Panorama Landschap - IJsseldelta

Introductie

De regio IJsseldelta omvat enerzijds het Kampereiland, waar het landschap gekenmerkt wordt door riviertakken en pollen (terpjes). Anderzijds ligt de polder Mastenbroek in de regio, dit is een oude, rationeel ingerichte polder. Mastenbroek en Kampereiland zijn Nationaal Landschap.


Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.

Boerderij met fietspad en autoweg ervoor. Vanachter de boerderij komt een vrachtwagen aanrijden.
Afb. 1. Kampereiland. Foto: Paul Paris
Topografische kaart van de eilanden en IJsseltakken in het Kampereiland.
Afb. 2. Eilanden en IJsseltakken in het Kampereiland. Bron: Dirkx e.a. 1996
Luchtfoto van Mastenbroek. Veel weiland met in het midden een meertje.
Afb. 3. Mastenbroek. Foto: Paul Paris
Zomerdijk bij Noordeinde. Rechts staan huizen en links loopt de autoweg.
Afb. 4. Zomerdijk bij Noordeinde. Foto: Wim van der Ende
Stenendijk bij Hasselt. Rechts de met bakstenen verstevigde dijk waar twee fietsers fietsen. In de achtergrond een kerktoren en molen.
Afb. 5 Stenendijk bij Hasselt. Foto: Wim van der Ende
Stadsgracht van Zwolle. Aan de linker kade liggen boten. Op de rechterkade is een terrasje te zien.
Afb. 6. Stadsgracht van Zwolle. Foto: Jos Stöver
Luchtfoto van Kampen.
Afb. 7. Kampen. Foto: Jos Stöver
Kaart van IJsseldelta.
Afb. 8.IJsseldelta.

Karakteristiek

In de regio IJsseldelta komen verschillende landschappen bij elkaar. Het smalle IJsseldal verbreedt zich bij Hattem en is vanaf daar een rivierenlandschap met de oude dorpen op beide oeverwallen van de rivier. Erachter liggen de komgebieden van Mastenbroek, Kamperveen en Oosterwolde. Voorbij Kampen ligt de eigenlijke IJsseldelta van het Kampereiland. Op verhoogde woonplaatsen die bescherming boden tegen hoog water, de belten, werd gewoond. Gaandeweg zijn de eilanden bedijkt, werden IJsseltakken afgedamd en groeiden ze aaneen. Aan de zuidkant van de IJssel liggen diverse veenontginningen zoals het Kamperveen en de polder Oosterwolde, die worden gekenmerkt door langgerekte dorpen en een regelmatige strookvormige percelering.

De regio vormt een karakteristiek open landschap met één van de oudste rationeel ingerichte polders van ons land (Mastenbroek). Kampen vormt samen met IJsselmuiden een stedelijk gebied, dat zich profileert als Netwerkstad Zwolle-Kampen. De invloed van Zwolle op de regio is onmiskenbaar. Met de ontwikkeling van Stadshagen is de stad tot in Mastenbroek gegroeid.

Buiten het stedelijke gebied is sprake van een overwegend agrarische regio, met nadruk op veeteelt en tuinbouw. Vooral die laatste sector heeft zich nadrukkelijk ontwikkeld in de Koekoekspolder nabij IJsselmuiden. Op de hogere gronden is de percelering onregelmatig blokvormig, mede als gevolg van enkele aanwezige rivierduinen. Een groot deel van de regio valt samen met het Nationaal Landschap IJsseldelta. In de regio liggen delen van Natura 2000-gebieden Rijntakken, Uiterwaarden, Zwarte Water en Vecht en Zwarte Meer.

Over de weg is de regio ontsloten via de A50/N50 en A28, per spoor via de Zuiderzeelijn richting Flevoland en het spoor Kampen-Zwolle. Zwolle is een knooppunt van spoor- en snelwegen in Noord-Nederland. Kampen heeft twee handelshavens, waar ook de enige windturbines van de regio staan.

De regio als geheel heeft watersporters veel te bieden aan voorzieningen. Door het gebied lopen meerdere hoogspanningsleidingen.

