Panorama Landschap - Zeeuws-Vlaanderen

Versie door RCEbot (overleg | bijdragen) op 10 jan 2023 om 03:03
(wijz) ← Oudere versie | Huidige versie (wijz) | Nieuwere versie → (wijz)

Introductie

Deze regio bestaat voornamelijk uit uitgestrekte kleipolders met veel kreken die de strijd tegen het water zichtbaar maken. Het gebied was in de 17de eeuw van groot strategisch belang met een verdedigingslinie bestaande uit dijken, kreken en forten van Hulst tot Sluis.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Foto van een polder met in de achtergrond twee torens waar rook uit komt.
Afb. 1. De Emmapolder. Foto: Wim van der Ende
Luchtfoto van de Passageule Polder.
Afb. 2. Passageule Polder. Foto: Paul Paris
Dijk in weiland met populieren aanweerszijden.
Afb. 3. Populierendijk. Foto: Wim van der Ende
luchtfoto van Kanaal naar Gent bij Terneuzen.
Afb. 4. Kanaal naar Gent bij Terneuzen. Foto: Paul Paris
Kaart van Zeeuws-Vlaanderen.
Afb. 5. Zeeuws-Vlaanderen

Karakteristiek

De regio Zeeuws-Vlaanderen bestaat uit enkele dekzandruggen in het zuiden tegen de grens met België en een uitgestrekt polderland ten noorden daarvan. Tussen Breskens en het Zwin ligt een smal duingebied. De regio wordt gekenmerkt door een uitgestrekt, vrij open polderlandschap, onderbroken door dijken, dorpjes en monumentale boerderijen. De sporen van de strijd tegen het water met landwinst en -verlies zijn in het landschap zichtbaar in de vorm van dijken, kreken en kreekrestanten. Karakteristiek zijn de kreken die een hoekig patroon hebben.

Ze zijn ontstaan bij overstromingen, toen het zeewater binnendrong en bestaande waterlopen (weteringen en sloten) tot kreken en geulen uitschuurde. In het landschap zijn enkele plaatsen nooit aan de zee ten prooi gevallen. Het grootste deel van het polderland is recenter ingericht in de 17de tot de 19de eeuw, zoals het eiland van Cadzand en het land ten noorden van Oostburg. Landaanwinning ging door totdat in 1954 de Braakman van de Westerschelde werd afgesloten.

In het bodemgebruik is het onderscheid tussen de hogere gronden en de laaggelegen kreekoevers goed te zien. Het grootste deel van het gebied is in gebruik als bouwland, langs de kreken liggen stroken grasland. Bij de boerderijen liggen vaak kleine boomgaarden, soms met hoogstambomen. De regio heeft grote strategische waarde gehad, wat tot uitdrukking komt in veel verdedigingswerken uit meerdere eeuwen.

De regio is sinds 2003 via de Westerscheldetunnel (N62) met de rest van Zeeland verbonden. Tot die tijd verzorgden veerboten de verbinding of moest via België gereden worden. Er lopen geen snelwegen door de regio. Terneuzen, een havenplaats met chemische industrie is de grootste plaats in de regio. Rondom Terneuzen liggen verschillende goederenspoorlijnen; personenvervoer per spoor komt niet voor. In het industriegebied zuidelijk van Terneuzen staat een grootschalige windpark van 22 turbines van elk 2 MW en 118 meter hoog. In de Eendragtpolder staan er nog twee, terwijl meer westelijk bij Slijkplaat nog eens zes turbines staan. Vanuit het industriegebied begint ook een 150kV hoogspanningsleiding die door de regio loopt.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Tijdens de laatste ijstijd (70.000-10.000 jaar geleden) zijn door de wind verschillende dekzandruggen afgezet, die tot het Vlaamse zandgebied gerekend worden. Ze zijn tot twee meter hoog en liggen in het uiterste zuiden van de regio, in de omgeving van Eede, bij Heille-Aardenburg-St. Kruis, Zuiddorpe-Hulst en Koewacht-Sint Jansteen. Naar het noorden toe duiken de dekzandruggen weg onder jongere afzettingen, bestaande uit veenlagen en zeeklei. In Nieuw-Namen, tegen de grens met België zijn in een groeve Pleistocene en oudere lagen zichtbaar.

