Erfgoed en ruimte - verstedelijking

Introductie

Opnieuw ligt er een forse woonopgave in Nederland. Een vraag naar circa 900.000 woningen die in de jaren tot 2030 ingevuld moet worden. En het is niet voor het eerst dat Nederland voor een dergelijke woonopgave staat. Ook na de Tweede Wereldoorlog, tijdens de wederopbouwperiode, moesten er honderdduizenden woningen hersteld en bijgebouwd worden. En zowat elk decennium daarna zijn er telkens opnieuw honderdduizenden woningen bijgebouwd. Dus in die zin is de huidige vraag niet zo heel anders. Interessant is dan ook wat we kunnen leren van de oplossingen van gisteren.

Foto van Hotel New York op de Kop van Zuid in Rotterdam
Hotel New York - het voormalig directiekantoor van de Holland-Amerikalijn - heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan het imago van de Kop van Zuid in Rotterdam.
Zicht op de Vinex-wijk Brandevoort in Helmond, vanaf de andere kant van het water.
De Vinex-wijk Brandevoort in Helmond is een goed voorbeeld van retro-architectuur door diverse architecten.
Foto van de Wagenwerkplaats in Amersfoort met de namen van enkele van de huidige locaties op de muur: Veerensmederij en Holland Opera.
De Wagenwerkplaats in Amersfoort, een herontwikkeld gebied met broedplaatsen, ateliers en ambachtelijke bedrijven, maar ook een opera, evenementen- en onderwijslocatie en kantoren.

Nieuwe woningen, bestaande woningen en herontwikkellocaties

In Nederland moeten er zo’n 900.000 woningen bijgebouwd worden. Dertig tot veertig procent van de behoefte aan woningen zal, zo is de verwachting, via nieuwbouw in het buitengebied ingevuld worden. Maar hoe doen we dat? En welke rol kan erfgoed daarbij spelen? De jaren 1990-2000 bieden hiervoor interessante aangrijpingspunten. Op allerlei plekken is toen nieuw gebouwd, waarbij regelmatig iets met de geschiedenis van de plek is gedaan. Van plekken als de Vinex-wijk Leidsche Rijn waar cultuurhistorie aan de basis lag van het stedenbouwkundig plan, tot aan Brandevoort in Helmond waar retro-architectuur een historische sfeer oproept maar er van echt erfgoed geen sprake is.

Een groter deel van de nieuw te bouwen woningen, zo’n zestig tot zeventig procent, zal gevonden moeten worden via verdichting in de bestaande stad. En daarbij wordt twee richtingen op gedacht. Enerzijds wordt de bestaande voorraad aan woningen tegen het licht gehouden. Het gaat dan om woonwijken uit diverse periodes: woningen van na de Tweede Wereldoorlog tot aan de Vinex-periode uit de jaren negentig van de vorige eeuw. Een deel van die oudere woningen is inmiddels gesloopt, gerestaureerd, gerenoveerd of geherstructureerd. En ook daaruit zijn lessen te trekken voor de opgave van vandaag. Zo is in de reeds gerealiseerde projecten bijvoorbeeld goed terug te zien hoe de kwaliteit van wonen verbeterd is door deze opgave te koppelen aan groen in de stad, verduurzaming en een beter voorzieningenbeleid. Voorbeelden variëren van de herontwikkeling van elf verdiepingen hoge torenflats in de Poptahof in Delft tot de door Rietveld ontworpen lage portiekflats in de Robijnhof in Utrecht. En van de renovatie en herstructurering van de galerijflats in Kerkebosch in Zeist tot de integrale gebiedsontwikkeling van bloemkoolwijk De Pas in Winterswijk. Kortom, een breed arsenaal aan woningtypen uit verschillende periodes.

Een andere manier om te verdichten is via herontwikkeling van plekken waar voorheen andere functies zaten. Vooral in de laatste 25 jaar is veel ervaring opgedaan met de herontwikkeling van oude havencomplexen, spoorzones, bedrijven- en industrieterreinen en kantoorgebouwen. De honderden voorbeelden die er inmiddels zijn laten met name interessante ervaringen zien in de verbindingen tussen wonen, werken en winkelen in combinatie met verduurzaming, groen en klimaatadaptatie.

Nieuwbouw met identiteit

Binnen de Nederlandse ontwerptraditie zijn er diverse ontwerpers en ontwerpstromingen die op verschillende manieren voortbouwen op bestaande kwaliteiten, (regionale) identiteiten, traditionele technieken en historisch materiaalgebruik. De komst van de modernisten, die de nadruk legden op een nieuw te bouwen leefomgeving, veegde die historische verbondenheid echter met een klap van tafel. Sloop/nieuwbouw werd de geprefereerde aanpak. Het verleden verdween onder een opgespoten pakket zand en de architect kon zijn of haar droom realiseren vanaf een blanco vel papier, een tabula rasa. Fuck the context is een vaak aangehaald citaat van Rem Koolhaas dat deze visie in de ogen van de tegenstanders van de modernisten kort en krachtig samenvat. Bij de aanleg van de Vinex-wijken kwam deze discussie (opnieuw) op tafel. Hadden ontwerpers in deze uitleggebieden de vrije hand of moest men doorbouwen op bestaande kwaliteiten? Zouden de honderdduizenden nieuw te bouwen woningen niet te veel tot eenvormigheid leiden? Zouden steden hun karakter, hun identiteit niet verliezen?

In een morfologische verkenning uit 2006 van Han Lörzing e.a. waarin zij terugblikken op de bouw van de Vinex-wijken, onderscheiden zij drie categorieën van wijken waar iets gedaan is met geschiedenis. De eerste categorie zijn de wijken die verwijzen naar iets specifieks plaatselijks, de gebiedsspecifieke identiteit. Een voorbeeld hiervan is de aanpak van stedenbouwkundige Riek Bakker. Zij koos er in Leidsche Rijn (Utrecht) uitdrukkelijk voor om bestaande kwaliteiten in te zetten voor de ontwikkeling van deze Vinex-wijken. Zo gebruikte zij in Utrecht een cultuurhistorische effectrapportage (CHER) als onderlegger voor haar stedenbouwkundig plan. Uit die CHER - destijds een nieuw instrument - werd duidelijk welke kwaliteiten het gebied bevatte: van Romeinse resten tot en met kassencomplexen en oude groen- en waterstructuren.

Daarnaast onderscheiden Lörzing e.a. de geleende identiteit, waarbij wijken of buurten een verwijzing naar elders bevatten. Er wordt een situatie tot uitgangspunt genomen die weliswaar niet ter plekke voorkomt, maar die potentieel wel had kunnen voorkomen. Interessante voorbeelden hiervan zijn de Wolveschans in Leek/ Westerkwartier en Haverleij in Den Bosch. Hier is een vormentaal gekozen die refereert aan een historisch gebouwencomplex - respectievelijk een Groninger borg en een kasteel - dat echter nooit op deze plek heeft gestaan.

Een stap verder gaat volgens Lörzing de gekozen identiteit, waarbij voor de naamgeving en/of sfeerbepaling van buurten gebruik gemaakt is van generieke referenties. Deze kunnen, net als bij de twee vorige categorieën, gebaseerd zijn op thema’s die aan stad of landschap zijn ontleend. Het verschil is dat er bij deze categorie geen enkel aanwijsbaar verband is met concrete situaties ter plekke of elders. Brandevoort in Helmond is hier een interessant voorbeeld van. Temeer omdat de ontwerpen van Rob Krier de toon lijken te hebben gezet voor veel meer retro-architectuur in Nederland. En ook het nieuwe dorp OpBuuren in de gemeente Stichtse Vecht is interessant omdat ook hier sprake is van retro-architectuur, maar in de wijze waarop het dorp ontwikkeld is, is goed gekeken naar de bouwtraditie van andere dorpen langs de Vecht.

In een artikel van De Architect uit 2022 reageren Mieke Bosse en Peter Drijver van Scala architecten op het verwijt dat deze retro-architectuur nostalgisch is, een hang naar het verleden laat zien. Zij zien deze architectuurstijl, die zij zelf ook hanteren, echter als evidence based, ‘geworteld in eeuwen aan kennis’ over wat goed werkt: 'De architectuur gaat uit van de menselijke maat én is daarom ontworpen vanuit het eindbeeld. Het vertrekpunt zijn perspectieven van straten waarin samenhang van deurklink tot dakgoot tot bomenrij wordt gezocht.’ Met andere woorden, niet de daadwerkelijke genius loci staat centraal, maar het idee van optimaal bouwen voor wat mensen aanspreekt.

