Geriefhout en andere vormen van hakhout (cultuurhistorisch beheer)
Definitie, ouderdom en verspreiding
Geriefbosjes en andere beplantingsvormen met hakhoutbeheer dienden om hout te leveren voor de verkoop of voor dagelijks gebruik rond en in de boerderij. Zo leverden ze hout voor palen, voor gereedschapsstelen en stookhout. Eikenhakhout leverde bovendien run, een grondstof voor leerlooierijen. De elementen zijn gewoonlijk van het land gescheiden door een sloot, hek of afrastering, om te voorkomen dat vee in de aanplant komt. Veel bomen in hakhoutbeheer staan op elementen die oorspronkelijk om een andere reden zijn aangelegd, zoals een landscheiding, een kade of langs een weg. De termen geriefhout en hakhout worden hieronder door elkaar gebruikt. Een ander woord voor hakhout is strubbe.
Hakhout komt in heel Nederland voor, en is al bekend uit de Middeleeuwen. Van sommige elementen is bekend dat ze al eeuwenlang op dezelfde plaats liggen.
Specifiek elzenhakhout vind je in het strandwallenlandschap van West-Nederland. Vroeger is de oppervlakte aan eikenhakhout aanzienlijk geweest. Overal in de zandgebieden liggen dan hakhoutbossen, de grotere complexen in Brabant, in de Achterhoek en op de Veluwe. Momenteel is de oppervlakte goed beheerd eikenhakhout heel klein: voorbeelden zijn Zeijenerstrubben, Kniphorstbos, Schoonloërstrubben en Leusderheide.
Aantastingen en bedreigingen
Als er een sloot langs het hakhoutelement ligt is het droogvallen of gedempt worden van de sloot een bedreiging voor het geriefhout. Als er vee in de aanplant kan komen is namelijk voortzetting van het hakhoutbeheer onmogelijk.
Een andere bedreiging is het achterwege blijven van het hakhoutbeheer, waardoor het op den duur geheel zal verdwijnen. Hakhout staat namelijk vaak op min of meer drassige plaatsen. Als de bomen zwaar worden zullen ze na verloop van tijd niet genoeg steun meer vinden in de bodem en omwaaien, of het zware hout zal uitscheuren. Bij ruilverkavelingen en herinrichtingen zijn bij de schaalvergroting nogal eens landschapselementen verdwenen, onder andere hakhout.
Beheeropties
Behoud en consolidatie
Traditioneel stonden er in het geriefbosje houtsoorten die goed bestand waren tegen afzetten, waardoor regelmatig een houtoogst mogelijk was zonder dat daarna het bosje opnieuw ingeplant hoefde te worden. Knotwilgen boden die mogelijkheid ook, maar die leverden een andere kwaliteit hout. Extra dik en waardevol hout konden de bosjes opleveren doordat er bij het afzetten enkele ‘overstaanders’ werden gespaard, vaak een gewone es of een zomereik. Die boom kon dan later hout leveren voor balken en ander bouwmateriaal.
Bij het onderhoud is het belangrijk dat het traditionele beheer wordt voortgezet, omdat alleen dan het element als hakhout in stand blijft en aantrekkelijk blijft voor de organismen zich op dat beheer hebben ingesteld. Binnen het hakhoutbeheer zijn er echter nogal wat variaties, die zowel regionaal bepaald lijken als het gevolg zijn van persoonlijke voorkeuren van de eigenaar of beheerder. Variaties zijn mogelijk in de keuze van het plantmateriaal, in de dichtheid waarin aangeplant werd, de lengte van de cyclus en in de hoogte van de stoven. Het is mogelijk om voor een specifiek element te kiezen voor het beheer dat in een regio het meest gebruikelijke was, maar kiezen voor een mozaïek van de daar gebruikte beheervormen lijkt verstandiger.