Ontstaan van het natuurlijke landschap

Pleistoceen

Ten zuiden van de regio ligt de stuwwal van het Veluwemassief. Deze is ontstaan tijdens de voorlaatste ijstijd, het saalien (circa 200.000-125.000 jaar geleden). Noord-Nederland werd toen bedekt door een enkele honderden meters dikke ijskap. Aan de randen van de ijskap gleden grote ijstongen naar het zuiden. Eén ervan vormde het huidige IJsseldal. De ijstongen werkten als bulldozers en duwden de zand en grindlagen uit de bodem op tot hoge stuwwallen. Tijdens de meest recente ijstijd, het weichselien (circa 70.000-10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste er een zeer koud klimaat en was de bodem bevroren (permafrost). Er was weinig begroeiing, de wind had vrij spel en in het hele land werden zandlagen afgezet, de zogenaamde dekzanden. Dit dekzand vormde vlakken, maar ook lage ruggen en koppen. Smeltwater liep van de heuvels naar het door de ijstong gevormde oerdal van de IJssel. Door deze smeltwaterafzettingen werd het dal grotendeels opgevuld. In de laatste fase van de ijstijd werden in het IJsseldal verschillende rivierduinen gevormd. De rivierduinen zijn plaatselijk niet door latere afzettingen bedekt, zoals bij de buurtschap Oosterholt en het oude dorp Westenholte, thans een wijk van Zwolle.

Holoceen

Het holoceen begon circa 10.000 jaar geleden. De temperatuur steeg en het gebied raakte begroeid met bos. In gebieden met een slechte afwatering, zoals aan de voet van de Veluwe en in het vlakke gebied van Mastenbroek, ontstonden moerassen waar plantenresten zich ophoopten. In de loop der eeuwen zijn hier enige meters dikke veenlagen gevormd.

De IJssel als Rijntak kwam zo’n 1500 jaar geleden tot stand, maar bestond als rivier al langer. De IJssel meanderde door het dal en trad bij piekafvoer buiten haar oevers. Hierdoor zijn langs beide zijden van de rivier lage zandige ruggen ontstaan: de oeverwallen. In de regio vinden we brede oeverwallen tussen Zwolle en Kampen en kleinere langs de verschillende voormalige takken van de IJssel in het Kampereiland. Verder van de bedding van de rivier, waar het water minder hard stroomde, kwamen de kleinere deeltjes tot bezinking. Dit materiaal (komklei) bezonk verder van de rivier in de laag gelegen kommen. De aanvoer van sediment had tot gevolg dat er in het mondingsgebied van de IJssel verschillende eilanden ontstonden waarop vanaf de 14de eeuw gewoond werd. De invloed van de Zuiderzee op het landschap nam steeds verder toe en overstromingen traden regelmatig op. De zwaarste was de Allerheiligenvloed van 1170 toen grote delen van het veengebied werden weggeslagen en dorpen en steden aan de kust werden bedreigd. Eind 14de eeuw moest Elburg landinwaarts verplaatst worden. In onder meer de Polder Mastenbroek, werd een laag klei afgezet.

Landschappenkaart

Op de archeologische landschappenkaart hoort de regio tot het IJsseldal, het Noordelijk kustveengebied en het Noordelijk zandgebied. Daarbinnen onderscheidt de kaart als landschapszones stroom- en crevasseruggen, restgeulen, overstromingsvlakten, uiterwaarden, veenvlakten, overslaggronden, kreekruggen, Eilanden en IJsseltakken in het Kampereiland. Bron: Dirkx e.a. 1996 Zuiderzeeafzettingen, dekzandvlakten, dekzandruggen en rivierduinen.

Bewoningsgeschiedenis

Prehistorie en Romeinse tijd

Uit de periode voor de middeleeuwen zijn de aanwijzingen voor bewoning schaars. Op de toppen van oude rivierduinen bevinden zich hier en daar kampplaatsen van jagers-verzamelaars uit de midden- en het begin van de late steentijd. Dergelijke plekken zijn vrijwel overal bedekt met lagen veen en klei.