Het perspectief bepaalt het debat

De wijze waarop wordt omgegaan met de historie en de context van de nieuwbouw kan tot stevige debatten leiden tussen voor- en tegenstanders. En dat geldt zowel binnen de vakgemeenschap van architecten als tussen architecten en erfgoedzorgers. Tegelijkertijd zijn er ook regelmatig verzoenende geluiden te horen. Zo zijn er bijvoorbeeld allerlei pragmatische pogingen ondernomen om handvaten te bieden voor de omgang met het verleden door middel van categorisering van ontwerphoudingen of de ontwikkeling van transformatiekaders. Een blik vanuit de opdrachtgever of gebruiker kan een ander licht op deze discussie werpen. In de hierboven genoemde morfologische Vinex-studie van Lörzing e.a. schetsen zij dat 'aan het begin van de eenentwintigste eeuw, met de toename van het bouwen voor de markt en de behoefte van gemeenten om zich met hun eigen nieuwbouwwijk van andere gemeenten te onderscheiden, (...) thematisering een algemeen aanvaard verschijnsel in de stedenbouw is geworden. Nu nieuwe wijken net zo goed in de markt moeten worden gezet als nieuwe automodellen of mobiele telefoons, is een afwijkend thema een geschikt middel om de bijzondere uitstraling te benadrukken. In dit licht is het opmerkelijk dat bij de thematisering van Vinex-wijken met enige regelmaat voor dezelfde thema’s is gekozen: water, bos en historie zijn terugkerende succesnummers.' Met andere woorden, opdrachtgevers kiezen voor onderscheidend vermogen.

Tegelijkertijd is uit verschillende voorbeelden af te lezen dat er heel verschillend met bestaande waarden wordt omgegaan. Dat is bijvoorbeeld goed terug te zien bij drie opeenvolgende haveneilanden die in Amsterdam ontwikkeld zijn. Op het Java-eiland greep architect Sjoerd Soeters terug op de typologie van de binnenstedelijke grachten en grachtenpanden. Een kenmerkende typologie voor de Amsterdams binnenstad die echter weinig tot niets van doen heeft met het verleden van het haveneiland. Een geleende identiteit zou Lörzing het noemen. Op het naburige KNSM-eiland integreerde Jo Coenen juist de bestaande bouw met nieuwbouw en bouwde hij dus door op het gebiedsspecifieke verhaal van de plek. Verderop koos Adriaan Geuze op Borneo-Sporenburg voor een oriëntatie waarin vooral de kwaliteit van water centraal stond. Het bestaande erfgoed was hier veel meer een trouvaille. Drie verschillende ontwerpers; drie totaal verschillende benaderingen van het erfgoed in dezelfde nieuwe stadswijk.

Interessant is dat inmiddels uit recent onderzoek van het Planbureau voor de Leefomgeving blijkt dat woonwijken met historie beter verkopen dan nieuwbouwwijken waar geen gebruik gemaakt is van de historische context. Bovendien gaan de woningen hier voor een hogere prijs van de hand. Commercieel blijken erfgoed en identiteit dus een interessante combi te zijn. En ook de gebruiker waardeert een omgeving met identiteit, ook al is die identiteit in de termen van Lörzing, bewust geleend of gekozen. Na oplevering van Brandevoort in Helmond bleek uit interviews met bewoners dat zij kozen voor nieuwbouw met een retro-look vanwege de historische uitstraling. Terwijl ontwerpers en erfgoedprofessionals dus met elkaar in discussie waren over de enig juiste aanpak, werden zij links en rechts ingehaald door de voorkeuren van de gebruikers.

De vraag is dan ook of en hoe scherp deze discussie vandaag de dag nog gevoerd wordt. De praktijk van de laatste 25 jaar laat immers zien dat er allerlei vormen van het gebruik van geschiedenis naast elkaar kunnen bestaan. Daarbij is de situatie vandaag de dag bovendien niet meer te vergelijken met 25 jaar geleden. Mede door de economische crisis van 2008-2015 hebben ontwikkelaars en ontwerpers geleerd meer vraaggericht te werken. Ook zijn gemeenten steeds meer doordrongen van het feit dat een onderscheidende identiteit goud waard kan zijn omdat dat eigene hoog gewaardeerd wordt door bewoners, bedrijven en bezoekers. De huidige praktijk laat dan ook zien dat veel ontwerpers verbinding zoeken met de oude stad, waarbij erfgoedprofessionals nieuwe instrumenten ontwikkelen om hen hierin te faciliteren. En uiteraard, zal er ook altijd ruimte zijn voor nieuw en anders. Maar anno 2023 lijkt zo’n keuze bewuster te worden doordacht.

Er is door een aantal erfgoedzorgers zelfs een manifest uitgebracht om Brandevoort tot rijksmonument te verklaren. En wel omdat, zoals de schrijvers stellen, 'het een representatief voorbeeld is van illusiearchitectuur; een bouwstijl die zich vooral in de eerste decennia van de eenentwintigste eeuw nadrukkelijk manifesteerde.' Kortom, ook dat wat ooit als nep gezien wordt, kan uiteindelijk hardcore erfgoed worden. Tegelijkertijd verwijzen de voorstanders van het voortbouwen op echte historie naar de nieuwe Baukultur uit de Verklaring van Davos van onder meer de Raad van Europa. In het Davos kwaliteitssysteem wordt namelijk gesteld: 'bij een hedendaags ontwerp – ongeacht of het gaat om planvorming, nieuwbouw of transformatie – moet rekening gehouden worden met de gebouwde en niet-gebouwde lokale context. Met respect dient het eigentijdse ontwerp in te spelen op de bestaande regionale identiteit en op het aanwezige historische erfgoed.' Duidelijk is dat de praktijk het opnieuw zal uitwijzen.

Bestaande woningen

Renoveren en verdichten in de bestaande stad wordt vaak geframed als ingewikkeld en kostbaar. Dat mag misschien zo voelen, maar de realiteit blijkt toch echt een andere. Onderzoek van het College van Rijksadviseurs laat namelijk zien dat er in de periode 2005-2020 zo’n 720.000 nieuwe woningen zijn gebouwd. En alhoewel bouwen in de wei eenvoudiger klinkt dan bouwen in de bestaande stad, blijkt een ruime meerderheid van die woningen, namelijk 63 procent oftewel 450.000 woningen, in bestaande buurten te zijn gebouwd. En misschien is dat een kostbare zaak, maar onderzoek van Binnenlands Bestuur laat zien dat bouwen in de bestaande stad een gemeente 5x zoveel oplevert als bouwen in het buitengebied. Die winst zit in verschillende aspecten. Zo betekent bouwen in een bestaande buurt het behoud van stedelijkheid. Oudere wijken hebben in de loop van de tijd geschiedenis opgebouwd, er zijn voorzieningen aanwezig, en er is volwassen groen aanwezig. Bestaande kwaliteiten waarvan het bij nieuwbouw jaren duurt om te ontwikkelen. En dat geldt ook voor al bestaande voorzieningen en infrastructuur.

Daarnaast blijkt telkens weer dat zittende bewoners graag in hun oude buurt willen blijven wonen. Bewoners koesteren de eigen identiteit van de buurt. Als die identiteit verloren gaat ontstaat er niet alleen wrevel en onrust, maar gaat ook de sociale continuïteit verloren. Een verbondenheid die van groot belang kan zijn in onzekere tijden. Aanhoudende protesten tegen de afbraak van de Rotterdamse Tweebosbuurt hebben bijvoorbeeld laten zien wat er gebeurt als dat element miskend wordt. Terwijl een aanpak als Welcome In My Backyard (WIMBY) in Hoogvliet juist laat zien hoe betrokkenheid van bewoners kan leiden tot een meer gedragen reconstructieaanpak van de wijk. En in de Robijnbuurt in Utrecht, met woningen van Rietveld, of in de bloemkoolwijk De Pas in Winterswijk heeft burgerbetrokkenheid juist geleid tot meer trots op de eigen buurt. Een trots die ertoe leidt dat buurtbewoners bereid zijn een steentje bij te dragen aan het beheer en onderhoud van de wijk.

Ook zijn er duurzaamheidsaspecten die meetellen bij de bouw in bestaande buurten. Sloop betekent niet alleen kapitaalvernietiging, maar ook verlies aan embedded energy die opgeslagen ligt in de gebouwen. Zelfs de renovatie van energetisch slechte woningen, zo laat onderzoek zien, levert een betere ecologische footprint op dan de nieuwbouw van bijzonder duurzame woningen. Dus is er het nodige te zeggen om de oudere wijken zorgvuldig te bezien op mogelijkheden om te verdichten. En daarbij blijkt er veel mogelijk. Er kan worden opgetopt, gesplitst, aan- of bijgebouwd. Vooral het bouwen met lichtere biobased materialen zoals hout maakt veel mogelijk. En bij complete herstructurering van een wijk zijn vaak interessante combinaties van behoud van het bestaande met nieuwbouw te zien. Het erfgoedperspectief kan hierbij samenhang op structuurniveau tonen, maar ook bijzonderheden aan het licht brengen rondom de gebouwen en het aangelegde groen. Kennis van oude bouwsystemen kan een ander pluspunt zijn om erfgoedprofessionals te raadplegen. Met het toepassen van die historische bouwsystemen wordt de circulariteit van materialen bevorderd. Erfgoed biedt zo niet alleen inspiratie maar ook concrete aangrijpingspunten voor ontwerp en het verminderen van de CO2-uitstoot.