Holoceen

Na afloop van de laatste ijstijd, zo’n 10.000 jaar geleden, werd het klimaat warmer en vochtiger. Door het afsmelten van de ijskappen stegen de zeespiegel en de grondwaterstand. Er ontstond een veenpakket dat de zandafzettingen in de ondergrond bedekte. Na de Romeinse tijd volgde een periode van grote inbraken en overstromingen, waardoor het veenpakket vrijwel verdween. Waar het veen niet door zee-inbraken is geërodeerd of door een laag zeeklei overdekt werd, is het grotendeels vergraven voor de turf- en zoutwinning.

In de 7de eeuw nam de activiteit van de zee af en kon de mens zich er weer vestigen. In deze oudlandgebieden liggen de afzettingen uit de vroege middeleeuwen aan de oppervlakte. Ze bestaan uit duidelijk ontwikkelde, zandige kreekruggen en laaggelegen, kalkloze poelgronden. Het grootste deel van Zeeuws-Vlaanderen bestaat uit jongere zeeafzettingen uit de periode na 1000. Toen zijn de eilanden van Cadzand en Zuidzande, de polders tussen Groede en Breskens en de vier ambachten van Hulst gevormd. Deze ‘middelland’-gebieden zijn daarna niet opnieuw of slechts gedeeltelijk met jongere zeeafzettingen bedekt geraakt. De duinen tussen het Zwin en Breskens en de schorren en slikken vormen het jongste deel van het landschap. De tot meer dan 15 meter hoge duinen zijn sinds de 16de eeuw ontstaan.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot de Jonge zeeinbraken, het Zeeuws-Zuid-Hollands kleigebied en het Vlaams zandgebied. Daarbinnen zijn als landschapszones kwelders, kreekruggen, kreken en prielen, dekzandvlakten en dekzandruggen onderscheiden.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Bij Axel, Nieuw-Namen en op het strand bij Cadzand zijn werktuigen opgeraapt uit de oude steentijd (de periode tot 8800 v.Chr.). Vondsten uit de middensteentijd (8800-4900 v.Chr.) en de nieuwe steentijd 4900-2000 v.Chr.), de periode waarin de eerste boeren in het gebied verbleven, zijn bijna alleen gevonden op de dekzandruggen in het zuiden van de regio. Dit is bijvoorbeeld bij Aardenburg, Sint Kruis, Axel, Koewacht en Nieuw-Namen. Uit de Romeinse tijd zijn op verschillende plaatsen vondsten gedaan.

Bij Aardeburg werd in de 2de eeuw op een dekzandrug een castellum (fort) gebouwd. Die speelde een rol in de bewaking van de kusten van het Romeinse Rijk. Aardenburg lag toen nog aan een riviertje, dat een verbinding met de zee gaf. Het fort werd omstreeks 225 verlaten, maar later opnieuw gebruikt. Uit het vele vondstmateriaal dat in Aardenburg tijdens de opgravingen is gevonden, wordt duidelijk dat de Romeinse nederzetting naast een militair steunpunt ook een handelsknooppunt in de regio moet zijn geweest. In het laatste kwart van de 3de eeuw is de nederzetting grotendeels verlaten, mogelijk als gevolg van de politieke instabiliteit en vernatting van het omliggende landschap, waardoor de dekzandrug geïsoleerd kwam te liggen. Na de Romeinse tijd raakte de hele regio grotendeels ontvolkt. Er brak een tijd aan met veel overstromingen. Het veengebied veranderde in een waddengebied met schorren en slikken.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

Vanaf ongeveer 700 werden de omstandigheden voor bewoning weer gunstiger. De mens vestigde zich op de hogere kwelders en de oeverwallen van de kreken. Op deze hogere plekken werden de akkers aangelegd om gewassen te verbouwen. Het vee graasde op schorren en de poelgebieden. De schorren werden doorsneden door kreken die zout of brak water bevatten. Daarom werden hollestellen aangelegd: drinkvijvers met zoet water en een dijk eromheen. Het regenwater werd in de vijver opgevangen en de dijk zorgde ervoor dat er geen zout water in de stelle kon doordringen. Bovendien kon het vee in veiligheid worden gebracht op de dijk in geval van hoog water. Een restant van een hollestelle is te vinden tussen Sint Kruis en Oostburg. Ook in de poelgebieden werden ze aangelegd.