Regulier beheer betekent het regelmatig afzetten van het hakhout en het op diepte houden van de sloot. Het sparen van bovenstaanders is soms onderdeel van het traditionele beheer, maar vaak ook niet. Als de sloot niet in stand wordt gehouden kan vee in het hout komen. Dat kan in een of twee groeiseizoenen de dood van soms eeuwenoude stobben veroorzaken. Om de sloot op diepte te houden wordt die regelmatig gebaggerd. Het kwam voor dat die bagger in het bosje werd gedeponeerd op een zogenaamde staalplaats: een vaste plek van een paar vierkante meter die boomvrij werd gehouden. Bagger in het element brengen zou nu tot verruiging leiden, maar als zo’n staalplaats aanwezig is ligt het voor de hand die open te houden. De sloten hebben vaak niet veel natuurwaarde maar hebben een belangrijke functie in het rustig (want geïsoleerd) houden van de biotoop. Als het hakhoutbeheer niet meer wordt volgehouden verandert de aanplant in een opgaand bos, zonder de specifieke dynamiek van hakhout en zonder de daarop toegespitste bijzondere soorten. Bovendien zal de samenstelling van het bosje minder gevarieerd worden doordat concurrentiekrachtige soorten de andere verdringen.
Bij het beheer wordt een op de aangeplante soorten afgestemde cyclus gehanteerd. Zo kunnen zwarte elzen een keer per ongeveer acht jaar worden afgezet, gewone essen een keer in de vijf á acht, maar bij een zomereik kan dat een keer in de 15 jaar zijn. Een probleem kan zijn dat hakhoutaanplanten nogal eens een gemengde aanplant zijn. In dat geval moeten alle soorten tegelijk worden afgezet, omdat anders de wel afgezette stobben bij gebrek aan licht niet weer uitlopen.
Het is mogelijk een deel van de aanplant af te zetten, maar dan moet dit een aaneengesloten stuk zijn, om sterke beschaduwing van stobben te voorkomen. De stammetjes worden afgezaagd op de hoogte waarop dat ook de vorige keer is gebeurd of eventueel iets hoger. Het takkenmateriaal moet afgevoerd worden.
Restauratie
Op veel plaatsen in bijvoorbeeld het veenweidegebied zijn nog resten van hakhoutbosjes aan te treffen. Ook op kades, landscheidingen en andere plaatsen zijn soms nog resten van de oude hakhoutcultuur aanwezig. Vaak zijn de ringsloten of de langs de kade lopende sloten dan verland. Het is goed mogelijk om zo’n bosje of zo’n aanplant te restaureren. Kies daarvoor de soorten die nu nog in het relict voorkomen of anders soorten uit vergelijkbare element uit de naaste omgeving. Bij plantmateriaal van het formaat van het zogenaamde bosplantsoen (bijna altijd tussen de 60 en 120 centimeter hoog) is het graven van een klein gat voldoende. Het moet diep genoeg zijn om de boom op de diepte te zetten waarop hij ook op de kwekerij stond (dat is te zien aan de donkere verkleuring van het onderste deel van de stam) en breed genoeg om de wortels redelijk uit te kunnen spreiden.
Gaat het om plantmateriaal ter grootte van een veer of een laanboom, dan is het graven van een plantgat van 80 bij 80 bij 80 centimeter of 1 kubieke meter noodzakelijk. Ook hier moet de boom op de oorspronkelijke diepte worden geplant en moeten de wortels goed uitgespreid kunnen worden op de bodem van het plantgat. Bij de grotere boom moeten vrijwel altijd een of meerdere palen worden gezet. Zet die paal in het plantgat voordat de wortels er in worden uitgespreid, om beschadiging van de wortels te voorkomen.
De aanplant kan het beste in groepjes per soort gebeuren, zodat bijvoorbeeld een langzaam groeiende zomereik niet aan alle kanten omgeven is door snelgroeiende elzen. Ook is het verstandig bij de aanplant van de verschillende soorten rekening te houden met hun lichtbehoefte door veel licht vragende soorten aan de zuid of west kant van het bos te zetten en matige groeiers tussen snelle en langzame groeiers in. De aanplant zal gemiddeld plaats vinden in een plantverband van 1,5 bij 1,5 meter, maar regionale variaties moeten zo veel mogelijk gerespecteerd worden.