Herontwikkelingslocaties

Hét grootste succesnummer van verdichting in de stad is ongetwijfeld de herontwikkeling gebleken van oude fabrieken, bedrijventerreinen, spoor- en tramlocaties en oude (stads)havens. Toen de wereldeconomie als gevolg van de vastgoed-, banken- en eurocrisis van 2008-2015 in een recessie raakte gebeurde er iets bijzonders. Terwijl de nieuwbouw grotendeels stilviel, ontwikkelaars failliet gingen, ontwerpbureaus moesten inkrimpen, gemeenten dure grondposities ingenomen bleken te hebben en banken uiterst terughoudend werden in het bieden van krediet, gingen binnenstedelijke herontwikkelingen door. Vaak door een combinatie van particulier initiatief met de inzet van publieke en private partijen. Juist die braakliggende herontwikkellocaties blijken achteraf menige stad door de crisis heen getrokken te hebben. Een aantal van deze plekken vormen inmiddels een uithangbord van verschillende steden: van de voormalige haveneilanden van Amsterdam en de Kop van Zuid in Rotterdam tot de haven van Deventer; van de Sphinxfabrieken in Maastricht tot de fabrieken aan de Zaanoever in Zaanstad; van de Spoorzone in Tilburg tot de Wagenwerkplaats in Amersfoort; van de oude Philips bedrijventerreinen STRIJP in Eindhoven tot het oude bedrijventerrein van de voormalige Enka in Ede.

Havengebieden

Het is van alle tijden dat havengebieden transformeren. Maar vooral in de jaren zeventig van de vorige eeuw verloren op veel plekken in de wereld de traditionele (stads)havens hun functie. Door internationale concurrentie en steeds grotere schepen moesten ook de havens steeds groter worden. Dat betekende dat de havens veelal naar plekken verderop buiten de stad verplaatst werden. Voormalige haventerreinen raakten vergeten en werden meer en meer desolate gebieden. Dat veranderde toen steden de potentie van deze gebieden begonnen in te zien. Steden als Vancouver, London, Hamburg en Barcelona lieten zien dat getransformeerde havens interessante plekken waren om te wonen en te werken. Oud werd met nieuw verbonden. Steden stonden niet langer met de rug naar het water, maar de havengebieden begonnen het gezicht van de steden te bepalen.

Ook in Nederland groeide dat inzicht. Als een van de eersten ontwikkelde Riek Bakker voor Rotterdam in 1991 een masterplan voor de herontwikkeling van de Kop van Zuid. Daarbij werd er flink gesloopt maar liet zij bewust ook een aantal beeldbepalende gebouwen staan om het gebied gelijk smoel te geven, zoals het huidige Hotel New York en het voormalige pakhuis Las Palmas. Ook rondom de IJ-oevers in Amsterdam groeiden dit soort plannen. Meer recent zijn de Piushaven in Tilburg en de haven in Deventer hier voorbeelden van. Het spreekt voor zich dat deze oude (stads)havens - waarvan de aanleg soms terugvoert tot de Middeleeuwen - vol erfgoed zitten. Die erfgoedwaarden zitten in de ontstaansverhalen, in de geschiedenis van scheepvaart en havenarbeid, in de gebouwen en de structuren. En misschien zelfs wel in het behoud van de emotie, de associatie en het gevoel dat bij de haven en het water hoort. Het zijn vaak juist de erfgoedwaarden in combinatie met goed ontwerp die zorgen voor een hoge omgevingskwaliteit, waardoor mensen er graag verblijven en de gebieden de stad een economische boost kunnen geven.

Fabrieken, bedrijventerreinen, spoor-en tramlocaties

In de beginjaren negentig werd door het toenmalige Ministerie van WVC nog een speciaal projectbureau – Projectbureau Industrieel Erfgoed – opgericht dat de aandacht vestigde op het verdwijnen van oude fabrieken en industriële terreinen. Tegelijkertijd deden de mensen van dit bureau hun best om te wijzen op de meerwaarde van het behoud en de herontwikkeling van dit soort complexen. Van alle kanten was er echter weerstand tegen dit soort plekken. Deels omdat men er onbekend mee was, en deels ook vanwege het imago van viezigheid en vervuiling en van zwaar werk. Sloop/nieuwbouw was in die jaren usance en zelfs de erfgoedsector had niet zoveel op met deze ruwe plekken van arbeid. Bovendien was er vaak sprake van vervuilde grond, een veelvoud aan eigenaren en complexe wet- en regelgeving. Gebieden die dus al snel te boek stonden als duur en ingewikkeld.

Toch zijn er de afgelopen dertig jaar veel van dit soort plekken getransformeerd. Loonde dat achteraf gezien? Verschillende studies laten zien dat er ook bij herontwikkeling altijd financiële opbrengsten zijn, die echter vaak wel onder het niveau liggen van winsten die met nieuwbouw gemaakt kunnen worden. Daar staat echter tegenover dat juist dit soort plekken kwalitatieve opbrengsten met zich meebrengen die op termijn soms veel belangrijker kunnen zijn voor een stad. Steden als Maastricht (Sphinxfabrieken), Den Bosch (Verkadefabriek), Eindhoven (Philipsfabrieken op STRIJP S, T & R), Tilburg (de Spoorzone) en Amersfoort (de Wagenwerkplaats en de Nieuwe Stad) hebben door hun herontwikkellocaties een ‘cool randje’ gekregen. Het zijn levendige gebieden met een uitgesproken profiel die aantrekkelijk zijn voor een nieuwe generatie die anders wil wonen, werken en ontspannen.

Kantoren

Elke dag verrichten miljoenen mensen kantoorwerk. Maar waar dat kantoor zich bevindt en hoe het is ingericht, is de afgelopen honderd jaar sterk veranderd. Het kantoorgebouw zoals wij dat nu kennen is ontstaan in de negentiende eeuw. Handelshuizen, banken, verzekeraars en overheidsdiensten hadden behoefte aan plekken waar hun administratie werd bijgehouden. Ooit waren deze kantoorgebouwen trotse toonbeelden van de vooruitgang. Ze werden op bijzondere wijze vormgegeven en kregen een centrale plek in de stad. Later werden kantoren steeds meer gezien als vastgoed dat vooral interessant is voor beleggers. Kwaliteit van ontwerp werd steeds minder belangrijk en de gebouwen kregen steeds vaker een plek aan de rand van de stad. Slechts enkele bedrijven/organisatiesgrepen nog de kans om hun corporate identiteit uit te drukken in bijzondere gebouwen.

Aan de binnenkant, de inrichting en het gebruik van de kantoorruimtes, reflecteren de kantoren over de jaren heen de democratisering van het werk. Van witteboordenfabrieken met lange rijen tafels met medewerkers, via cellenkantoren voor individuele werknemers tot aan kantoortuinen voor groepen medewerkers. In recente jaren kwam er steeds meer aandacht voor flexibel ingerichte kantoren met concentratiewerkplekken en informele ruimtes voor ontmoeting. Gestimuleerd door corona mondde dit uit in het virtuele kantoor waarbij er overal gewerkt kan worden: op stations, in het café of thuis. De vraag is dan ook hoe werk er in de toekomst uitziet en wat dat betekent voor het voortbestaan van het kantoorgebouw. Er wordt heel beperkt en slechts op toplocaties nieuw gebouwd, zoals bijvoorbeeld in Amsterdam. De grote vraag is echter vooral: wat te doen met al die doorsnee kantoorgebouwen die verspreid door heel het land staan? Zij zijn vaak gebouwd in een tijd dat duurzaamheid nog niet telde en zijn niet ingericht voor het moderne werken. Sinds de banken- en vastgoedcrisis in 2008-2015 zijn dan ook veel kantoren (deels) leeg komen te staan. Wel boden die gebouwen andere kansen en zijn er inmiddels miljoenen vierkante meters kantooroppervlakte herontwikkeld tot met name woningen en hotels. Een voorbeelden hiervan is Puntegale in Rotterdam. Voor de actuele bouwopgave van 900.000 woningen wordt politiek dan ook nog steeds naar de transformatie van kantoren gekeken.

