Sloten (cultuurhistorisch beheer)
Definitie, ouderdom en verspreiding
Sloten kenmerken Nederland, vooral laag Nederland. Sloten zijn gegraven lijnelementen waar (meestal) water in staat. Ze voeren het overtollige water af van het naastgelegen land. Boerenland kan hierdoor eerder bewerk of betreden worden en de vegetatieontwikkeling komt in het voorjaar sneller op gang. In droge tijden kunnen sloten een wateraanvoerende functie hebben. Sloten begrenzen het perceel, dienen als veekering en vormen in veel gevallen eigendomsgrenzen. Slotenpatronen vormen een van de belangrijkste dragers van het Nederlandse landschap door de samenhangende structuur die ze vormen, zeker in het westen en noorden van ons land.
De behoefte aan afwatering in het lage deel van Nederland bestaat zo lang er mensen wonen. In de natte delen van het land startte een nieuwe ontginning altijd met het graven van sloten. Vooral tijdens de grote ontginningen in 1100-1300 zijn in laag-Nederland vele duizenden kilometers sloot gegraven. Aan de hand van het slotenpatroon is af te lezen hoe het gebied in ontwikkeling is gebracht. In de noordelijk kleigebieden zijn sinds de 6e eeuw voor Christus, voordat er dijken waren, maren in gebruik om zoutwater af te voeren.
Sloten komen in heel Nederland voor. De vorm verschilt per gebied. Het meest kenmerkend zijn de veenweidegebieden met hun brede sloten waarin het water van soms tot aan het maaiveld staat. In vaarpolders vindt nog vervoer over sloten plaats. De sloten van de droogmakerijen en zeekleigebieden zijn meestal smal en het slootwaterpeil staat er ruim onder het maaiveld door de bemaling. In veenkoloniën hebben de sloten (zogenaamde wijken, diepen en vaarten) vaak een dubbele functie. Naast de ontwatering maakten zij ook het transport van turf mogelijk (zie beheermodel Historische vaarwegen). In het rivierengebied vind je sloten vooral in de laaggelegen kommen. De oeverwallen wateren binnendijks naar deze sloten af. Weteringen voeren dit water stroomafwaarts naar een uitlaat (bijvoorbeeld bij Kinderdijk is de uitlaat van de Alblasserwaard). De sloten van de zandgebieden zijn meestal smal, ondiep en bevatten niet altijd het hele jaar door water.
Aantastingen en bedreigingen
De grootste bedreiging voor sloten is demping. Vooral in de tweede helft van de vorige eeuw ondergingen veel sloten dat lot. Door betere bemalingstechnieken en een behoefte aan goed machinaal bewerkbaar land verloren veel sloten hun functie. De behoefte aan veekering nam af sinds de introductie van prikkel- en schrikdraad. Ook als de functie van eigendomsgrens verloren ging, volgde veelslotenal demping. Dit was het geval bij bijvoorbeeld ruilverkaveling. Jaarlijks ging toen ongeveer een procent van de sloten door demping verloren. Sinds eind vorige eeuw werd ingezien dat sloten ook een waterbergingsfunctie hebben, verminderde dit proces.
Sloten moeten onderhouden worden. Blijft dit onderhoud achterwege dan kan de sloot dichtgroeien en gaat de functie van waterafvoer, waterberging en veekering verloren.
Beheeropties
Behoud en consolidatie
Om sloten open en op diepte te houden moeten ze worden geschoond (het weghalen van waterplanten) en gebaggerd (het op diepte houden van de sloot). Schonen behoeft één keer per jaar te gebeuren, soms nog minder. Bij schouwplichtige sloten hangt de frequentie af van de breedte, diepte en eisen van het waterschap. Wie verantwoordelijk is voor het onderhoud van een sloot is vastgelegd in de zogenaamde ‘legger’. Het Waterschap controleert (schouwt) de schouwplichtige sloten.