Middeleeuwen en nieuwe tijd

In de middeleeuwen is de IJsseldelta geleidelijk bewoond geraakt. Aangenomen wordt dat de eerste bewoners zich vestigden op de oeverwallen van de IJssel. Wanneer de dorpen hier precies zijn ontstaan is niet bekend. De verkaveling op de oeverwallen buiten de dorpen bestaat uit een mozaïek van onregelmatige blokvormige percelen, wat veelal wijst op de vroege middeleeuwen.

Pas omstreeks 1100 wordt voor het eerst melding gemaakt van dorpen op de oeverwallen. Langs de IJssel, het Zwarte Water en de diverse zijtakken liggen Genemuiden, Cellemuiden, IJsselmuiden, Hasselt en Zwartsluis. Op de zuidelijke oeverwal van de IJssel liggen Zalk, De Zande en Kampen. Door toename van de bevolking in de 12de en 13de eeuw werden vanuit de bestaande dorpen nieuwe gebieden ontgonnen. De veenontginningen zuid van de IJssel, dateren uit het begin van de 13de eeuw.

Twee nederzettingen groeiden uit tot belangrijke steden, Zwolle en Kampen, de andere konden zich als havenplaats of vissersplaats ontwikkelen (Genemuiden, Zwartsluis) of bleven bescheiden handelsstadjes. Hasselt is hiervan het beste voorbeeld.

Het veengebied van Mastenbroek, ingeklemd tussen IJssel, Zwarte Water en Ganzendiep, is relatief laat ontgonnen. Het werd lange tijd betwist door de bisschop van Utrecht – de landsheer –, de plaatselijke adel die zelf het gebied in handen wilde krijgen en de opkomende steden, die hun positie als handelscentra wilden versterken. Uiteindelijk werd in 1364 een overeenkomst gesloten en kon het gebied verdeeld en ontgonnen worden. Ter ontwatering werden sloten en weteringen gegraven en er ontstond een rationeel, blokvormig systeem van watergangen en landwegen, qua inrichting een soort voorloper van de bijna 200 jaar jongere droogmakerij de Beemster. De weteringen, zoals de Bisschopswetering, de Oude Wetering en de Nieuwe Wetering, vormen een karakteristiek element in het landschap en zijn herkenbaar gebleven. Langs de waterlopen werden wegen aangelegd, die nog steeds de belangrijkste doorgaande wegen in het gebied vormen. Naast de gegraven weteringen waren enkele oude veenriviertjes (aangeduid als riete) van belang. Hiervan zijn er nog een aantal in het landschap zichtbaar, zoals de Juttiesriet in de omgeving van Hasselt. Zo’n twintig jaar na ontginning werd een ringdijk om Mastenbroek aangelegd. Om het water te lozen werden vijf sluizen aangelegd: Lutterzijl (Westerdrecht), Venerieterzijl, Genemuiderzijl, Hasselterzijl en de Zwolsche zijl. Bij Lutterzijl staat nu het gemaal Nieuw Lutterzijl.

De bewoning vond plaats aan de nieuwe wegen. Omdat in de winter het water uit de polder slecht gelost kon worden, werden veel boerderijen op huisterpen gebouwd. Deze situatie verbeterde pas met de komst van poldermolens en gemalen. De regelmatige en rationele inrichting, de grootschaligheid, de regelmatig verspreide bewoning langs wegen en weteringen en de regelmatige en enigszins strookvormige verkaveling binnen de grotendeels rechthoekige blokken, zijn karakteristiek voor de polder Mastenbroek. De meeste weteringen deden vanaf de 17de eeuw ook dienst als trekvaart van en naar de omliggende steden. Centraal in de polder werd rond 1369 de kerk van Mastenbroek gebouwd. Bij deze kerk kon worden overgestapt van de ene trekvaartroute naar de andere.

Het Kampereiland bestaat uit verschillende eilanden die door bedijking, dichtslibben en het afsluiten van waterlopen na verloop van tijd aan elkaar groeiden. Aanvankelijk werden ze van elkaar gescheiden door geulen als het Noorddiep en Ganzendiep. In 1364 schonk de bisschop van Utrecht de eilanden en het recht op aanwas aan de stad Kampen. Er waren toen al enkele boerderijen op de eilanden. In de 17de eeuw nam het aantal boerderijen sterk toe, toen Kampen zoveel mogelijk boerderijen uit de stad plaatste om zo het risico van stadsbranden te verminderen.