Toen de economische crisis op z’n hoogtepunt was werd ook duidelijk dat het niet alleen over individuele gebouwen ging die niet langer gebruikt werden, maar dat volledige kantoorgebieden zoals Amstel III (Amsterdam) of Diemen-Zuid leeg kwamen te staan. Om de transformatie van dit soort monofunctionele gebieden mogelijk te maken moesten de gebouwen en gebieden echter eerst letterlijk tot leven worden gewekt. Er moest waarde en betekenis aan worden toegevoegd. Zo zorgden bijvoorbeeld de ontwerpers van ZUS, die anti-kraak in het Schieblok te Rotterdam verbleven, in korte tijd voor leven en reuring in het gebouw. Men organiseerde allerlei activiteiten, bouwde een Biergarten en legde een daktuin aan. Het gebouw bruiste en was in zeer korte tijd weer verhuurd. En het gebouw bleek een magneet voor de omliggende buurt die ook weer interessant werd. Ook elders, zoals in het Volkshotel in Amsterdam, worden oudere afgeschreven gebouwen, eerst tot leven gebracht waarna ze getransformeerd kunnen worden tot woningen, hotels of nieuwe vormen van kantoor.

Sinds 2020, zo blijkt uit CBS-cijfers, lijkt de transformatie van kantoren over z’n hoogtepunt heen. Werden in de beginjaren van de crisis zo’n 10.000 woningen per jaar gerealiseerd, de verwachting is nu dat er voor de periode 2022-2030 gemiddeld tussen de 4.500 tot 7.000 woningen per jaar gerealiseerd kunnen worden. Tegelijkertijd kan geconstateerd worden dat er nog een wereld te winnen is in het samenspel van de vastgoedwereld en de erfgoedsector. De ene sector heeft kennis en inspiratie te bieden, de andere dynamiek en doorzettingskracht. En beide lijken hard nodig, gezien de woonopgave waar Nederland voor staat.

De rol van erfgoed in herontwikkellocaties

Wie de inzet van erfgoed in de verschillende projecten nader onder de loep neemt, ziet dat het verschillende functies kan vervullen. Erfgoed kan kennisleverancier zijn. Bijvoorbeeld bij het gebruik van water in de stad kan de kennis van de stadsgenese bijdragen aan klimaatadaptatie en identiteitsvolle stedelijke ontwikkeling. Daarnaast kan erfgoed kennis leveren over de gebouwen, de openbare ruimte, de aanwezige structuren en elementen, zoals oude treinsporen of stelconplaten die de verhalen van het verrichte werk ter plekke laten zien. Interessant is bijvoorbeeld het hergebruik van oude tracés, zoals bij de Hofbogen in Rotterdam en de Oosterspoorlijn in Utrecht. Gebiedsontwikkelingen waarbij het spoortracé de onderlegger voor de ontwikkeling vormt, conform de aanpak van de High Line in New York en de Promenade Plantée in Parijs. Ook kan het historische verhaal van de plek waarde toevoegen. Zo kan een bouwhistorisch onderzoek een basis voor herontwikkeling bieden waarbij bestaande kwaliteiten uitgenut kunnen worden en het gebouw een ziel geven. Een pand waarbij de historie (opnieuw) zichtbaar wordt biedt onderscheidende meerwaarde voor toekomstige huurders.

Erfgoed kan ook een placemaker zijn. Hotel New York - het voormalig directiekantoor van de Holland-Amerikalijn - heeft bijvoorbeeld een belangrijke bijdrage geleverd aan het imago van de Kop van Zuid in Rotterdam. Zo was er een publiekstrekker voordat de rest van het gebied herontwikkeld werd. Erfgoed kan een verbinder zijn. In veel projecten verbond de liefde voor de oude gebouwen of voor de verhalen van de plek de inzet van de ontwikkeling. Erfgoed kan ook de smaakmaker zijn. Op veel plekken zoals langs de Zaanoevers in Zaanstad of het NDSM-gebied in Amsterdam zijn het juist de oude industriële gebouwen die de sfeer van het gebied bepalen. Erfgoed kan tenslotte ook een toonzetter zijn. De structuren en de vroegere wijze van functioneren van een gebied kan samen met de typologie van de bestaande gebouwen en openbare ruimte richting geven aan de wijze waarop nieuwbouw vorm krijgt. De herontwikkeling van het voormalige fabrieksterrein van Bensdorp in Bussum is hier een voorbeeld van, waarbij restauratie, reconstructie en nieuwbouw een gezamenlijke ontwerptaal vinden in het verleden van de fabrieksgebouwen.

Praktijkvoorbeelden

De Nieuwe Stad - Amersfoort

In 2011 besloot Unilever haar tandpasta- en zeepfabrieken in Amersfoort te sluiten. De Prodentfabriek was hier een van. Omdat de sluiting midden in de banken-/vastgoedcrisis viel en de gemeente geen concrete plannen had, kocht ontwikkelaar Schipper Bosch niet alleen de fabrieksgebouwen maar ook een groot deel van het gebied eromheen. Schipper Bosch wilde zo in samenwerking met de gemeente een nieuw stadsdeel realiseren: de Nieuwe Stad. De cultuurhistorisch waardevolle gebouwen werden behouden en er werd een open oproep geplaatst voor partijen die samen de nieuwe stad vorm wilden geven. Binnen driekwart jaar waren zowat alle ruimten bezet. Schipper Bosch stuurde daarbij op de samenstelling van de gebruikers; geen puur commerciële huurders, maar partijen die bereid waren met elkaar het gebied vorm en inhoud te geven. De aanpak was om organisch te ontwikkelen naar behoefte: sommige huurders eisten nieuwbouwkwaliteit, terwijl andere huurders genoegen namen met de bestaande situatie. Interessant is dat zich in het complex niet alleen de te verwachten creatieve industrie gevestigd heeft, maar ook een advocatenkantoor, een MBO-school en adviesbureau TwynstraGudde. Er werd dus vraaggestuurd ontwikkeld, waarbij het feit dat Schipper Bosch ontwikkelde om er te blijven - en dus niet om door te verkopen aan een belegger - maakte dat er minder tijdsdruk op de ontwikkeling stond en er niet gestreefd hoefde te worden naar snel te realiseren rendementen. Ondertussen is in samenwerking met de gemeente het centrale parkeerterrein veranderd in een parkeerpark, met groen en veel ruimte voor elektrische voertuigen. Een volgende stap is het realiseren van 850 woningen, waarvan 700 op het grondgebied van Schipper Bosch.

De Wagenwerkplaats - Amersfoort

Vanaf 1904 vond op het terrein van de Wagenwerkplaats in Amersfoort het onderhoud aan treinstellen plaats. Het gebied ligt tussen het spoorwegemplacement van Amersfoort en de wijk Soesterkwartier, waar veel onderhoudsmedewerkers van de NS kwamen te wonen. In 2000 wordt de Wagenwerkplaats gesloten omdat deze niet meer rendabel was. Eigenaar NS en de gemeente Amersfoort hebben grootse plannen met dit gebied dat herontwikkeld zal worden tot een centraal stadsgebied met kantoren en woningen in een hoge dichtheid. Maar vanwege de strenge veiligheidseisen voor het vervoer van goederen over het spoor en door het instorten van de kantorenmarkt blijven de ontwikkelingsmogelijkheden beperkt. Het verval van het gebied en van de grotendeels in onbruik geraakte gebouwen zet in en sloop dreigt. Op dat moment komen de bewoners van het Soesterkwartier in opstand en richten de Stichting Industrieel Erfgoed Stad Amersfoort (Siesta) op, om het industrieel erfgoed onder de aandacht te brengen van de gemeente, burgers en de politiek. Maar behoud van de gebouwen is niet het enige doel van het burgerinitiatief: de Wagenwerkplaats moet ‘gemeengoed’ worden, voor en door Amersfoorters. Samen met de gemeente vormt het burgerinitiatief de Werkgroep Verkenningen met als doel een visie te ontwikkelen voor het gebied. Ook NS sluit zich hier later bij aan. Dit leidt in 2007 tot een publiek-privaat-particulier samenwerkingsverband en een door deze drie partijen ondertekend visiedocument ten aanzien van de toekomst voor de Wagenwerkplaats als broedplaats voor creatief/cultureel ondernemerschap en onderwijs en innovatie, waarbij de betrokkenheid en inbreng van Amersfoortse burgers en met name ook de buurt Soesterkwartier is geborgd. Geleidelijk aan verandert het gebied en zijn er broedplaatsen, ateliers en ambachtelijke bedrijven, maar ook een opera, evenementen- en onderwijslocatie en kantoren.

