ook het initiatief nam voor de bouw van het museum, de aanleg van de beeldentuin en voor de uitbreidingen van beide. De aanleg van de beeldentuin was resultaat van een initiatief van directeur Bram Hammacher en architect Henri van de Velde. De feitelijke eigenaar van de grond (namens de overheid: Stichting ‘Het Nationale Park De Hoge Veluwe’) moest hiertoe grond in erfpacht geven. De opdracht voor een eerste ontwerp ging in 1954 naar J.T.P. Bijhouwer. Terwijl de verwerving van nieuw werk doorgang vond, bestond de beeldentuin nog uit niet veel meer dan een gazon aan de noordzijde van het museum. Maar nadat Bijhouwer zijn eerste schetsen (ca. 1955) had uitgewerkt (ca. 1960) en inhoudelijke en financiële kwesties waren opgelost, kwam de aanleg tot uitvoering.

De beeldentuin bevindt zich ten oosten van het complex van gebouwen dat het Kröller-Müller Museum vormt. De aanleg op deze plaats is mede ingegeven door situering aan de noordzijde van een uitloper van de zogenoemde Franse Berg. De Franse Berg is een vrij steile, enkele tientallen meters hoge rug (stuwwal uit de voorlaatste ijstijd), die zich globaal van west naar oost uitstrekt. Het museum en de tuin liggen in de noordelijke luwte van deze rug.

Het beschermde deel van de beeldentuin bestaat in hoofdzaak uit een in twee fasen aangelegde tuin in landschappelijke stijl. De oppervlakte van dit deel is ongeveer 7 ha (3,5 ha uit de eerste fase en 3,4 uit de tweede; een beoogde verdere groei met derde deel van ca. 2,5 ha is niet als zodanig gerealiseerd). Hiernaast zijn delen van de aangrenzende en de toenmalige, het museumgebouw omzomende terreinen als deel van de beeldentuin te beschouwen, hoewel ze maar ten dele op ontwerpen van 1955 en 1960 voorkomen. Het oudste deel van de beeldentuin, direct oostelijk van het uit 1938 daterende museumgebouw van Henri van de Velde (1863-1957), bestaat uit een onregelmatig gevormd, ruwweg vijfzijdig, bebost terrein met een centraal open veld –de ‘Grote Vallei’- en daar omheen enige kleinere open velden die verbonden zijn door een slingerend dreven- of padenstelsel. Een belangrijk element van dit oudste deel van de beeldentuin is de aanvankelijk door Bijhouwer niet gewenste vijver. De vijver en het erin opgenomen ‘Sculpture flottante, Otterlo', zijn een ontwerp van Marta Pan. In het noordelijkste gedeelte van het oude deel van Bijhouwers aanleg kwam in 1964/65 het gereconstrueerde beeldenpaviljoen van Gerrit Rietveld tot stand. (De Grote Vallei wordt ook wel de Grote Kom en het Grote Veld genoemd) Bij de uitbreiding is aan de zuidoostzijde een ruwweg driehoekig, eveneens bebost terrein toegevoegd, waarin opnieuw enige open velden. Het padenstelsel werd in vergelijkbare trant uitgebreid en waar nodig voor integratie aangepast. Deze uitbreiding is mede vormgegeven door Rudi Oxenaar.

De zuidelijke grens van het terrein is in belangrijke mate bepaald door de steilte van de Franse Berg, een stuwwal uit de voorlaatste ijstijd; de noordelijke door de oost-west gerichte Houtkampweg. De door hekwerken bepaalde grenzen vormden vanaf het padenstelsel nergens een visuele barrière. Het padenstelsel kent in hoofdzaak een beloop in de luwte van begroeiing en langs de randen van de open velden. Het buiten de paden treden om geëxposeerde beelden van dichtbij te bekijken is van oudsher uitdrukkelijk toegestaan. Een gevolg hiervan is geweest dat enkele ‘ingesleten’ verbindingen in meer recente tijd alsnog zijn voorzien van een verharding. De beeldencollectie is voor een belangrijk deel tegen de achtergrond van de vegetatie en het plaatselijk reliëf gesitueerd en dus niet per definitie op de open velden: er werd gemikt op een decor in plaats van op ‘ruimte’. Dit is in de huidige opstelling nog goed waarneembaar. In de huidige toestand is de plattegrond weliswaar iets gewijzigd ten opzichte van die rond 1965, maar de oude structuur laat zich nog goed herkennen.