Het beste voor de natuur is om sloten in september-oktober te schonen. Dan zijn de meeste planten uitgebloeid en de kikkers nog niet in de modder gekropen. Het onderhoud kan op verschillende manieren worden gedaan, bijvoorbeeld met een maaikorf, waarmee in één werkgang de hele slootkant wordt meegenomen. Andere opties zijn de kantensnijder in combinatie met een spijlenbak of een maai-harkcombinatie. Voordeel van deze methoden is dat het plantmateriaal niet gehakseld wordt en weinig maaisel en bagger op het talud terecht komt. Zo wordt verruiging van de kant voorkomen. Dat is belangrijk om een gevarieerde slootkantvegetatie en een levendige sloot te houden.
De slootbodem is bedekt met een laag bagger. Hierin leven en groeien veel planten en dieren, maar te veel van dit voedselrijke materiaal kan zorgen voor algenbloei en een ‘dode’ sloot. Om dit te voorkomen moet eens in de zoveel tijd gebaggerd worden. De frequentie verschilt per gebied. In veengebieden moet het om de 3 à 5 jaar gebeuren, op klei en zand kan het blijven bij eens in de 5 à 10 jaar. Het beste is om de werkzaamheden over een aantal weken te spreiden, om zo de slootdieren een grotere overlevingskans te bieden. In veen- en kleigebieden zijn goede ervaringen opgedaan met een baggerpomp. Deze zuigt de bagger op en verspreid het gelijkmatig in een dunne laag over het perceel. Het baggeren met een dichte bak en kantensnijder heeft als bezwaar dat het gebaggerde materiaal de vegetatie op de slootkant en het perceel verstikt. Mest in het water zorgt ervoor dat sloten dichtgroeien met kroos of algen en het water zuurstofarm wordt. Bestrijdingsmiddelen zijn schadelijk voor plant en dier in en rond de sloot. Het is dan ook belangrijk dat er geen meststoffen en bestrijdingsmiddelen in het slootwater komen.
Restauratie
Bij sloten die lange tijd niet zijn onderhouden, treedt verlanding op. Om de sloot weer functie te geven, zullen de werkzaamheden voornamelijk uit baggeren bestaan. Ook kan het nodig zijn om de slootkanten te herstellen. Bij flink achterstallig onderhoud is herstel van de oorspronkelijke helling noodzakelijk. Bij een grootschalige ingreep is het nuttig om de werkzaamheden gefaseerd uit te voeren. Zo herstellen de oude flora en fauna zich sneller.
Reconstructie
Op sommige plekken kan het aantrekkelijk zijn om gedempte sloten opnieuw uit te graven. Vanuit historisch, waterbouwtechnisch en agrarisch oogpunt is het dan interessant om oude sloottracés te gebruiken. Vaak zijn de gedempte sloten de meest natte delen van het perceel en geeft de afwijkende bodem problemen met opbrengst en drainage. Oude tracés kunnen aan de hand van oude topografische kaarten en in ruilverkavelingsplannen worden opgespoord. In het veld kan door middel van grondboringen worden gezocht naar een afwijkende bodemsamenstelling.
Behoud door ontwikkeling
Behalve in het landelijk gebied speelt de waterproblematiek ook in de steden. Veel woonwijken staan op voormalig agrarisch land. De voormalige sloten zijn verdwenen onder een laag zand. Toch blijft de grond daar vaak natter dan de omgeving. Om van de nood een deugd te maken, is er voor te kiezen om het patroon van sloten terug te laten komen in de nieuwe wijk. Zo krijgt de wijk een historische dimensie terug en zijn er minder problemen met waterhuishouding te verwachten. Bij nieuw te bouwen wijken is het aan te raden om bestaande sloten in stand te houden.
Een huidige ontwikkeling is dat langs sloten natuurvriendelijke oevers worden aangelegd. Daarmee worden de waterberging en de natuurwaarden vergroot. Vaak vindt dat plaats ter compensatie van het dempen van sloten.