Reconstructie
Is een hakhoutaanplant helemaal verdwenen, maar is dankzij oude kaarten nog wel bekend waar die heeft gelegen, dan kan worden besloten tot reconstructie. Belangrijk is het daarbij de soorten aan te planten die traditioneel in die regio voorkomen. Voor bijvoorbeeld Utrecht-West (Kamerik, Kockengen en Zegveld) zijn inventarisaties gemaakt van geriefbosjes tussen 1980 en 1982. Daar waren toen de meest voorkomende soorten zwarte els (in 90% van de bosjes), gewone es (68 %), schietwilg (51%) en als struik de dauwbraam (38%). Ook wat de grootte en vorm van het element betreft en de plantafstand is afstemming op regionale gebruiken van groot belang.
Behoud door ontwikkeling
Het belang dat aan hakhoutpercelen wordt gehecht om landschappelijke, cultuurhistorische en ecologische redenen wordt steeds duidelijker. Hakhout staat ook in de belangstelling omdat daar nog heel oud inheems erfelijk materiaal aanwezig kan zijn doordat de stobben of stoven van bomen in hakhoutbeheer zeer hoge leeftijden kunnen bereiken. Bovendien is van hakhoutbosjes bekend dat ze soms al honderden jaren op dezelfde plaats liggen. Er is dan ook een breed draagvlak voor het behouden van deze elementen en het voortzetten van het traditionele beheer. Hakhout is ook goed vertegenwoordigd in allerlei subsidie regelingen. Dat kan een reden zijn waarom daar vaak vrijwilligersgroepen actief zijn. Een recente ontwikkeling is het ontstaan van energiecentrales die gestookt worden op ‘gesnipperd’ hout, bijvoorbeeld hout uit hakhoutpercelen.
Het behoud van een hakhoutelement kan mede gemotiveerd zijn vanuit de ecologische waarde die zo’n elementen heeft.
Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer
“De eerste dunning was te voorzichtig”
Edwin Bouwmeester van Landschapsbeheer Gelderland is betrokken bij verschillende projecten. Zo werkte hij sinds 2002 aan een houtsingel van een boer in de gemeente Epe.
Wat trof je aan?
Een houtsingel met oude eiken en een volkomen verwilderde ondergroei, met veel Amerikaanse vogelkers.
Wat gebeurde er daarna?
De vogelkers werd verwijderd en de singel is helemaal afgezet, op oude eik-overstaanders na. Veel elzen berken en populieren alle vlieren en veel andere struiken zijn weggehaald. Het dunne hout is versnipperd en buiten de singel verspreid. Het dikke hout is als brandhout gebruikt. Dikke oude eiken zijn gespaard, die zijn dus niet afgezet of weer in hakhoutbeheer genomen.
Wie betaalde het?
De gemeente Epe heeft voor de financiering een provinciale regeling gebruikt. De eigenaar betaalt vooral in de vorm van werkzaamheden, dat staat ongeveer gelijk aan 25% van de kosten. De resterende kosten worden voor 25 % betaald door de gemeente, 75 % door de provincie. De gemeente is eindverantwoordelijk. Het element zit nu in de SAN-regeling (Subsidie Agrarisch Natuurbeheer), dat heeft de boer zelf geregeld.
Waar kwam de historische kennis vandaan?
Met kaarten was vast te stellen dat deze singel minstens 300 jaar oud is. Het assortiment van de singel is verder aangepast aan wat gebruikelijk is in de streek. Op deze pure zandgrond vooral zomereik.
Heeft het element de oude functies gehouden?
Hout levert de singel nog steeds. Of hij vroeger ook een andere functie heeft gehad is niet duidelijk.
Wie werken er aan mee?
De maïsakker op de enk moest eerst geoogst worden, daarna is die dunning uitgevoerd.
Landschapsbeheer Gelderland doet al het werk in de praktijk, met ook planvorming en de uitvoering.