De dijken waren vrij laag, zodat het gebied vrijwel elke winter overstroomde. Daarmee werd een laagje voedselrijk slib afgezet die ervoor zorgde dat de bodemvruchtbaarheid op peil bleef. De natuurlijke opslibbing werd gestimuleerd door het aanplanten van wilgen, biezen en russen. Behalve voor het invangen van slib waren de biezen en wilgen ook belangrijk voor de fabricage van biezen matten en manden. Ter bescherming tegen het water werden de boerderijen op hoogtes of belten aangelegd.

Het inklinken van de opgeworpen aarde had als gevolg dat de huisbelten voortdurend opgehoogd moesten worden om een bescherming te blijven bieden tegen het dreigende water. Veel van de oude belten worden nog steeds bewoond en zijn karakteristiek in het landschap.

De gebieden tussen de IJssel en de Veluwe, zowel op Gelders als op Overijssels gebied, zijn omstreeks 1200 ontgonnen. De bisschop van Utrecht stimuleerde de ontginning van het Zalkerbroek en het Kamperveen. Aan de Gelderse kant kwamen de ontginningen van Oldebroek en Oosterwolde tot stand. Het veengebied werd onderbroken door een dekzandrug die van Elburg naar het noordoosten loopt. Op de rug ligt het dorp Oosterwolde.

Door aanslibbing en omdijking is het gebied ten westen daarvan uitgebreid met de polders Dronten en Het Buitendijkse.

Het overtollige water kwam in de Zuiderzee terecht via weteringen als de Binnenwetering in de Polder Kamperveen en de Geldersche Gracht. De ontginningen hebben karakteristieke langgerekte bewoningslinten met boerderijen en een regelmatige strookvormige percelering. Door de daling van de veenbodem en de uitbreiding van de Zuiderzee nam de wateroverlast in de veengebieden toe. In de 14de eeuw werden daarom zeedijken aangelegd. Langs de IJssel zijn de Zwartendijk en de St.Nicolaasdijk het oudst (±1300). Getuige de wielen in de Zwartendijk, kwamen doorbraken veelvuldig voor.

Recente ontwikkelingen

In 1874 werd besloten een nieuwe dijk aan te leggen vanaf Elburg tot aan de Ketelmond en langs de IJssel tot Kampen. Kort daarop werd een gedeelte van de dijk door een storm weggeslagen. De openingen werden gedicht met lage kaden, waarover het water naar binnen kon blijven stromen. Als de daarachter gelegen Vloeddijk bezweek werd Kampen bedreigd. Tot de afsluiting van de Zuiderzee in 1932 bleef deze ‘Dronter Overlaat’ een zwakke schakel. In 1862 werden de dijken op het Kampereiland verhoogd, maar ook hier was pas na de aanleg van de Afsluitdijk het overstromingsgevaar geweken.

Dit wilde niet zeggen dat er geen hoog water meer kon optreden. Bij noordwesterstorm wordt het IJsselmeerwater opgestuwd naar de IJssel en het Zwarte water. Tot ver voorbij Zwolle lagen daarom primaire dijken. Deze zouden allemaal op Deltahoogte moeten worden gebracht. Midden jaren 1990 werd daarop besloten tot de aanleg van de balgstuw in het Ketelmeer. In geval van hoog water wordt deze opgepompt om het water tegen te houden.

In de polder De Koekoek, onderdeel van Mastenbroek, is aan het eind van de 19de eeuw turf gewonnen. De polder is in 1911 drooggemalen, waarna een kleinschalig tuinbouwgebied ontstond. Dit is uitgegroeid tot een kassengebied.