Amstel III - Amsterdam

Amstel III is een kantoren- en bedrijvengebied tussen de ArenAPoort en het AMC (Amsterdam-Zuidoost) van circa 250 hectare groot. Tijdens de vastgoedcrisis (2008-2015) ontstond er veel leegstand in het gebied en startte Glamourmanifest, een privé initiatief van Saskia Beer, allerlei acties om het gebied weer tot leven te brengen en waarde toe te voegen. In 2017 gaf de gemeenteraad groen licht voor de transformatie naar een levendige stadswijk waarin zowel gewoond, gewerkt als gerecreëerd wordt. Tot 2027 kunnen er zo’n 5.000 woningen gebouwd worden en van 2027 tot 2040 kunnen hier nog eens 10.000 woningen aan worden toegevoegd. In 2018 startte de bouw van het eerste grote transformatieproject in Amstel III: Our Domain, met ruim 1.500 woningen.

Het Volkshotel - Amsterdam

In 1965 wordt aan de Wibautstraat een pand van het Rotterdamse architectenbureau Kraaijvanger geopend voor de Volkskrant. Op dat moment het modernste krantenpand van Nederland. Tweeënveertig jaar lang huist de Volkskrant in het gebouw totdat het gebouw in zo’n slechte staat is dat de redactie in 2007 verhuist. Sloop lijkt dan onvermijdelijk. Maar als gevolg van de vastgoedcrisis wordt een tijdelijke bestemming gezocht voor het gebouw. Leegstandsbeheerder Stichting Urban Resort wordt aangezocht die ruimte biedt voor jonge, creatieve ondernemers. Al snel zit het hele gebouw vol met honderden creatieve geesten en groeit het uit tot een van de grootste broedplaatsen van Nederland. Eind 2010 ontstaan plannen om er een hotel van te maken, maar ook plek te houden voor het restaurant Canvas en allerlei broedplaatsen. Een unieke combinatie. In 2014 opent het Volkshotel haar deuren.

Bensdorp - Bussum

Meer dan twintig jaar nadat de laatste chocoladereep van de band kwam, is het fabrieksterrein van Bensdorp (oa bekend van de Bros-chocolade) in het hart van Bussum een woon-werkgebied geworden. Het project is een van de projecten van Bussum Spoorzone Zuid, een voorheen voor het publiek ontoegankelijke plek aan het spoor die nu veranderd is in een woon-werk en cultureel gebied. Het plan ontving de Arie Keppler Prijs 2022 in de categorie ‘Geheugen en Toekomst’, de Bazelprijs Gooise Meren en werd gepubliceerd in het Architectuur Jaarboek 2022/2023. De Jaarboek-jury schrijft erover: “Ondanks tegenslagen is de geest van de Bensdorp-geschiedenis met overtuiging veiliggesteld, wat een uitzonderlijke prestatie is.” Nadat de productie van chocola in 2002 werd gestopt waren nog steeds karakteristieke elementen herkenbaar maar ook grote delen van het complex gesloopt of onherstelbaar verminkt. Het behoud van de karakteristiek en de ziel van Bensdorp vroeg daarom een onorthodoxe benadering. Op onconventionele maar harmonieuze wijze hebben LEVS architecten vier erfgoedstrategieën toegepast (reconstructie, restauratie, herinterpretatie en passende nieuwbouw) die leiden tot een ‘familie’ van gebouwen zonder dat ingezet is op maximaal contrast tussen oud en nieuw, zoals dat zo vaak gebeurd. Heet functionele resultaat zijn 84 woningen en ruimte voor cultuur, horeca en commerciële ruimte.

Poptahof - Delft

De Poptahof is vanaf 1960 gebouwd naar een stedenbouwkundig ontwerp van S.J. van Embden. De ongeveer duizend huurwoningen zijn verdeeld over flatgebouwen van elf en zes-hoog en enkele rijtjes eengezinswoningen. In het midden van de wijk ligt een centrale groenstrook. De woningen zijn ontworpen door Van Embden en Groosman. Technisch bleken de woningen van matige kwaliteit en klein van formaat. Tegelijkertijd hebben ze door hun ligging wel een aantrekkingskracht: dichtbij trein en tram, snelweg en historisch stadscentrum. En ook het openbare groen vormt een belangrijke kwaliteit. Om de woningen bij de tijd te brengen werd in 2004 door Palmboom en Van den Bout een stedenbouwkundig plan gemaakt waarbij de karakteristieken de basis vormen van het nieuwe plan. Het eerste woonhof naar ontwerp van Molenaar & van Winden architecten kwam in in 2010 gereed. De van origine uiterst functionele standaardgalerijflat is op allerlei manieren aangepast. Aan de noordkant zijn over de volledige hoogte koopappartementen toegevoegd, aan de bovenkant is een hap uitgenomen, de plint is verbreed met dekappartementen en ateliers op de begane grond en in het midden van het gebouw zijn drie lagen omgevormd tot maisonnettes ontsloten vanuit een corridor. Een tweede woonhof naar ontwerp van Mecanoo architecten bestond uit sloop/nieuwbouw. Zo wordt per gebouw bezien of er sprake kan zijn van restauratie/renovatie of sloop/nieuwbouw, waarbij door discussies over duurzaamheid steeds meer stemmen opgaan voor hergebruik.

Verkadefabriek - Den Bosch

Een voormalig wafelfabriek van de Koninklijke Verkadefabrieken, in 1950 ontworpen door architect A. Eibrink, is in 2000 en 2008 (uitbreiding) door architectenbureau Bierman Henket getransformeerd tot centrum voor de podiumkunsten. Het karakter van de fabriek is zoveel mogelijk intact gelaten en is gecombineerd met een nieuwbouw waarin film- en theaterzalen zijn opgenomen.

Haverleij - Den Bosch

‘Haverleij is een bijzondere woonwijk op minder dan een kwartiertje rijden van de binnenstad van het bourgondische Den Bosch. Je woont hier in een eigentijds kasteel omringd door heel veel groen en water. In Haverleij koop je geen huis, maar een leven. Een eigen plek mét daarbij fenomenaal uitzicht. Door de ruimte en het vele groen ervaren de bewoners hier alle vrijheid. Alle kastelen zijn inmiddels verkocht.’ Dit is de tekst op de openingspagina van de website van Haverleij Een Vinex-wijk met een geleende identiteit waarbij naar het stedenbouwkundig ontwerp van Sjoerd Soeters en Paul van Beek tien kastelen zijn gebouwd die hier nooit gestaan hebben, maar die door hun historische uitstraling kopers aanspreken. De 10 kastelen met torentjes, ophaalbruggen en een gracht bevatten zo’n 3.000 woningen en werden door diverse architecten ontworpen. De compacte bouwvorm heeft als voordeel dat er veel omliggend groen is dat benut is voor de aanleg van een bos, park en een golfterrein. De bouw startte in 2000 en het laatste kasteel werd in 2023 opgeleverd.

Haven - Deventer

De meer dan 100 jaar oude binnenhaven van Deventer aan de IJssel werd steeds minder gebruikt. Drie ontwikkelaars maakten een ambitieus masterplan voor sloop en de bouw van 1300 nieuwbouwwoningen. Maar dat plan viel in duigen wegens kosten, vergunningsproblematiek en weerstand uit de buurt. De gemeente koos in 2005 dan ook voor een andere aanpak; een aanpak volgens het zogenaamde Vlaamsche Model, later organische gebiedsontwikkeling genoemd. Om het goede voorbeeld te geven investeerde de gemeente zelf in het opknappen van een aantal panden tot broedplaats, maakte ze een flexibel bestemmingsplan en werd welstand uitbesteed aan het bureau WeLoveTheCity dat gespecialiseerd is in participatieve ontwikkeling. Het gevolg was dat men niet met drie, maar met driehonderd ontwikkelaars in zee ging: kleine ondernemers en particulieren en Deventenaren die vooral willen bouwen voor eigen gebruik. Door deze aanpak ontwikkelt het gebied zich in kleine stapjes, en met respect voor wat er al is. Het ontwikkelingsplan bevat dan ook geen standaard stedenbouwkundige uitgangspunten, maar vijf ambities: erfgoed als inspiratiebron, ontdekking van de haven, gewild wonen, werken in de stad en vrijplaats voor ideeën. Inmiddels is het een gewild gebied op loopafstand van de binnenstad van Deventer. Het combineert een nog steeds werkzame binnenhaven (sic!) met industrieel erfgoed, zo’n 100 (creatieve) ondernemers, kunst en cultuur, horecagelegenheden, 100 woningen en 140 studenteneenheden. De havenindustrie werd onderdeel van de identiteit van de nieuwe woonwijk. Gezinnen bouwden woningen op zelfbouwkavels met referenties naar maritieme objecten en materialen. Maar ook met het ‘echte’ erfgoed gebeurden speciale dingen. De twee silo’s, die bakens zijn in het gebied, werden aangekocht door de gemeente en doorverkocht aan ondernemers en particulieren. Die hebben zelf geïnvesteerd in de restauratie en herbestemming tot food court en slimme en duurzame woning. Bestemmingen die naadloos aansluiten bij de hotspot die de haven inmiddels geworden is. Inmiddels is de vraag hoe de haven zich verder ontwikkelt. Er is behoefte aan meer woonruimte in de stad en lijkt deels hier gerealiseerd te gaan worden. En daarbij wordt het organische principe losgelaten en worden hier wooncomplexen geprojecteerd. Of en hoe dat gaat passen, en of het rauwe randje van de haven daarmee niet naar de achtergrond verdwijnt, is de vraag.