Uit cultuurhistorisch perspectief vormt de ecologische herinrichting van sloten een potentiële bedreiging. In het huidige sloot- en oeverbeheer is veel aandacht voor ecologische perspectieven, maar deze sluiten lang niet altijd aan bij de historische achtergrond van de betreffende waterloop of het slotenpatroon. Een cultuurhistorische analyse is vaak zinvol om te bezien wat mogelijk is vanuit cultuurhistorisch oogpunt.
Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer
“De natuurfunctie van sloten wordt steeds breder gedragen”
Sjaak Hoogendoorn is biologisch melkveehouder te Ilpendam. Hij is met zijn gezin in 2001 van het Zuid-Hollandse Driebruggen verhuisd naar het Noord- Hollandse Waterland. Daar is hij direct goed ingeburgerd geraakt als voorzitter van de Agrarische Natuurvereniging Water, Land & Dijken.
Hoe trof je de sloten aan?
Toen ik hier kwam wonen, waren de sloten van mijn huiskavel vol bagger. Er zat nauwelijks water in, laat staan waterleven. Dat was ik wel anders gewend in Zuid- Holland. Daar hadden we mooie heldere diepe sloten, vol waterplanten. En de kanten stonden ook vol bloemen. Dat wilde ik hier ook krijgen.
Hoe heb je het aangepakt?
Rigoureus. Met een kraan is alles uitgebaggerd en de sloot weer op diepte gebracht. Wel voorzichtig, om de bodem, de ‘veenplaat’, niet kapot te maken. Deze aanpak bleek goed te werken. Sindsdien hoef ik nog maar om het jaar met een baggerpomp door de sloten te gaan en kan ik, bij wijze van spreken, de kanten met de hand doen.
Neem je speciale maatregelen?
Ik zorg er voor dat de bagger niet op de kant komt. Daarmee verschraal ik de oever en geef oeverjarige planten de kans zich te handhaven. Dat doe ik niet alleen omdat ik een soortenrijke slootkant mooi vind, maar ook omdat die planten extra stevigheid geven aan de slootkant. Die kanten hier in Waterland zijn veel slapper dan in Zuid-Holland. Het vee trapt ze makkelijker in. Inmiddels staan langs die saaie slootkanten al veel verschillende soorten, op mijn veenmosrietlandjes (‘dergen’) zelfs weer rietorchissen.
Heb je overal de zelfde sloten?
Nee, ik heb met diverse soorten te maken. Allereerst de brede voormalige veenstroom met rietkraag en dergen, daarnaast de onderbemalen sloten op mijn huiskavel, enkele brede hoogwatersloten rondom de vaarpercelen en de smalle laagwatersloten in een veldkavel. Die laatste zijn aangesloten op een blokbemaling.
Hoe ziet je ideale sloot er uit?
Mijn ideale sloot is 2 tot 4 meter breed, 30 tot 80 centimeter diep, slootpeil zomers 40 centimeter onder het maaiveld en ‘s winters 60, stevige bodem (met ‘veenplaat’), klein laagje bagger op de bodem, flauw talud, vol waterleven en bloemrijke kanten. De sloten van mijn huiskavel voldoen daar het meeste aan.
Schoon je overal op de zelfde manier?
Het beheer van die verschillende sloten is maatwerk. De brede rietkragen laat ik door de maaiboot maaien, de laagwatersloten doe ik zelf met een maaikorf. Daarmee knip je mooi de uitgegroeide vegetatie af en komt er nauwelijks bagger op de kant. En de huiskavelsloten loop ik met de hand langs. Daar is bijna niets te doen. Alle sloten laat ik om het jaar op diepte brengen met de baggerspuit. Dat doet een loonwerker voor me, want die heeft een machine die weinig water opzuigt. Dat is belangrijk, want dan vallen de sloten niet droog en gaat niet al het waterleven verloren.
Wat zijn voor jou de belangrijkste functies van je sloten?
Sloten hebben verschillende belangrijke functies voor mijn bedrijf. Ze voeren het overtollig water af, ze zorgen voor fris drinkwater voor het vee en ze verminderen de inklink van het land. Maar ook het waterleven vind ik belangrijk. Zwanenmossels bijvoorbeeld zuiveren het water.
