Almere-Buiten - Noorderplassen - Natte Grasland - ZA 79, De Visbun

< Rijksmonumenten

(528004) monumentenregisterMonumentnummer: 528004

Introductie

Overblijfselen van een waterschip uit de laat-zestiende of begin zeventiende eeuw.

Foto van een drassig stuk grasland met een kleine, lage heuvel. Voor de heuvel ligt een kleine, smalle vijver.
Afb. 1. Foto: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed
Schilderij met een grote ijsvlakte, vermoedelijk een bevroren meer. Op het ijs bevinden zich tientallen mensen die zich vermaken met schaatsen, spel, maar ook mensen met sleeën. In het midden op de achtergrond zijn twee schepen in het ijs ingevroren.
Afb. 2. Het schilderij 'IJsgezicht' van Hendrick Avercamp (ca. 1610). Op de achtergrond zijn twee waterschepen te zien. Collectie D.G. van Beuningen; Museum Boijmans Van Beuningen, Publiek Domein.
Kaartje met afbakening van het terrein
Afb. 3 Kaartje van het terrein

Kenmerken

  • Type: scheepswrak, scheepvaart
  • Periode: Nieuwe tijd
  • Rijksmonument sinds: 13 januari 2012

Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje.

Scheepswrakken in de Flevopolders

De provincie Flevoland heeft een bijzondere geschiedenis van land, water en weer land. Duizenden jaren geleden leefden er al mensen, tot het gebied ongeveer vierduizend jaar geleden in een groot moeras veranderde. De mensen trokken weg. Het werd steeds natter en rond het jaar 850 was het geworden tot het water dat het Aelmere genoemd werd.

In de loop van de tijd werd dit 'groot meer' steeds groter en zouter. Rond 1600 was het dan ook de Zuiderzee gaan heten. Van de late middeleeuwen tot de afsluiting in 1932 was de Zuiderzee het dagelijks vaargebied van vele schippers. Beurtveren, vissersschepen, vrachtschepen en internationale handelsschepen doorkruisten dit vaarwater jaarlijks vele keren. De vracht- en handelsschepen vervoerden een grote variëteit aan lading. Brandstoffen zoals turf, steenkool en brandhout, bouwmaterialen als bakstenen, dakpannen en kalk en landbouwproducten zoals graan, hooi en aardappelen, maar ook koeien, mest of stadsvuil werden zo verplaatst.

Niet alle schepen die de Zuiderzee bevoeren, bereikten de haven, door stormen en ander onheil op zee. Na schipbreuk zakten de schepen weg in de zachte zeebodem en bleven zo goed bewaard. Daarom kwamen bij de inpoldering van Flevoland veel scheepswrakken aan het licht. Archeologisch onderzoek aan deze wrakken levert een bijzonder inkijk over het dagelijkse leven aan boord. De leefruimte, het ruim en allerlei voorwerpen vertellen verhalen over het reilen en zeilen aan boord. Schipbreuk was voor de eigenaar toen een ramp, maar voor de archeologen van nu een gelukstreffer, want scheepswrakken zijn belangrijke informatiebronnen. Een goed bewaard scheepswrak is een tijdcapsule: het vertelt het verhaal van het schip, de lading en de bemanning op het moment van vergaan, op een bevroren moment in de tijd.

Van de ca. 450 scheepswrakken die ooit in de Flevopolders zijn gevonden, zijn er nog 73 in de bodem bewaard. Twaalf daarvan zijn archeologische rijksmonumenten.

Verhaal over het rijksmonument

De voormalige Zuiderzee werd veelvuldig bevaren met zogenoemde waterschepen. Op basis van de constructie concluderen scheepsarcheologen dat we op deze plek te maken hebben met een waterschip. De datering in de laat-zestiende of begin zeventiende eeuw is bepaald aan de hand van de positie in de bodem.

De term waterschip komt al sinds de late middeleeuwen in geschreven bronnen voor. De naam houdt waarschijnlijk verband met de bun, een waterhoudend compartiment middenin het schip. De bun was afgesloten van de rest van het vaartuig en via kleine gaten kon vers Zuiderzeewater naar binnen stromen. In dat water werd de gevangen vis bewaard. Het was een vissersschip, waarmee de vis levend naar de markt kon worden gebracht.

Dit scheepstype was een robuuste zeiler, geschikt om sleepnetten mee voort te trekken. Vanwege de goede zeileigenschappen werden waterschepen aan het einde van de zeventiende eeuw ook wel ingezet als sleper, in het bijzonder voor het slepen van de zogenoemde scheepskamelen. Dit zijn mobiele pontons, die om een zeegaand schip konden worden geplaatst, zodat de diepgang afnam en de ondiepte bij Pampus kon worden gepasseerd.

Deze schipper verdiende zijn brood waarschijnlijk in de visserij. De bescheiden inventaris van het schip geeft ons een klein inkijkje in zijn dagelijks leven. Een aardewerken steelpan, een kookpotje en een bord behoorden tot het kombuisgoed. Aan persoonlijke bezittingen waren er een kleipijp en een leren schoen. Ook waren er ballaststenen aan boord, noodzakelijk bij dit scheepstype. Ze dienden om de diepgang van het schip te vergroten, zodat de bun permanent vol water bleef staan en om de stabiliteit van het schip te vergroten.

Het schip heeft bij het zinken slagzij gemaakt, waardoor de bakboordzijde het diepst in de bodem terechtgekomen is. Die is dan ook het best bewaard gebleven. Van de stuurboordzijde is minder over, maar alles bij elkaar gaat het om een betrekkelijk volledig waterschip met een lengte van 17,5 meter en een maximale breedte van rond de 5 meter. Er zijn nog specifieke scheepsonderdelen te herkennen; in het achterschip een lier en in het voorschip restanten van het dek met de gaten van de pompkokers van de boordpomp. Die moest worden gebruikt als er bijvoorbeeld door golfslag water aan boord kwam, het zogenaamde buiswater. Buiten de bun wilde je natuurlijk geen water in het schip hebben, en dat moest dus worden weggepompt. Het wrak ligt in gunstige bewaaromstandigheden: vette klei. Om het wrak ook voor de toekomst goed te bewaren is het samen met het omringende sediment ingepakt in landbouwplastic en is het terrein opgehoogd. Boven in de ophoging is een gat in het landbouwplastic uitgespaard, zodat regenwater naar binnen kan stromen. Verticaal geplaatst plastic voorkomt dat dit water naar de zijkanten wegstroomt, zodat ter plaatse van het wrak het grondwaterpeil kunstmatig verhoogd wordt. Zo blijft het hout beter bewaard, omdat er geen zuurstof bij kan.

Vrijstellingsdiepte

Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond en zijn er verschillende vrijstellingsdiepten van toepassing:

  • een vrijstellingsdiepte van 10 cm voor het perceel met de kadastrale aanduiding Almere F309
  • een vrijstellingsdiepte van 100 cm voor het perceel met de kadastrale aanduiding Almere F655Wel is altijd een vergunning vereist voor:
  • het verrichten van bouwwerkzaamheden;
  • het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein;
  • het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte;
  • het wijzigen van het grondwaterpeil. gunning uitgevoerd worden. (namens de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap)

Archeologisch rijksmonumentenpaspoort

Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een archeologisch rijksmonumentenpaspoort uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het type monument, aangevuld met gegevens over bescherming en zorgvuldig gebruik. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister.


Meer informatie
Meer over het monumentenregister en de pagina's in deze kennisbank is te vinden in Monumenten - Rijksmonumentenregister.
Meer over wat er is beschermd is te vinden in de leeswijzer.

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 28 mrt 2024 om 15:38.