De gemeente regelde alleen de 10-jarige onderhoudscontracten met de eigenaar.
Hoe gaat het nu verder?
De ‘overkokende’ struiken worden weggehaald. De jonge aanplant wordt gedund over 8 tot tien jaar en daarna als hakhout beheerd.
Zijn er nog onverwachte ontwikkelingen geweest?
Nee, we hebben vaker dit soort dingen gedaan en de gemeente had alles goed geregeld.
Wat waren in de praktijk knelpunten?
Een startprobleempje: eerste dunning was te voorzichtig, dat moest later gecorrigeerd worden.
Goedkeuring van provincie komt soms pas in begin van het kalenderjaar binnen, wanneer werken door natte grond minder gemakkelijk ging. Gaat nu ook via Europese Programma Bureau van de provincie.
Heb je aanbevelingen?
Leg ook een taak bij de gemeente, een controlerende bijvoorbeeld. Daardoor is die er meer en langer bij betrokken.
Nader signalement
Het principe van het hakhoutbeheer bestaat al lang. Op drassige gronden is dit een van de weinige vormen van houtteelt die mogelijk is. Andere vormen zijn die van de knotbomen en grienden, maar die leverden gewoonlijk dunner hout. Op allerlei kaden, langs wegen en in singels komt al lange tijd hakhout voor. Het is niet duidelijk sinds wanneer precies en ook is niet bekend of deze elementen al snel na de aanleg beplant raakten of dat dit pas later gebeurde. Dat hakhout al minstens 400 jaar voorkomt staat wel vast. Hakhout is een beheersvorm, die toegepast kan worden op heel veel verschillende elementen.
Verschillende elementen
Hieronder volgt een aantal definities:
Dykswâl
In Friesland komen dykswâlen voor die bestaan uit een aarden wallichaam met een begroeiing van bomen, struiken en kruiden op de top. De zijkanten van de wal zijn steil. De zijkanten worden begraasd en daarmee schraal gehouden.
Elzenmeet
Op het voormalige eiland Schouwen komt een vorm van elzenhakhout voor die elzenmeten heet. De meten of meetjes zijn de vier meter brede ‘bedden’ waarop elzen worden geplant voor het hakhout. Tussen de bedden lopen greppels. Zie voor dit systeem het artikel Rabatten.
Elzensingel
Er zijn veel singels waarin elzen staan, maar een bijzondere vorm komt voor in Friesland, waar deze singel bestaat uit een begroeiing met (elzen-)bomen aan weerszijden van een sloot of wijk. De watergang wordt er volledig door overschaduwd waardoor er nauwelijks plantengroei plaatsvindt in het water. De elzen komen spontaan op uit zaden die in het water dreven.
Geriefbosje
Geriefbosjes liggen soms in de erfbeplanting, maar vaker geïsoleerd in het boerenland. Om betreding door vee te voorkomen hebben ze gewoonlijk een ringsloot. Met name in het veenweidegebied zijn de rechthoekige geriefbosjes een heel kernmerkend en waardevol element. Het hout uit de bosjes was bestemd voor eigen gebruik door de boer.
Graft
In Limburg - en een enkele aan de noordzijde van de Utrechtse Heuvelrug, bij Achterberg - komen graften voor, die bestaan uit lijnvormige hakhoutaanplant parallel aan de hoogtelijnen, die erosie moeten voor komen. Graften zijn voor een groot deel opgeruimd of sterk verwaarloosd, waardoor alleen enkele alleenstaande zware bomen zijn overgebleven. Het gevaar bestaat nu dat die bomen omvallen. Daarom is het belangrijk dat in graften het hakhoutbeheer voortgezet wordt. Deze elementen hebben doordat ze op hellingen liggen bovendien een grote ecologische waarde: daar is sprake van een specifiek microklimaat.