Vinden anderen die natuurfunctie ook belangrijk?
Die natuurfunctie wordt steeds breder gedragen. Ik constateer onder schouwmeesters een cultuuromslag. Er zijn schouwmeesters die sloten alleen goedkeuren als de kant zwart van de bagger is. Dat worden er steeds minder. Het waterschap stimuleert ook het ‘ecologisch’ schonen. Zij geven voorlichting aan de schouwmeesters en geven ook subsidie op het gebruik van de baggerspuit. Daarmee verbetert de waterkwaliteit en wordt de achterstand in grootonderhoud ingelopen.
Zie je kansen voor de sloot?
Ik ben zelf meer bewust met sloten bezig dan de meeste van mijn collega’s. Ik geniet van het fraaie landschap met sloten. Slotenpatronen laten ook mooi zien hoe indertijd een gebied tot ontwikkeling is gebracht. Echte cultuurhistorie. Met voorlichting kunnen we ook anderen het belang laten inzien van sloten. Ik zie volop kansen voor sloten. Zeker in het kader van de groenblauwe diensten. Zo doen we binnen Waterland een project waarbij waterberging en natuurbeheer wordt gecombineerd. Bij sloten die voor dat project zijn aangemeld, verwijderen we de hoge rug en vlakken we de steile kant af. Zo ontstaat een sloot met een natuurvriendelijke oever en extra waterberging.
Nader signalement
Sloten zijn waarschijnlijk het meest voorkomende landschapselement in Nederland. Sloten zijn er in vele soorten en maten: van brede diepe veensloten tot ‘niemendalletjes’ die vrijwel het hele jaar droog staan op de zandgronden. In poldersloten is vaak een hiërarchie te ontdekken. Onderaan staan de greppels en poldersloten. Deze wateren af op wat grotere verzamelsloten die per regio anders genoemd worden. Deze weteringen komen uit bij gemalen die het water uitslaan op ringvaarten, veenstromen of rivieren die op hun beurt lozen op de Noordzee of het IJsselmeer.
Sommige sloten hebben een natuurlijke oorsprong, maar zijn in de loop der tijd aangepast om de afwatering te dienen. Voorbeelden hiervan zijn de maren in het noordelijk zeekleigebied, veenstroompjes in het veenweidegebied en beken in het zandlandschap. De gegraven lopen in de veenkoloniën heten wijken, in het zandlandschap staan ze bekend als lei, graaf, grift of diepje. In het rivierengebied zijn het de weteringen die deze functie vervullen.
Enkele veelgebruikte termen
Maar
In Noord-Nederland heeft de mens natuurlijke kweldergeulen en prielen naar hun hand zijn gezet en zijn de maren ontstaan. Dit is vanaf de 6e eeuw voor Christus gebeurd, toen meer en meer mensen een vaste woonplaats zochten in het zeekleigebied. De maren volgen de ruimtelijke structuur, die ook gekenmerkt wordt door terpen en wierden. Sinds de bedijking van het gebied in de middeleeuwen veranderde de functie van afvoer van zeewater tot ontwatering van zoet water. In de loop der eeuwen zijn veel maren rechtgetrokken, waardoor ze nu niet meer te herkennen zijn in het landschap.
Walsloot
Op Wieringen bestond een bijzonder watersysteem, bestaande uit walsloten en sjanen. Rond de hoge delen van het voormalige eiland lagen walsloten om het overtollige water af te voeren, terwijl de sjanen het water radiaal van de hogere delen naar de walsloten voerden. Veel walsloten zijn in de afgelopen honderd jaar rechtgetrokken en de sjanen gedempt.