Rond 900 wierp men een walburg op in Oostburg ter bescherming tegen de invallen van de Vikingen. Vanuit Vlaanderen werd de verdere ontginning ter hand genomen, onder meer door kloosteruithoven. Zo was Sint Kruis een uithof van het klooster Ter Doest en Kloosterzande van klooster Ten Duinen.

Omstreeks 1100 legde men de eerste dijken aan. De toen omdijkte en later niet overstroomde gronden worden oudland genoemd. Ze liggen onder meer in de Grote Putting bij Kloosterzande, in het gebied ten zuiden van Groede, in de Grote Henricuspolder, in de Vijfhonderd-in-beoosten-Eedepolder en in de Veerhoekpolder. In laatstgenoemde polder zijn in het onregelmatige reliëf van de poelgronden ook sporen van moernering herkenbaar.

Een stormvloed van 1375 deed de grote zeearm de Braakman ontstaan, die Zeeuws-Vlaanderen in tweeën spleet. De gebieden rondom Biervliet, Cadzand en Groede werden eilanden. De Allerheiligenvloed van 1570 leidde tot het ontstaan van het Verdronken Land van Saeftinge.

Tegenover het oudland staat het nieuwland, de jonge zeekleipolders. Bewoning was hier niet gebonden aan van nature hoger liggende plaatsen. De nieuwlandpolders hadden vaak een betere bodem, een betere hoogteligging en een betere afwatering dan het oudland. Hierdoor kon men het grootste deel van de nieuwe polders voor de akkerbouw gebruiken. Alleen de laaggelegen gronden langs de kreken en kreekrestanten werden als grasland gebruikt. De boerderijen werden in de polders gebouwd, terwijl de overige bebouwing zich langs de wegen en dijken concentreerde.

In de jonge zeekleipolders is in het dijkenpatroon de volgorde van landaanwinning dikwijls nog goed te herkennen. De nieuwlandpolders hebben vrijwel allemaal een grootschalige, rationele en blokvormige percelering.

In het zuiden van de regio, op de dekzandruggen, vond de ontginning plaats vanuit enkele wegen. De dorpen zijn dan ook vrijwel allemaal wegdorpen. De oorspronkelijke strookvormige percelering is na de ruilverkavelingen op enkele restanten na geheel verdwenen.

De akkerbouwproducten die men verbouwde waren onder meer meekrap en vlas. Vlas is een kenmerkend product voor Zeeuws-Vlaanderen. De verwerking ervan vond plaats in Sas van Gent en in België.

Moernering

Zoutwinning was in de middeleeuwen een belangrijke economische activiteit in het kustgebied en heeft op grote schaal plaatsgevonden. Moernering of selnering was veenwinning ten behoeve van brandstof of zoutproductie. Grote gebieden werden afgegraven; het transport vond plaats via turfvaarten, zoals de Eekloosche watergang en de Moervaart bij Hulst. Het zout werd gewonnen door veen te vergraven, te drogen, nog enkele malen met zeewater te overgieten en te drogen, tot het verzadigd van zout was. Daarna werd het verbrand en het zout uit de as gewonnen.

Hulst was een belangrijk centrum van zoutziederijen en zouthandel. De moernering had grote landschappelijke gevolgen, want door het vergraven kon de zee makkelijk het land binnendringen, met meerdere overstromingsrampen tot gevolg. Vaak bleef na de moernering een hobbelig landschap achter (hollebollige percelen) doordat men het land niet goed egaliseerde. Het reliëf is in de meeste gemoerneerde gebieden verdwenen door afzettingen bij latere overstromingen of door egalisatie in het kader van landinrichtingswerken.