Campus Diemen-Zuid - Diemen

Verouderde kantoorgebouwen van het complex Diemervijver, zijn in 2014 getransformeerd tot een studentencampus naar Amerikaans model. De vijf kantoorgebouwen hebben zo 939 studentenwoningen opgeleverd, waarbij de bewoners gebruik kunnen maken van een groot aantal voorzieningen op het terrein. Met ongeveer 1.000 nieuwe inwoners geeft de campus een impuls geven aan het hele gebied rond het trein- en metrostation Diemen Zuid.

Strijp-S - Eindhoven

Het gebied Strijp-S in Eindhoven is in 15 jaar getransformeerd van een afgesloten industriegebied (‘verboden stad’) tot een hippe gemengde stadswijk. De transformatie startte met een vrij gesloten proces, door de verkoop van Philips aan VolkerWessels. Geleidelijk ontstond een meer adaptieve strategie, met een grote rol voor andere partijen (zoals de woningcorporatie Trudo) en met meer behoud van erfgoed. Daarmee is deze gebiedstransformatie exemplarisch voor de veranderende tijdgeest rondom industrieel erfgoed en tijdelijke dan wel permanente culturele voorzieningen.

Brandevoort - Helmond

Brandevoort is een Vinex-wijk waar 6.000 woningen zijn gebouwd. De wijk is door diverse architecten gebouwd waarbij met name de dorpskern De Veste opvallend is omdat deze in historiserende stijl van een 17e-eeuws Brabants stadje is opgetrokken. Maar er zijn ook wijken die in vooroorlogse 20e-eeuwse stijl gebouwd zijn of juist een jaren ’30 look en feel hebben. Het ontwerp voor Brandevoort werd gemaakt door Wissing (stedenbouwkundig ontwerp), Paul van Beek (landschapsinrichting) en de architectuur stond onder supervisie van Rob Krier en Christoph Kohl.

WiMBY - Hoogvliet

In 2001 ging de Internationale Bouwtentoonstelling (IBT) Rotterdam-Hoogvliet van start met als overkoepelend thema WiMBY! (Welcome into My Backyard!). Hoogvliet, een Rotterdamse satellietstad dichtbij haven en industrie met hoogwaardige voorzieningen voor de hele regio, staat model voor de idealen van de stedenbouw in de wederopbouwperiode in Nederland. De actuele ontwikkelingen op stedenbouwkundig gebied vroegen echter om een vergaande herstructurering van de oorspronkelijke opzet van de stad. Eén van de grootste obstakels voor de hedendaagse stedenbouw en stedelijkheid is het NiMBY-verschijnsel (Not in My Backyard). Het staat voor de individuele angst van de stedeling voor collectiviteit, voor alles wat vreemd en nieuw is. WiMBY! (Welcome into My Backyard) werd in antwoord hierop als motto gekozen van een nieuwe ontwerp- en organisatiecultuur waarin de complexiteit juist wordt opgezocht om nieuwe mogelijkheden te realiseren. Zes jaar lang werkten Crimson Architectural Historians en Felix Rottenberg aan de missie om deze saaie, op modernistische leest geschoeide deelgemeente via een grootschalige herstructurering te veranderen in een bruisende stadswijk. Daartoe hebben zij allerlei acties ondernomen. Zo werd de geschiedenis van Hoogvliet op een theatrale manier herverteld, zijn lokale talenten en ondernemers gemobiliseerd, en samen met de beste architecten en stedenbouwkundigen ontwikkelden zij een woonwijk, een park, scholen en een cultureel centrum. Zo ontstond er een wijk waar mensen weer trots konden zijn.

Sfinxfabriek - Maastricht

De Sfinxfabrieken stonden in Maastricht - vanouds een maakstad - vooral bekend vanwege haar sanitair. Het kenmerkende Eiffelgebouw is onder begeleiding van architectenbureau Braaksma & Roos getransformeerd tot een (studenten)hotel, loftwoningen, kantoorruimten en andere publiekstoegankelijke functies zoals een bioscoop.

Het HUF-gebouw - Rotterdam

Het HUF-gebouw staat bekend als een van de mooiste Wederopbouwmonumenten van Rotterdam. De bekende architecten Van den Broek & Bakema ontwierpen in 1953 een toonbeeld van naoorlogs optimisme, gekenmerkt door helderheid en transparantie. Het schoenenmagazijn HUF nam het pand in 1954 in gebruik. Volgens de nieuwste Amerikaanse inzichten over winkelen was de begane grond uitgevoerd als één grote vitrine, net als de latere Lijnbaan van dezelfde architecten. Boven de gesloten magazijnverdieping werden nog drie kantoorverdiepingen en een dienstwoning gerealiseerd, omdat het Wederopbouwplan hier een hoogteaccent voorschreef. De kantoren zijn uitgevoerd met een innovatieve vliesgevel van staal en glas, dat een prototype zou blijken voor veel andere gebouwen. Na jarenlange verwaarlozing heeft de nieuwe eigenaar voortvarend besloten om het gebouw weer in oude luister te herstellen. De bovenverdiepingen zijn herontwikkeld tot hedendaagse kantoorruimten met behoud van de markante Wederopbouwarchitectuur. De karakteristieke glasgevel is behouden gebleven, inclusief de kenmerkende details van de staalprofielen. Goede klimaatbeheersing is verzekerd door dat de oorspronkelijk ontworpen buitenzonweringen alsnog geplaatst zijn. De kantoren hebben een nieuwe, herkenbare ingang gekregen, die ook van binnen ruim en licht is. De nieuwe entree vormt een voortzetting van de glazen etalages, die volgens het oorspronkelijke concept zijn teruggebracht.

Kop van Zuid - Rotterdam

Al kort na WOII blijken de Rotterdamse havens die rond het einde van de 19e eeuw op Zuid zijn gegraven niet meer te voldoen aan de eisen van de moderne tijd. Nieuwe, modernere, grootschalige haventerreinen worden in westelijke richting ontwikkeld, op de Maasvlakte en in de Europoort. De veranderingen in de haven vallen samen met het verlies van industriële bedrijvigheid in de stad. De economische activiteiten lopen terug en de haventerreinen worden nauwelijks meer benut. De Kop van Zuid wordt meer en meer een vergeten en desolaat gebied. Als Riek Bakker in 1986 aan het roer komt van de dienst Stadsontwikkeling raken de herinrichtingsplannen voor het grotendeels verlaten havengebied in een stroomversnelling. Bakker onderstreept de potenties van het gebied en pleit voor grootscheepse herstructurering waarbij de nieuwe Kop van Zuid een onderdeel van het centrum van de stad zal worden. Architect Teun Koolhaas krijgt de opdracht de plannen verder te ontwikkelen en deze zo verleidelijk mogelijk te presenteren. Het masterplan Kop van Zuid wordt in september 1991 vastgesteld door de Rotterdamse gemeenteraad. Vanaf 1995 wordt er op alle fronten tegelijk gewerkt op Zuid. Op de Wilhelminapier worden de oorspronkelijke structuur en de beeldbepalende gebouwen zoveel mogelijk gehandhaafd. De eerste bewoners van de pier zijn studenten en starters die in 2001 in het gerenoveerde pakhuis voor tabak het Leidsche Veem zijn getrokken. Hotel New York vervult een voortrekkersrol op de Wilhelminapier. Na het definitieve vertrek van de Holland-Amerika Lijn uit de stad in 1984 staan het directiekantoor aan de oostpunt van de Wilhelminapier en de aankomst- en vertrekhal een aantal jaren leeg. Een groep kunstenaars kraakt in 1988 het zwaar verwaarloosde kantoorgebouw. Zij organiseren er feesten en exposities. Twee kunstenaars en een horecaondernemer weten het HAL-kantoor, dat op de nominatie staat om gesloopt te worden, dankzij een lening en een subsidie van de gemeente met veel oog voor (historische) details succesvol te verbouwen.

Puntegale - Rotterdam

Een oud belastingkantoor is getransformeerd tot een woninglocatie met meer dan 200 woningen voor studenten en starters. in 1998 wordt Puntegale door de Ministeries van VROM en EZ benoemd tot Voorbeeldproject Duurzaam en Energiezuinig Bouwen.