De belangrijkste veranderingen in het landschap van de IJsseldelta zijn de uitbreiding van de steden Kampen en Zwolle en de bijhorende infrastructuur. Kampen heeft zich sterk uitgebreid in zuidelijke en westelijke richting. Aan de overkant van de IJssel heeft ook IJsselmuiden een sterke groei gekend. Hasselt profiteerde van de aanleg van de Dedemsvaart. Er vestigde zich wat industrie, waarvan vooral de kalkbranderijen bekend zijn geworden. Enkele kalkovens bepalen nog steeds het stadsbeeld van het beschermde stadsgezicht. Zwartsluis is tegenwoordig een populaire uitvalsbasis voor watersporters.

Het was echter Zwolle, dat al eeuwen heel strategisch ten opzichte van de rest van het land ligt, dat het meest groeide. Het heeft zich over een veel groter gebied uitgebreid en zelfs een aantal omliggende dorpen opgenomen in de stedelijke bebouwing, zoals Westenholte en Schelle. Vanaf 2000 is Zwolle tot in de Polder Mastenbroek gegroeid met de aanleg van Stadshagen.

Het spoor verscheen in Zwolle in 1864, dat zich ontwikkelde als knooppunt van lijnen naar alle delen van het land. Kampen sloot aan in 1865 en was tot 2013 een eindhalte. Met de opening van de Zuiderzeelijn kreeg Kampen ook een verbinding naar het westen.

Landschappelijk had de aanleg van de snelwegen A28 (in de jaren 1930) en A50/N50 grote gevolgen. Ze bevestigden de strategische ligging van Zwolle en maakten de komst van nieuwe bedrijventerreinen mogelijk. De A28 nam de taak over van de oude Zuiderzeestraatweg N308. Er werden diverse provinciale wegen door de regio aangelegd, onder andere richting Flevoland.

De ontwikkeling van de steden leidde ook tot een grotere energievraag. Daartoe werd bij Zwolle de IJsselcentrale gebouwd (1955), van waaruit tal van hoogspanningsleidingen begonnen. De uiterwaard waar het gebouw bij staat is vergraven voor koeling van de centrale. Het gebouw is begin 2017 gesloopt.

Ten behoeve van de zich snel ontwikkelende landbouw, zijn vanaf de jaren 1960 op grote schaal ruilverkavelingen uitgevoerd in ons land.

Ruilverkaveling Oppervlak (ha) Periode % in regio
Hattem-Wezep 3038 1966 - 1981 46,6%
Oosterwolde 4777 1979 - 1997 77,2%
Mastenbroek 8039 1973 - 1989 89,8%
Genemuiden 1683 1967 - 1976 98,8%
Kampereiland C.A. 6355 1953 - 1966 99,1%
Kamperveen-Zalk 3714 1965 - 1981 100,0%
De Mheen 68 1938 - 1947 100,0%

Met name in Mastenbroek is de schaalvergroting zichtbaar.

De polder heeft zijn karakteristieke structuur behouden, maar veel kavelsloten zijn gedempt. In andere delen van de regio speelde dit minder. Mastenbroek en Kampereiland zijn sinds 2006 Nationaal Landschap. De provincie Overijssel heeft dit label overgenomen na de decentralisatie hiervan door het Rijk.

Op dit moment staan er vier moderne windturbines in de haven van Kampen. Er liggen twee zoekgebieden ten oosten van Zwolle, terwijl het Nationale Landschap door de provincie als uitgesloten gebied is gelabeld.

Specifieke thema’s

Steden

Zwolle (124.000 inwoners) is ontstaan in de 10de eeuw op een zandrug tussen de Vecht en de IJssel langs de Aa, ter hoogte van het Gasthuisplein, Oude Vismarkt, Grote Markt en Melkmarkt. Stadsrechten volgden in 1230. Zwolle lag gunstig aan de kruising van water- en landwegen en ontwikkelde zich tot een bloeiende handelsstad. In 1324 werd de stad vergroot en werd de aarden omwalling vervangen door een stenen stadsmuur, waaraan onder meer de Sassenpoort begin 15de eeuw werd toegevoegd.