De paden zijn ten behoeve van rolstoeltoegankelijkheid verhard en ook zijn enkele veel begane ‘doorsteken’ gefixeerd als verbindingen. De blik over het Grote Veld vanuit de van omstreeks 1975 daterende uitbreiding van het museum kent een perspectivische opbouw door coulisse-effect. De andere velden zijn meer besloten van karakter, maar onder de stammen door en langs reliëfaccenten en slingerende paden zijn wel steeds uitnodigende vergezichten: de kleine velden of kommen zijn dus duidelijk met elkaar en met het Grote Veld verbonden. Dit is een belangrijk aspect aan de beeldentuin, die immers de invitatie moet inhouden voor een ‘monumentale rondgang’.

De beplanting is grotendeels gebaseerd op (het rooien van) reeds aanwezige vegetatie, deels -en hier en daar ruim aangevuld met coniferen (= naaldhout), rododendron, sparren en dennen. De eerder aanwezige vegetatie van onder meer beuken, eiken, diverse soorten dennen en berken dateerde in belangrijke mate uit de 19de en de eerste decennia van de 20ste eeuw, toen het grotendeels kale gebied is beplant. Kaarten geven percelen dennen, beuken en eiken aan, alsmede veel ‘hakhout’. De huidige indeling laat met name op en ten oosten van de Grote Kom solitaire eiken en overwegende zones van hoog opgaand loofhout (van groene en enige rode beuken alsmede eiken en berken) zien. Hiernaast zijn kleinere gemengde clusters van loof en naaldhout (dennen en sparren) aanwezig, in het bijzonder ten noordoosten van de vijver. In het oosten van het door Bijhouwer ontworpen deel van de beeldentuin bevindt zich een belangrijk groter bos van sparren en dennen (het pinetum), dat zijn oorsprong heeft in de eerder aanwezige begroeiing.

Kunstwerken die permanent deel uitmaken van de beeldentuin en een vaste locatie hebben zijn een drijvend object van Marta Pan binnen de vijver ten oosten van de museumgebouwen, voorstellende een ‘Sculpture flottante’ en zes door G.Th Rietveld ontworpen betonnen parkbanken in 3 x 2 uitvoeringen: convex (tweevoudig uitwaarts geknikt) en concaaf (tweevoudig inwaarts geknikt) .

Een gedeelte van oudste aanleg (het westelijk deel) van de beeldentuin is rond 1975 verloren gegaan door de bouw van de grote uitbreiding van het museum naar ontwerp van W. Quist (geboren 1930). Hierdoor is het contact tussen de museale binnen- en buitenruimten versterkt, wat een doelbewuste keuze was. Hierdoor is de vijver relatief dicht tegen het binnenmuseum komen te liggen en wordt er een uitnodigend gebaar gemaakt naar één van de ‘beeldmerken’ van het museum: het ‘Sculpture flottante, Otterlo'. Aan de oostzijde van de tuin is bij een latere uitbreiding een aanleg gerealiseerd die deels aansluit bij het eerdere plan van Bijhouwer voor dit gebied, maar die wel een ander karakter laat zien dan dat van de beide oudere delen. Hier kwam een veel minder uit slingerende paden samengesteld grondplan tot stand, met zichtlijnen langs tamelijk rechte lanen. Binnen dit nieuwe deel zijn ook enkele gebouwde elementen tot stand gebracht, waaronder een beeldenpaviljoen (oorspronkelijk 1965/66, verplaatst 2005) van Aldo van Eyck (1918-1999) en ‘Kijk uit attention’ (1986/2005) van Krijn Giezen (geboren 1939). Dit laatste object is een lange trap op de Franse Berg. Deze uitbreiding maakt geen deel uit van de beschermde tuin.

Bronnen en verwijzingen

Meer informatie
Meer over het monumentenregister en de pagina's in deze kennisbank is te vinden in Monumenten - Rijksmonumentenregister.
Meer over wat er is beschermd is te vinden in de leeswijzer.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 19 apr 2024 om 03:04.