Hakhout
Hakhoutpercelen komen zowel op natte als op droge gronden voor. Het is eigenlijk een verzamelterm voor veel van de hier behandelde elementen. De term ‘hakhout’ wordt door sommigen met name gebruikt voor elementen waarop hout voor de verkoop wordt geteeld, om het verschil aan te geven met geriefhout, waarbij het gaat om teelt voor eigen gebruik. Soorten die veel voorkomen in hakhout zijn zwarte els, gewone es, zomereik, hazelaar en wilgensoorten.
Houtakker
In de omgeving van Boskoop komen smalle akkers voor die de boomkwekerijen van elkaar scheiden. Op de akkers taan vaak elzen, soms ook andere boomsoorten. Ze geven de tussenliggende percelen luwte en worden vanwege de drassige grond gewoonlijk beheerd als hakhout.
Houtkade
Houtkaden vormen de achtergrens van ontginningen en dienden oorspronkelijk om het water uit de niet ontgonnen ‘woeste gronden’ buiten de ontginning te houden. Ze bestaan uit een laag kadelichaam, met erlangs lopende weteringen of sloten. Op de kaden staat vaak hakhout, maar ook griendkaden, graskaden en kaden met knotbomen komen voor. Wanneer ook het achterliggende land werd ontgonnen vormde de houtkade, die soms verdubbeld werd, de scheiding tussen twee ontginningen.
Houtsingel
Een houtsingel is een lijnvormige beplanting van opgaande bomen of bomen in hakhoutbeheer. Er is geen sprake van een wallichaam. De houtsingel wordt uitgebreid behandeld in het artikel Houtsingel en houtwal (cultuurhistorisch beheer).
Houtwal
Bij de houtwal staat de aanplant op een (lage) aarden wal. Zie het artikel Houtsingel en houtwal (cultuurhistorisch beheer).
Huftbosje
Een huftbosje is een klein bosje waarachter het vee schaduw of beschutting kan vinden. De term is bekend uit de Alblasserwaard, mogelijk kwam het verschijnsel ook in andere veenweidegebieden voor. Het is vergelijkbaar met een koebocht of koebosje. Er bestaan ook huftgrienden.
Koebocht/ koebosje
In sommige streken liggen winkelhaakvormige bosjes in het land, omringd door een sloot. Behalve een functie voor de productie van hout moesten die bosjes er ook voor zorgen dat er een plek in het land was waar luwte was en waar de koeien gemolken konden worden.
Legakker
Een legakker is een bij de afgraving van veen (ten behoeve van de turfproductie) gespaarde lang - werpige strook land, die na de afgraving omringd is door water. Een bijzondere variant is de Damhoek. Daarop werd de niet voor turfproductie geschikte bovenlaag van het laagveen gestort. Zo’n strook is dus van een andere samenstelling wat de grond betreft dat de legakkers.
De legakker wordt in Noord-west Overijssel ‘rib(be)’ genoemd, en ook de benaming ‘zetwal’ komt regionaal voor. Later werden de legakkers vaak gebruikt voor de kweek van groenten en teelt van struiken. Nu komt op veel legakkers hakhout voor, vooral van elzen. Waarschijnlijk is dat een vrij recente ontwikkeling. Zie model verveningselementen.
Pestbosje
Door sommigen wordt verondersteld dat geïsoleerd liggende bosjes gebruikt zijn als begraafplaats van aan besmettelijke ziekten (mogelijk miltvuur of runderpest) gestorven vee. Ze worden door hen dan gewoonlijk pestbosjes genoemd. De ringsloot zou dan onder andere zijn gegraven om besmetting te voorkomen. Overtuigend bewijs voor een dergelijk gebruik van deze bosjes ontbreekt.
Strubben
Strubben bestaan uit eikenhakhout en beslaan gewoonlijk wat grotere oppervlakten. Ze komen bijvoorbeeld voor langs de randen van essen. Bekende strubben liggen nu nog bij Zeijen en Anloo in Drenthe. De eiken werden als hakhout beheerd voor het hout en voor het eikenschors, waaruit run gewonnen kon worden ten behoeve van de leerlooierij. De Zeijer strubben zijn bekend vanwege het voorkomen van de Zweedse kornoelje: de enige groeiplaats in Nederland. Ook in Limburg wordt de term strubbe gebruikt voor stoven of stobben. In het Meinweggebied staan kringen van eikenstammen, zowel op de heide als in bosverband.