Omstreeks 1590 werd de stad opnieuw versterkt. En werden elf bolwerken aangelegd en er kwam een linie tussen de stad en de IJssel, die met vier schansen werd versterkt. De stad zelf groeide ook, waarbij opvallend veel bebouwing langs de uitvalswegen buiten de stad lag. In 1790 werd de vesting opgeheven. De wallen en bolwerken werden omgevormd tot plantsoenen in landschapsstijl volgens plannen van H. van Lunteren. De Potgietersingel is hier een mooi voorbeeld van. Buiten de stad werd het Nieuwe Werk in 1828 omgevormd tot een wandelpark in Engelse landschapsstijl: het ‘Engelse Werk’.

In 1819 werd de Willemsvaart gegraven, waardoor Zwolle een verbinding kreeg met de IJssel, in 1952 kwam het grotere Zwolle-IJsselkanaal gereed. Het transport per spoor werd echter van groter belang in de 19de eeuw en Zwolle profiteerde hier volop van, want het werd een belangrijk spoorwegknooppunt naar alle delen van het land. De bevolkingsgroei werd opgevangen in nieuwe wijken buiten het oude centrum, zoals de chique buurt tussen het centrum en het station. In de periode tot de Tweede Wereldoorlog vonden diverse planmatige uitbreidingen plaats, in het bijzonder naar het noordoosten (Wipstrik) en westen (Oranjebuurt). Naoorlogse uitbreidingen betroffen modernistische wijken in het noorden, zoals Aa-landen.

Langs de diverse infrastructuurlijnen ontwikkelden zich flinke bedrijventerreinen, die het economische succes illustreren. Dit werd nog versterkt met de aanwijzing als groeistad in 1976, waarna vooral in het zuiden nieuwe wijken verrezen. De laatste uitbreiding betreft de Vinex-wijk Stadshagen, gelegen in de polder Mastenbroek, die deels voortbouwt op de structuur van de oude polder.

Kampen (51.500 inwoners) is ontstaan omstreeks 1100 op de zuidelijke oeverwal van de IJssel. Door de gunstige ligging aan de monding van de IJssel in de Zuiderzee groeide Kampen uit tot een welvarende handel- en havenplaats. Rond 1230 kreeg Kampen stadsrechten en werd de eerste stadsmuur gebouwd. De stad had zich tot dan toe in lengterichting langs de IJsseldijk ontwikkeld en had daarmee een opmerkelijk langwerpige plattegrond.

De stadsmuur werd vervangen tijdens de Opstand. Er verrezen toen ook op de noordelijke oever verdedigingswerken om de brug (1448) te beschermen. Kampen nam als Hanzestad een vooraanstaande positie in door de scheepvaart en handel met het Oostzeegebied. Het was tot aan het begin van 16de eeuw de belangrijkste handelsstad aan de Zuiderzee. De groei stagneerde echter door de verlanding van de IJsselmonding en de toenemende concurrentie van de Hollandse steden, vooral Amsterdam. In 1364 schonk de bisschop van Utrecht de eilanden van het Kampereiland aan de stad, inclusief latere aanwassen. Het Kampereiland werd een belangrijke bron van inkomsten.

In 1809 werd de vestingstatus opgeheven. Hierna zijn delen van de stadsmuur en de bolwerken verdwenen. In de 19de eeuw leverde de sigarenindustrie nieuwe economische impulsen en groeide de stad weer. Dit kon lange tijd binnen de wallen worden opgevangen, pas aan het begin van de 20ste eeuw werd er buiten de wallen gebouwd (bijvoorbeeld de omgeving van de Veenvalckstraat en de wijk Het Klooster rond 1920). Met de aanleg van de Zuiderzeewerken kwam Kampen weer wat gunstiger te liggen. Zo werd de N50 aangelegd en een brug over het Ganzendiep gebouwd. Er werden nieuwe wijken gebouwd in de 19de een 20steeeuw, maar alles op kleinere schaal.

In de naoorlogse jaren groeide de werkgelegenheid en verschenen nieuwe wijken als schillen om de oude. De komst van het spoor richting Flevoland en de Randstad zou in de toekomst voor een nieuwe impuls kunnen zorgen in het zuidwesten van de stad, waar nu al nieuwe uitbreidingen worden gerealiseerd. Kampen is een regionaal verzorgingscentrum, dat door de grote buur Zwolle op bijna alle fronten wordt overvleugeld. Het centrum is beschermd stadsgezicht.