Wetering
In het rivierengebied zijn hoge rivierstanden altijd een zorg geweest. Ook toen de rivieren vanaf de middeleeuwen bedijkt werden en er grote aaneengesloten waarden (zoals de Alblasserwaard en de Lopikerwaard) ontstonden, is dit probleem gebleven. Het rivierengebied bestaat namelijk uit twee onderdelen: de hoge, drogere oeverwallen dicht bij de rivieren en de lage natte komgronden verder van de rivierloop. Door de dijken kon het water van de oeverwallen niet meer rechtstreeks naar de rivier afstromen en stroomde het de kommen in. De kommen waterden niet goed meer af vanwege diezelfde dijken. Om te voorkomen dat de bewoners van de oeverwallen alsnog natte voeten kregen door het stijgende water vanuit de kommen, werden weteringen gegraven om het water stroomafwaarts af te voeren. Daar werd het water op de rivier geloosd door middel van een laagwatersluis. Na de middeleeuwen is die sluis vervangen door een windmolen en die op zijn beurt door een gemaal. Een typerend voorbeeld van een wetering is de bovenloop van de Linge.
Ecologische waarden en potenties
De ecologische waarde van een sloot kan hoog zijn. In het water komen karakteristieke dieren voor als snoek, stekelbaars, aal, karper, ringslang, salamander en ook waterspin, geelgerande watertor, schrijvertje, zoetwatermossels, watervlo en libellelarve. Sloten vormen trekroutes voor vissen die de winter in dieper water doorbrengen. Voor soorten als de karper zijn het belangrijke paaiplaatsen. In slootkanten kun je watersnip en slobeend aantreffen, evenals waterspitsmuis en noordse woelmuis.
Typische slootplanten zijn hoornblad, blaasjeskruid, veenwortel, waterranonkel, kikkerbeet en krabbenscheer. De slootkanten vormen voor veel graslandplanten van minder voedselrijke grond een laatste groeiplaats. Op de oevers treffen we moerasplanten aan als riet, kleine lisdodde, dotterbloem, zwanenbloem, egelskop, pinksterbloem en echte koekoeksbloem. Kruidenrijke slootkanten trekken veel insecten en vlinders aan. Het is dus belangrijk om bij het onderhoud van de sloot ook aandacht aan de slootkantvegetatie te besteden.
Literatuur
- Barends, e. a. (2005) Het Nederlandse landschap – een historisch-geografische benadering. Matrijs. Utrecht.
- Berkel, C.J.M. van & I.A. Steinhauer (1988) Drinkpoelen en sloten in het boerenland. Stichting LONL. Utrecht.
- Centrum voor Landbouw en Milieu (1992) Bloemrijke slootkanten. Utrecht.
- Centrum voor Landbouw en Milieu (2000) Schoon water – Een sloot vol leven. Utrecht.
- Corporaal, J, K.M. van Houwelingen en J.M. Verheul (1996) Slootschonen – themaboek september 1996. Praktijkonderzoek Rundvee, Schapen en Paarden (PR). Lelystad.
- Civieltechnisch Centrum Uitvoering Research en Regelgeving (CUR) (1994) Natuurvriendelijke oevers. Ministerie van V&W DG Rijkswaterstaat, Dienst Weg- en Waterbouwkunde
- Dekwaadsteniet, P. (1993) Natuurlijke oevers in beweging – Handleiding voor inrichting en beheer van riet- en andere natuurlijke oevers. Stichting LONL/Samenwerkingsverband NIR. Utrecht.
- Dirkmaat, J. (2005) Nederland weer mooi. Stichting Nederlands Cultuurlandschap en ANWB. Den Haag.
- Landschapsbeheer Nederland i.s.m. Grond RR en TAUW (2010), Stappenplan Cultuuroevers, (folder), Utrecht/Ede.
- Schaafsma, A. (2002) Aandacht voor Walsloten & Sjanen op Wieringen. LB Noord-Holland. Velp.
Websites en organisaties
- Landschap Noord-Holland, www.landschapnoordholland.nl
- Landschapsbeheer Groningen, www.landschapsbeheergroningen.nl
- Landschapsbeheer Nederland, www.landschapsbeheer.nl
- Centrum voor Landbouw en Milieu, www.clm.nl
- Unie van Waterschappen, www.uvw.nl
- Samenwerkingsverband AquaRO, www.AquaRO.nl
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sSpecialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:01.