Waterstaat

Omstreeks het jaar 1000 nam de overstromingsactiviteit in het gebied toe. De bewoners verdedigden zich aanvankelijk door het opwerpen van terpen. Al snel volgden, veelal op initiatief van kloosters, de eerste kaden en dijken. Het Eiland van Cadzand werd in de 12de eeuw bedijkt; de omgeving van Groede/Oostburg, het eiland van Zaamslag en het gebied rond Kloosterzande in de 13deeeuw. Omstreeks 1300 bestond Zeeuws-Vlaanderen uit het vasteland en een aantal bedijkte eilanden, van elkaar gescheiden door geulen en kreken. Tussen 1350 en 1600 heeft het gebied veel te lijden gehad van overstromingen. De Braakman breidde zich na verschillende stormvloeden uit tot een uitgestrekte zeearm, het Land van Saeftinge ging verloren en elders schuurde de zee nieuwe of verlande oude geulen uit, zoals de Passageule. Maar ook de mens zelf heeft bijgedragen aan landverlies en overstromingen, voornamelijk door moernering. Tijdens de Opstand tegen Spanje zijn er voorts veel gebieden onder water gezet. Diverse dorpen gingen verloren en raakten met klei overdekt. Voor zover de kreken niet zijn ingepolderd, verlandden deze. In de regio komen verder ‘verkreekte’ sloten voor: kreken met haakse hoeken, die het patroon van het middeleeuwse slotenpatroon volgen, veelal ontstaan na inundaties in de Tachtigjarige Oorlog.

Vanaf het midden van de 17de eeuw is het verloren gegane land weer op de zee teruggewonnen. Hoog opgeslibde schorren werden bedijkt en opnieuw ingericht. In verschillende etappes werden de buitendijkse gronden bepolderd, zodat ze als schillen rondom het oudeland kwamen te liggen. Oude zeedijken werden slaperdijken en dienden als vestigingsplaats voor bewoning. In de nieuwe polders werden nieuwe dorpen gesticht. Bij uitwateringssluisjes ontstonden kleine buurtschappen, zoals Sasput en Axelse Sassing. Boerderijen in de nieuwe polders werden langs de nieuwe wegen gebouwd.

In de regio komen ook inlaagdijken voor: teruggelegde dijken op plekken waar de oude dijk te zwak was geworden. Het gebied tussen de oude en de nieuwe dijk was maximaal enkele honderden meters breed en vormde de feitelijke inlaag. Vaak werd uit de inlagen klei gehaald om de zee- of inlaagdijk mee te versterken. Doordat de klei in stroken werd verwijderd ontstonden langgerekte plassen of greppels, van elkaar werden gescheiden door dammetjes. De klei werd met karren afgevoerd, waar ook de naam karrenvelden vandaan komt. Tegenwoordig zijn de inlaten en karrenvelden veelal in beheer bij natuurbeschermingsorganisaties. Door de waterrijkdom, de hoogteverschillen en de zoute kwel zijn het gebieden met ecologische waarden. Inlagen en karrevelden liggen ten westen van Breskens en langs het schiereiland van Kloosterzande. Enkele polders langs de Westerschelde zijn overstroomd geraakt bij de Watersnoodramp van 1953.

Beschermde Natura 2000-gebieden in de regio zijn Zwin-Kievittepolder, Groote Gat, Canisvlietse Kreek en Vogelkreek.

Defensie

Na de dijkaanleg werden sommige vluchtheuvels opgehoogd tot 5-12 meter hoge vliedbergen, waarop versterkingen stonden in de vorm van mottekastelen. In Zeeuws-Vlaanderen zijn vliedbergen bewaard gebleven bij Groede en Zaamslag (Torenberg).

De versterkingen op de vliedbergen waren aanvankelijk uit hout opgetrokken. Vanaf de 13de eeuw werden stenen kastelen gebouwd. Deze kasteeltjes zijn intussen afgebroken, de vliedbergen staan er nog.

In Zeeuws-Vlaanderen liggen belangrijke verdedigingslinies uit de Tachtigjarige Oorlog. Om de Schelde en de stad Antwerpen te kunnen beheersen werd de zuidelijke Scheldeoever veroverd en een verdedigingslinie aangelegd. Uitgebreide delen van het laaggelegen land werden onder water gezet om de doortocht te bemoeilijken. De Spanjaarden legden zelf ook versterkingen aan, zodat twee verdedigingslinies min of meer parallel aan elkaar door het land lopen: een in Zeeuws-Vlaanderen, de ander in Belgisch Vlaanderen. Van beide linies zijn restanten in het huidige landschap terug te vinden, waarbij de Spaans-Staatse Linie in de regio ligt. De linie bestaat uit een aantal vestingsteden, zoals Sluis, Aardenburg, Philippine en Axel. In het landelijke gebied tussen de steden verrezen versterkingen in de vorm van forten, schansen en bastions. Daartussen lagen verdedigingsdijken en inundatiegebieden; de ligging was nauw gerelateerd aan de terreingesteldheid.