Schieblock - Rotterdam

In 1958 werd het Schieblock van 65 meter lang en 7 verdiepingen hoog gebouwd voor de Nederlands-Indische Levensverzekerings- en Lijfrenten Maatschappij. Hoewel het zeker geen spannend ontwerp was van Verschoor sr. en jr., straalde het precies het beeld uit waar de verzekeraar naar op zoek was: degelijkheid. Rond het jaar 2000 waren er plannen om het gebouw te slopen, maar de vastgoedcrisis gooide roet in het eten. In 2002 trok het Rotterdamse architectenbureau ZUS in het gebouw om krakers buiten te houden en kreeg in 2011 de kans om het pand voor vijf jaar te beheren. ZUS stelde het pand open voor de creatieve sector en realiseerde bruggen - de Luchtsingel - die vanuit en door het gebouw delen van de stad met elkaar verbinden. Op het dak werd de DakAkker ontwikkeld, het allereerste oogstbare dak van Nederland, en buiten het gebouw werd een Biergarten gerealiseerd. Zo werd het gebouw ‘hot’. En waar andere kantoren te maken kregen met leegstand, stroomde het Schieblock in een snel tempo vol met nieuwe huurders. Maar niet alleen in het gebouw werd aangepakt, het hele gebied dat vlakbij het centraal station gelegen is had in de crisistijd te kampen met leegstand. Door houten bruggen aan te leggen verbond men delen van de stad waardoor er uitwisselingen konden plaatsvinden en het gebied tot leven gebracht werd. Vandaag de dag is het nog steeds een bloeiend multifunctioneel gebouw waar mensen werken en elkaar ontmoeten.

Tweebosbuurt - Rotterdam

In 2018 kondigde de gemeente Rotterdam een herontwikkeling van de Tweebosbuurt aan. Dat zou een rigoureuze sloop betekenen van de bestaande woningen en de bouw van een compleet nieuwe wijk. Het leverde felle protesten op, omdat veel sociale huurders gedwongen zouden moeten vertrekken uit hun vertrouwde wijk om plaats te maken voor meer kapitaalkrachtige woningen. Maar de gemeente Rotterdam en woningcorporatie Vestia - nu Hef Wonen - hielden zich doof voor de protesten. In juni 2021 trokken de bulldozers de wijk in en vrijwel alles werd met de grond gelijkgemaakt. Maar protesten bleven en de gang naar de rechter werd gemaakt. In november 2022 velde de Raad van State een kritisch oordeel over de sloop van de Tweebosbuurt. Het bestemmingsplan werd vernietigd. Het onderzoek naar de milieugevolgen bleek gebrekkig en de rigoureuze sloop hield te weinig rekening met de karakteristieke waarde van de wijk uit de 19de, begin 20ste eeuw. Met andere woorden: Rotterdam had juist voorzichtig moeten zijn met het slopen van vooroorlogse panden, omdat er daar al zo weinig van over zijn na het verwoestende bombardement in mei 1940. Het overgrote deel van de Tweebosbuurt is dan echter al gesloopt. Alleen een monumentale gevel aan de Hilledijk staat er nog, zoals gepland. En de twee rijtjes ‘eenzame’ panden in de Tweebosstraat en de Putselaan.

Op Buuren - Stichtse Vecht

In de ‘Bocht van Maarssen’ aan de Vecht staat op de plaats van het voormalige DSM-terrein een nieuwe woonwijk van 650 woningen: ‘Op Buuren’. Landschapsarchitecten LA4Sale maakten op basis van een analyse van de dorpen aan de Vecht een bijzonder stedenbouwkundig plan. De karakteristieken van een dorp en het landschap aan de Vecht vormen daarbij het uitgangspunt voor het ontwerp. Vervolgens zijn een grote verscheidenheid aan architecten uitgenodigd om op basis van de uitgangspunten een ontwerp voor gebouwen in het nieuwe dorp te maken. Van klassiek tot eigentijds. En hoewel Op Buuren in één keer gebouwd is, krijgt het door deze variatie de insteek van een dorp dat door de jaren heen is gegroeid.

Spoorzone - Tilburg

De Spoorzone in Tilburg is een schoolvoorbeeld hoe je een oud industrieel gebied onderdeel van de stad kunt maken. Alhoewel voor de vastgoedcrisis van 2008-2015 het plan was om er een nieuwe wijk met hoogbouw van te maken, zorgde de crisis ervoor dat de bestaande kwaliteiten in beeld kwamen. Het roer werd omgegooid en transformatie kwam centraal te staan. Inmiddels is de Spoorzone een wijk geworden met veel reuring, inclusief een theater en een prijswinnende bibliotheek in een oude locomotiefhal (de LocHal).

Piushaven - Tilburg

In 1923 werd in Tilburg een 'pauselijke haven' gebouwd, vernoemd naar Pius IX, de paus van de onfeilbaarheid. Rond 1981 was een groot deel van de haven al niet meer in gebruik. De gemeente had op dat moment grond nodig voor sociale woningbouw en besloot een deel van de havenkop te dempen en in erfpacht uit te geven aan Woonzorg Nederland. Zo kwam er in 1984 een complex met 120 sociale huurwoningen, dat inmiddels vloekt met de rest van het gebied. In 2001 nam de gemeenteraad van Tilburg een belangrijk besluit: het verouderde industrieterrein Piushaven moest een levendig woongebied worden. Hoewel het niet het eerste plan was rond de Piushaven - het havengebied was nog maar nipt gered van een roemloze toekomst als invalsweg - bleek dit besluit het begin van een dynamisch proces, sterk gekleurd door initiatieven van bewoners, schippers, ondernemers, ontwikkelaars en de gemeente zelf. Dit proces heeft geleid tot een mozaïek aan projecten met 1.500 woningen, aaneengeregen door het water. Een landmark is de de voormalige wollenstoffenfabriek AaBe die in 2017 herontwikkeld is tot een bijzonder winkelcentrum van 27.000 m2 met behoud van de historische en monumentale kwaliteit.

Leidsche Rijn - Utrecht

Een complete stad met 31.000 woningen, 720.000 vierkante meter aan kantoren, 270 hectare aan bedrijventerreinen, acht voorzieningenclusters, 390 hectare aan parken, twee treinstations en twee nieuwe bruggen over het Amsterdam-Rijnkanaal. Het programma voor Leidsche Rijn zoals stedenbouwkundige Riek Bakker dat in 1995 in haar masterplan opschreef, was niet bepaald bescheiden. Aan de westkant van Utrecht zou uit het niets de grootste Vinex-wijk van Nederland verrijzen. In vijftien jaar tijd. Aan de basis van de ontwikkeling van Leidsche Rijn lag een zogenaamde cultuurhistorische effectrapportage waarin de bestaande archeologische, landschappelijke en bouwkundige elementen worden beschreven en geduid op hun belang voor de ontwikkeling van het gebied. Riek Bakker schrijft in een voorwoord hierover het volgende: 'Juist de laatste jaren groeit het besef dat onze geschiedenis niet alleen in archieven en musea maar ook in onze directe omgeving opgeslagen ligt. Cultuurhistorische overblijfselen zijn ook bronnen van onze geschiedenis, waar uiterst behoedzaam mee moet worden omgesprongen. Maar omgekeerd, en dat is zeker zo belangrijk, dragen die cultuurhistorische overblijfselen in belangrijke mate bij aan de ontwikkeling van een gebied in de naaste toekomst, zodat de geschiedenis in de dagelijkse leefomgeving niet onherkenbaar wordt. Dat maakt identificatie van mensen met hun verleden mogelijk. Het landschap met alles wat daarin voorkomt, vormt immers de schakel tussen verleden en toekomst.'

Robijnhof - Utrecht

In 1954 bouwde de gemeente Utrecht de eerste grote uitbreidingswijk Nieuw-Hoograven. De Utrechtse architect Gerrit Rietveld mocht enkele honderden woningen ontwerpen voor de nieuwe wijk. Hij ontwierp 194 portiekwoningen in Hoograven-Zuid en gebruikte hetzelfde ontwerp ook nog een keer bij de Robijnhof in het noordelijke deel van Hoograven. Hij wilde de woningbouw in een overzichtelijk systeem ordenen. De architectuur moest één geheel maken van de wijk. Eind 20e eeuw raakte de wijk enigszins verloederd. Woningcorporatie Bo-Ex koos daarbij bewust voor renovatie en eerherstel van de Robijnhof. In samenspraak met de afdeling Erfgoed van de gemeente werd architect Bertus Mulder ingeschakeld, die nog met Rietveld heeft samengewerkt. In 2008 werden de woningen gerestaureerd en werd de indeling en installaties van de woningen aangepast aan de eisen van de tijd, terwijl de details aan de buitenzijde zijn hersteld. Bij de renovatie van de Robijnhof in 2008 is ook de openbare ruimte opgeknapt - in de geest van de oorspronkelijke opzet, maar met hedendaagse (speel)elementen.