Elburg (12.000 inwoners) is gelegen aan de rand van de Veluwe aan de IJsselmeerkust. Omstreeks 1230 kreeg het stadsrechten. Een eeuw later werd het stadje bedreigd door kustafslag. Op gezag van de Hertog van Gelre werd het daarom in 1392 een stukje landinwaarts herbouwd. Elburg kreeg een nieuw en zeer regelmatig stratenpatroon. Aarden verdedigingswerken verschenen in het midden van de 16de eeuw, maar er zijn nog delen van de daarbinnen gelegen oude stadsmuur bewaard gebleven. De stad maakte een periode van bloei door waarbij de handel en de visserij de belangrijkste economische pijlers waren. Elburg is een goed geconserveerd stadje met een heel opmerkelijke planmatige stedenbouwkundige structuur. Ook de relatie met de scheepvaart is behouden gebleven; direct buiten de vesting ligt de kleine havenkom. Het is een beschermd stadsgezicht.

Literatuurlijst

  • Baan. I., H. Hengeveld, M. Knigge en H. van der Velde, 2012. De landschappen van Overijssel. Zwolle.
  • Dirkx, J. P. Hommel en J. Vervloet ,1996. Kampereiland, een wereld op de grens van zout en zoet. Utrecht.
  • Marrewijk, D. van, 1984. Bewoning en bedijking van de IJsseldelta. Historisch-Geografisch Tijdschrift 2: 38-46.
  • Project IJsseldelta, 2006. Ontwikkelingsperspectief Nationaal Landschap IJsseldelta, Zwolle.
  • Zeiler, F.D. e.a. 1995. Omarmd door Zwarte Water en IJssel, IJsselacademie, Kampen.

Structuurdragers

Landschapsvormende functie Elementen en structuren in het huidige landschap - IJsseldelta (N.B. Zwolle ligt in regio IJsselvallei)
Algemeen Open landschap van de monding van de IJssel met enkele grootschalige komgebieden zoals Mastenbroek, Kampereiland en Oosterwolde. Kampen historische stad
Gradiënt van hoge gronden van het Veluwemassief naar de lagere gronden langs de Randmeren: een landschappelijke zonering met kwelzones en van zuid naar noord afstromende beken
Landbouw Rationele en grootschalige inrichting van de 17de-eeuwse polder Mastenbroek met dito percelering, haakse weteringen
Strokenverkaveling veengebieden Oldenbroek, Kamperveen en Oosterwolde
Onregelmatige blokverkaveling Kampereiland
Onregelmatige, kleinschalige blokverkaveling op oeverwallen IJssel (bv Zalk, IJsselmuiden, Wilsum)
Wonen Kampen historische stad met bekend Hanzeverleden
- Theologische Universiteit (19de E)
Genemuiden, Zwartsluis vissersplaatsen
Hasselt, Elburg, Hattem handelsstadjes met Hanzeverleden
Boerderijen op belten (Kampereiland; ook waterstaat)
Lineaire dorpen
Verspreide bewoning Mastenbroek
Elburg planmatig stadje
Waterstaat IJssel met bandijken en wielen1
Zwarte Water met dijken en wielen1
Ganzendiep met dijken en wielen1
IJsselmeerdijk
Stelsel van dijken rond Kampereiland
IJsselmeer (+Ketelmeer/Ramsdiep/Zwarte Meer/Veluwemeer/Drontermeer)
Verhoogde woonplaatsen Kampereiland (ook wonen)
Vml Zuiderzeedijken (met wielen)
- Incl relicten van binnendijken als Zwartendijk (+ wielen) en Middendijk
Defensie Vestingstadjes Elburg en Hattem
Bedrijvigheid Resten sigarenindustrie Kampen
Verkeer A50/N50, A28
N764
Zuiderzeestraatweg N308
Spoorlijn Zwolle-Kampen
Spoorlijn Zwolle-Lelystad (Zuiderzeespoorlijn)
Trekvaart Hasselt-IJsselmuiden
1. Gedrieën vormen zij de ringdijk Mastenbroek met sluizen.

Over Panorama Landschap

Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.

Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 9 jan 2023 om 16:35.