Uit de Franse tijd dateren de forten bij Breskens, terwijl in Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetter verschillende bunkers werden gebouwd, onder andere bij Cadzand.

Recente ontwikkelingen

Na de Tweede Wereldoorlog zijn flinke veranderingen opgetreden in het landschap. Verwoeste nederzettingen uit de Tweede Wereldoorlog werden herbouwd en dorpen als Oostburg en Breskens groeiden flink. Meest ingrijpend was de uitvoering van de ruilverkavelingen in de regio. Dit werd ingegeven door de gewijzigde eisen aan de productieomstandigheden in de landbouw.

Project Oppervlak (ha) Periode % in regio
Walzoorden 1168 1962 - 1967 99,5%
Eede 1156 1951 - 1961 100,0%
Ponte1 2518 1997 - 2003 100,0%
Sluis-Oostburg2 3034 1988 - 1995 100,0%
Kieldrecht 3780 1970 - 1981 100,0%
Nijs- en Hooglandpolder 751 1985 - 1991 100,0%
Koewacht 5542 1966 - 1977 100,0%
Canisvliet 1804 1962 - 1969 100,0%
Ser Paulus Polder 509 1939 - 1953 100,0%
Stoppeldijk 5501 1961 - 1970 100,0%
Breskens-Zuidzande2 2590 1990 - 1998 100,0%
Schoondijke2 2850 1991 - 1999 100,0%
Axelse Sassing2 2134 1992 - 1999 100,0%
IJzendijke-Hoofdplaat2 2807 1993 - 2002 100,0%
Axel2 2449 1994 - 2009 100,0%
Reuzenhoek-Zaamslag1 3999 1998 - 2008 100,0%
Hoek/algemeen1 3114 2000 - 2009 100,0%
1.Herverkaveling met administratief karakter (HAK)
2.Ruilverkaveling met administratief karakter

Het afdammen van de Braakman in 1952 was de laatste stap in de inpolderingsgeschiedenis van deze zeearm. Na de afdamming volgde de aanleg van de Braakmanhaven en de ontwikkeling van het industriegebied ten oosten hiervan. Was het vroeger de Braakman zelf die een wig vormde tussen het oostelijke en westelijke deel van Zeeuws-Vlaanderen, tegenwoordig is het de stedelijke en industriële zone tussen Terneuzen en Sas van Gent die een scheiding vormt. In 2003 vond de opening plaats van de Westerscheldetunnel bij Terneuzen in dit deel van de regio.

De binnenduinrand heeft de aflopen decennia een sterke toename van dag- en verblijfsrecreatie te verwerken gehad, waarbij vakantiedorpen als Cadzand-Bad en Nieuwvliet-Bad zijn ontstaan. Het landschap heeft hierdoor ook een verandering ondergaan: er zijn tientallen campings en meerdere bungalowparken ontstaan. Sluis is een populaire bestemming voor veel Vlamingen.

Oostburg werd – samen met andere stadjes als Aardenburg en Breskens – tijdens de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel verwoest. Het wederopbouwplan van de kern van Oostburg is thans een wederopbouwgebied van nationale belang. Uitgangspunt van het plan was een nieuwe inrichting van het centrum met drie pleinen met een eigen functie, verbonden door winkelstraten.

Specifieke thema’s

Steden en stadjes

Terneuzen (25.000 inwoners) is de grootste plaats van de regio. Deze positie is pas recent overgenomen van Axel. Terneuzen ligt aan de Westerschelde, op een plek waar een landtong het water in stak. De stad kreeg in 1584 stadsrechten. De vestingwerken werden al in de 17de eeuw opgeruimd. De ontwikkeling van het stadje stagneerde door oorlogshandelingen. Pas na 1870, toen het spoor richting Mechelen (B) en het Kanaal naar Gent gereed kwamen, begon Terneuzen te groeien. Langs het Kanaal vestigden zich verschillende industrieën en in het kielzog daarvan kwamen nutsvoorzieningen als een watertoren en een elektriciteitscentrale.