Ecologische waarden en potenties
De bosjes zijn ecologisch belangrijk omdat ze als toevluchtsoord kunnen dienen voor allerlei dieren in een verder grotendeels leeg landschap, bijvoorbeeld dat van de veenweiden. Zo kunnen ze bovendien functioneren als stepping stones voor dieren die zich over een grotere afstand willen verplaatsen. Ook zijn het bosjes waarin vaak nog dieren, planten zich kunnen handhaven die elders in het gebied niet meer voor (kunnen) komen: de refugium-functie. In het hakhoutelement kan oud inheems erfelijk materiaal aanwezig zijn. Bovendien bieden de bomen voedsel- en nestgelegenheid voor vogels.
Een kruidenvegetatie die beheerd werd kwam in de bosjes niet voor. Wel staan er nu soms knot - bomen langs randen van geriefbosjes. Het is niet duidelijk of dat een historische situatie weergeeft. In het algemeen is die staanplaats niet erg geschikt voor knotbomen: de hogere bomen uit het bosje zorgen voor te veel schaduw. Wel vergroten de knotten de variatie in het element: doordat oude opgaande bomen vrijwel ontbreken is er in het bosje zelf weinig ruimte voor holenbroeders.
Literatuur
- Boer, J.J. de (2003), Veldgids landschapselementen Noardlike Fryske Wâlden. Landschapsbeheer Friesland Beetsterzwaag.
- Burm, P. en A. Haartsen (2003), Boerenland als natuur. Verhalen over historisch landschapsbeheer. Matrijs i.s.m. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht.
- Dirkmaat, J. (2005), Nederland weer mooi. Op weg naar een natuurrijk en idyllisch landschap. Den Haag.
- Jansen, P.A.G. en L.C. Kuiper (2001), Hakhout, suggesties voor het beheer. Stichting Bos en Hout, Wageningen.
- Elerie, J.N.H, S.W. Jager en Th. Spek (1994), Landschapsgeschiedenis van De Strubben/Kniphorstbos, Archeologische en historisch-ecologische studies van een natuurgebied op de Hondsrug. Groningen.
- Kroon, H. de (1986), De vegetaties van Zuidlimburgse hellingbossen in relatie tot het hakhoutbeheer; een rijke wilde flora met een onzekere toekomst. Natuurhistorisch Maandblad 75, pp. 167-192. Reacties: p. 215; Natuurhistorisch Maandblad 76 (1987), pp. 41-44.
- Maes, B. (red.) (2006), Inheemse bomen en struiken in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam.
- Moens, F. en R. de Weerd (red.) (2001), Bomen en mensen. Een oeroude relatie. Utrecht/Amsterdam.
- Ludwig, H. en B. Maes (2006), Hakhout: historie en verspreidingsvorm. Historisch-Geografisch Tijdschrift 24, pp 1-14.
- Schmitz, H. (1983), Houtwallen, heggen en singels. Lijnvormige houtopstanden in Nederland. LONL,
- Teeuwisse, J.J.T. (red) (1984), Geriefhoutbosjes. Ontstaan onderhoud en toekomst van boerengeriefbosjes in het Hollands-Utrechts veenweidegebied. Utrecht.
- Tuinzing, W.D.J. (1978), Griendhout en ander hakhout. Bijdragen en Mededelingen Nederlands Openluchtmuseum 41, pp. 37-64.
- Wal, J. van der (1984), Pestbosjes in Friesland: sporen van historische drama's. Noorderbreedte 8, pp. 33-36.
Websites en organisaties
- Veel informatie over geriefhout en hakhout is in te winnen bij de provinciale organisaties Landschapsbeheer, www.landschapsbeheer.nl.
- Stichting Probos, www.probos.net.
Zie ook
ArtikelenHoort bij deze thema'sSpecialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 24 aug 2023 om 03:03.