De bevolking groeide van ongeveer 880 in 1829 tot ruim 12.000 in 1945. Tot 1940 verrezen nieuwe wijken aan weerszijden van de Axelsestraat. Na 1945 werden nieuwe wijken gebouwd tussen de Otheensche Kreek en het kanaal. De grootste werkgever in Terneuzen – en van heel Zeeland – is de vestiging van Dow Chemical.

Verder komen tal van kleine stadjes voor in Zeeuws-Vlaanderen. Aardenburg (2.500 inwoners) is de oudste stad van Zeeuws-Vlaanderen. De Romeinen richtten hier in de 2de eeuw n.Chr. een castellum op. De fundamenten van de Porta Principales in de Burchtstraat zijn recent gerestaureerd. Het is nog niet duidelijk of de stad na het vertrek van de Romeinse troepen aan het eind van de 3de eeuw geheel werd verlaten. De eerste geschreven berichten over bewoning dateren van de 10de eeuw, als in 966 gewag wordt gemaakt van een kasteel, de Rodenburg. De nederzetting die zich bij het kasteel ontwikkelde kreeg in 1187 stadsrechten. De oudste omwalling van Aardenburg kwam tot stand in 1299. De stad ontwikkelde zich tot een welvarende handelsstad. In de 15de eeuw was het gedaan met de voorspoed. De stad werd enkele keren geplunderd en de haven verzandde. Aan het einde van de 16de eeuw was Aardenburg goeddeels verlaten. De vesting werd al in 1688 opgeheven.

Axel (7.000 inwoners) wordt voor het eerst genoemd omstreeks 1100. Via de Axelse Kreek en de Braakman konden de schepen uit de nederzetting de Westerschelde bereiken. In 1213 kreeg Axel stadsrechten en maakte een periode van bloei door, tot de stad – net als Aardenburg – door Gentse troepen werd geplunderd in 1380 en 1452. In 1586 werd de stad door Maurits veroverd en in de jaren erna werden nieuwe vestingwerken aangelegd.

De Spanjaarden legden ten zuiden van de stad verschillende forten aan: fort Ferdinandusse, fort Sint Nicolaas, fort Sint Livinus, fort Sint Jacob, fort Sint Joseph en fort Sint Jan. In 1816 verloor Axel haar vestingstatus.

Sluis (2.500 inwoners; gemeente: 24.000 inwoners) ontstond rond 1280 op de plaats waar de rivier de Rei uit Brugge en de Leie uit Gent in het Zwin uitmondden. Stadsrechten volgden tien jaar later en Sluis ontwikkelde zich tot een welvarende voorhaven en overvleugelde al gauw het nabijgelegen Sint Anna ter Muiden. Aan de noordkant van de stad werd omstreeks 1380 een kasteel gebouwd, dat in 1820 zou worden afgebroken. De eerste ommuring kwam gereed in 1432, de vestingwerken werden in de jaren 1699-1702 verbeterd volgens plannen van Menno van Coehoorn. De vestingstatus werd in 1839 opgeheven.

Hulst (11.000 inwoners) is ontstaan op een dekzandrug te midden van diverse kreken. De nederzetting is vermoedelijk in de 11de eeuw ontstaan en kreeg in 1180 stadsrechten. In 1413 werden de eerste verdedigingswerken aangelegd. Via een zijkreek van de Braakman stond de haven in verbinding met de Westerschelde. De stad kwam in de 15de eeuw tot grote bloei, onder meer door de lucratieve zouthandel. In de Tachtigjarige Oorlog is Hulst verschillende keren door Spaanse en Staatse troepen veroverd. De Spanjaarden versterkten de stad tussen 1615 en 1621 met moderne verdedigingswerken, die bewaard zijn gebleven. In 1645 kwam de stad, na belegering door Frederik Hendrik, in Staatse handen. De stad vormt, samen met de Liniedijk, fort Moerschans en de resten van fort Zandberg, een militair-historisch complex. Hulst en Sint Anna ter Muiden zijn beschermde stadsgezichten.

Literatuurlijst

  • Gottschalk, M.K.E., 1984. De Vier Ambachten en het Land van Saaftinge in de Middeleeuwen. Assen, Van Gorcum.
  • Klerk, A.P. de, 2003. Het Nederlandse landschap, de dorpen in Zeeland en het water op Walcheren. Historisch-geografische en waterstaatshistorische bijdragen. Utrecht.
  • Kraker, A.J., 1997. Landschap uit balans. De invloed van de natuur, de economie en de politiek op de ontwikkeling van het landschap in de Vier Ambachten en het Land van Saeftinghe tussen 1488 en 1609. Utrecht.
  • Kraker, A.M.J. de, 2002. De Westerschelde, een water zonder weerga. Ontstaansgeschiedenis en kaartbeeld, havens, handel en scheepvaart, verkeer, verdronken dorpen, oorlog en verdedigingswerken, natuur en milieu en andere aspecten van de Westerschelde. Kloosterzande. Kraker, A.J., 2017. Landschap en bewoning van Zeeuws-Vlaanderen. Landschapsontwikkeling en bewoningsgeschiedenis van een grensregio, circa 12.000 v. Chr tot circa 2000. Terneuzen.
  • Vleesschauwer, M.L.M. de, 2010. Van water landt, van landt water; waterstaat en waterhuishouding in Midden-Zeeuws-Vlaanderen, 1600-1999. Amsterdam. (diss. VU)

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - Zeeuws-Vlaanderen
Algemeen Open polderlandschap met verspreide bewoning
Sporen van strijd tegen het water: dijkringen, inbraken, kreken, welen
Onderscheid oudland (kreekruggen en poelgebieden)– nieuwland – duinstrook
Kanalen naar zee voor afwatering polders
Dagzomend pleistoceen dekzandlandschap
Kanalen naar zee met gemalen om polders droog te houden
Landbouw Akkerland in nieuwlandpolders met grootschalige, rationele verkaveling
Grasland langs (voormalige) kreken
Vlasindustrie
Strokenpercelering op dekzand
Bosbouw Clingse bossen
Wonen Dorpstypen: lineaire dorp, kerkringdorp, voorstraatdorp
Vestingsteden Hulst en Sluis
Terneuzen
Historische stadjes: Hulst, Sluis, Sint Anna ter Muiden
Wederopbouwgebied: Oostburg
Monumentale boerderijen
Waterstaat Dijkringen van opeenvolgende inpolderingen: Cadzand
Dijken langs Westerschelde, soms met muraltmuurtjes
‘verkreekte’ waterlopen militaire inundaties 1584
Vml. Braakman met Afsluitdijk en Philippinekanaal
uitwateringskanaal Cadzand
Slikken Verdronken land van Saeftinghe
Gemalen en sluizen, i.h.b. complex Terneuzen
Renaissancepolder tussen Oostburg en Schoondijke
Defensie Archeologische resten: Aardenburg (Romeins), Oostburg (vroegmiddeleeuws)
Spaans-Staatse Linies (vestingsteden, liniedijken, forten, schansen, bastions, inundatiegebieden)
Resten Batterij aan de Westerschelde, o.a. fort Breskens
Resten Atlantikwall
Luchtwachttorens Koude Oorlog (Eede, Nieuw-Namen, Koewacht)
Jacht en visserij Philippine (mosselvisserij) vissersdorp
Breskens (vismijn)
Delfstoffenwinning zandgroeve Nieuw-Namen, thans geologisch reservaat
veenafgravng (zout en brandstof)
Bedrijvigheid Industriële zone langs Kanaal Gent-Terneuzen (o.a. Dow Chemical)
Westerschelde
Verkeer Westerschelde
Veerhaven Breskens
Kanaal van Gent naar Terneuzen met haven Terneuzen
Westerscheldetunnel en N61
Sluiskiltunnel en N62
Bestuur Grenspalen
Dodendraad (WOI), gesymboliseerd in krokuslint
Recreatie Strandrecreatie zone Cadzand - Breskens met bijhorende strandvoorzieningen zoals campings en bungalowparken
Recreatie langs en aan vml. Braakman

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 5 nov 2024 om 07:07.