Wolveschans, Leek - Westerkwartier

De waterborg in Leek is gebouwd naar een ontwerp van de Belgische architect Charles Vandenhove. Het gebouw met twintig appartementen geheel door water omringd, is de blikvanger van de nieuwe wijk Wolveschans in Leek. Het door ir. A. Habets gemaakte stedenbouwkundig miljoenenplan voor Wolveschans gaat lijken op een Gronings landgoed, een borg, waarin huizen zich te midden van een stelsel van tuinen, grachten en bomenlanen bevinden. Van de ongeveer 200 borgen die er in de provincie Groningen hebben gestaan zijn er maar enkele bewaard gebleven. In en rondom Leek stonden ook enkele borgen. Met dit ontwerp wordt een nieuwe borg aan de geschiedenis toegevoegd.

De Pas - Winterswijk

Bloemkoolwijk De Pas is eind jaren zeventig van de vorige eeuw gebouwd. Dit type wijk is groen, kindvriendelijk en verkeersveilig opgezet. Het ontwerp van de wijk moest ervoor zorgen dat de bewoners makkelijk contact met elkaar maakten en naar elkaar omkeken. Net als in een dorp. De Pas bestaat uit vier buurten en in elke buurt zijn er kronkelende wegen en woongedeelten die verschillen in vorm en grootte. Er is veel groen en ruimte om te spelen. Sinds de bouw van De Pas is er echter veel veranderd: de wijze waarop mensen met elkaar omgaan waardoor er een afnemend gevoel van veiligheid is. De woningen hebben duurzaam onderhoud nodig en ook het veranderende klimaat vraagt om aandacht. Wijkaanpak #UitDePas wil deze problemen oplossen. Daarom werken de gemeente Winterswijk, woningcorporatie De Woonplaats en de bewoners van De Pas vanaf eind 2019 aan de herinrichting van de wijk. Met elkaar wil men de leefomgeving proberen te verbeteren. Daarbij wil men de wijk erfgoedinclusief herinrichten. En dat begint met het vastleggen van het ‘verhaal van de wijk’. Dit gebeurt onder meer via specialistische inventarisaties, interviews met architecten die aan de wieg stonden van de wijk en verhalen van de eerste bewoners. Cultuurhistorische kwaliteit gaat immers niet alleen over onroerend erfgoed, maar over het gehele fysieke, ruimtelijke, én sociale domein en om de achterliggende denkbeelden. De uitkomst hiervan vormt de leidraad voor het ontwerpen van de nieuwe buitenruimte – en de aanpak van de opgaven duurzaamheid, klimaat en het zelforganiserend vermogen van de wijk. Dit intensieve participatieproces zorgt voor een groot draagvlak en levert ambassadeurs voor het ‘post ’65-verhaal’.

Kerckebosch - Zeist

Kerckebosch is een wijk in Zeist die zich afficheert met wonen in het groen. En dat is ook letterlijk zo. Maar Kerckebosch kent een grote variëteit aan woningen, waaronder ook een galerijflat. Omdat er een flinke restauratieachterstand was en de flat niet voldeed aan moderne wooneisen van duurzaamheid stond hij op de nominatie om gesloopt te worden. Door samenwerking van de bewoners, de corporatie en de gemeente werd de flat echter een paradepaardje van renovatie waardoor 74 goedkope sociale huurwoningen voor de wijk behouden konden worden. Het plan voor de renovatie is door de corporatie in samenwerking met de bewonerscommissie opgesteld. Alle betrokken partijen hebben geïnvesteerd en ook de bewoners moesten persoonlijk investeren in bijvoorbeeld een inductiekookplaat en nieuwe pannen. 93 procent van de eigenaren stond achter het plan waarbij een groot voordeel was dat men er tijdens de verbouwing kon blijven wonen. De flat is volledig van het gas af en het grootste gedeelte van de stroom wordt opgewekt met 390 zonnepanelen. De verwarming gaat via een warmte-terugwinsysteem en in de winter wordt er bij verwarmd met een elektrische radiator. De buitengalerij aan de achterzijde van de flat is nu een binnengalerij: er is een isolatiemuur met kozijnen tegenaan gebouwd. En die zijn voorzien van driedubbel glas. Voor de huurders betekent dit dat hun energierekening flink lager uitpakt en de woning een stuk comfortabeler is. Ook de buitenruimte is inmiddels aangepakt en is van dezelfde natuurinclusieve kwaliteit als de rest van de wijk.

Verder lezen

Kantoren

  • Transformatie in cijfers: heden, verleden en perspectief.
Van onderbenut vastgoed naar leefbare binnensteden, bijzondere woningen en gezonde vastgoedmarkten, Expertteam Vastgoedtransformatie onder
redactie van Sander Gelinck en Paul Kersten, 2022.
  • Minder kantoren getransformeerd tot woningen in 2020, CBS 2021.
  • Kantoorgebouwen in Nederland 1945-2015; cultuurhistorische en typologische quickscan uitgevoerd door Leon van Meijel en Teake Bouma in opdracht van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, 2013.
  • Handleiding voor permanente of tijdelijke transformatie van kantoorgebouwen, SEV/Gemeente Amsterdam/Transformatieteam, 2012.
  • Transformatie van kantoorgebouwen; thema’s, actoren, instrumenten en projecten, Theo van der Voordt (red), 2007.
  • The European Office; office design and national context, Juriaan van Meel, 2000.
  • Kantoren bestaan niet meer; een vitale organisatie in een digitale werkomgeving, 1998.
  • Kantoor van de Toekomst, Chriet Titulaer/Niek de Kort, 1991.
  • Bouwheer & Meester; de architectuur van kantoorgebouwen, Gert Staal, 1987.

Fabrieken en bedrijventerreinen

  • Kijk!, 25 jaar restaureren en herbestemmen van cultureel erfgoed, Boei, 2022.
  • Mag dit weg; methodiek voor herbestemming, Karianne Vandenbroucke, 2020.
  • Van hopeloos naar hotspot; 33 geheimen onthuld, tools voor mensgerichte gebiedsontwikkeling, Sandra Poelman.
  • Reuse, redevelop and design; how the Dutch deal with heritage, Paul Meurs, Marinke Steenhuis, 2017 (herziene versie in 2020).
  • Renovatie en transformatie; een staalkaart, F. Bijdendijk, A.Alderliesten, 2016.
  • Terug naar de Fabriek; 25 industriële iconen met nieuwe energie, Marcel Bayer, Marijke Bovens, Bas Husslage, Jaco Boer, Bram Vermeer, 2015.
  • Rekenen op Herbestemming; idee, aanpak en cijfers van 25+1 gerealiseerde projecten, Sander Gelinck, Frank Strolenberg, 2014.
  • De financiële puzzel bij herbestemming, Frank Vehof, Arno Boon, 2014.
  • Industrieel Erfgoed; van buitenbeentje binnen de monumentenzorg naar boegbeeld van de erfgoedzorg, Karel Loeff, 2013.
  • De balans van een kwart eeuw herbestemming en herontwikkeling van industrieel erfgoed, Peter Nijhof; verschenen ten behoeve van de cursus restauratietechniek, bureau Monumenten Amsterdam, 2012.
  • Second hand spaces; recycling sites undergoing urban transformation, Michael Ziehl, Sarah Osswald, Oliver Hasemann, Daniel Schnier, 2012.
  • City as Loft; adaptive reuse as a resource for sustainable urban development, Martinea Baum, Kees Christiaanse, 2012.
  • Herbestemming in Nederland, Marinke Steenhuis, Paul Meurs, 2011.
  • Creatieve fabrieken; waardecreatie met herbestemming van industrieel erfgoed, Marjo Stam, Vera Cerutti, 2011.
  • Transformatie van rijksgebouwen; hergebruik is waarde maken, Evert Verhage, Nathalie de Reus, 2009.
  • De Oude Kaart van Nederland: leegstand en herbestemming, Fons Asselbergs/ GerhardMark van der Waal, 2008.
  • Nieuwe ideeën voor oude gebouwen; creatieve economie en stedelijke herontwikkeling, Jeroen Saris, Simon van Dommelen, Tamara Metze, 2008.
  • Geschiedenis als grondlegger; voorbeeldenboek projectontwikkeling en cultuurhistorie, Projectbureau Belvedere, 2007.
  • Oude fabrieken; nieuwe functies, herbestemming van industrieel erfgoed, Projectbureau Industrieel Erfgoed, 1995.
  • Herbestemming Industrieel Erfgoed in Nederland, Peter Nijhof, Ed Schulte, 1994.
  • Het industrieel erfgoed en de kunst van het vernietigen, adviesnota Commissie Industrieel Erfgoed, 1990.
  • Sloop of hergebruik, Tjeerd Deelstra, Josien Stehouwer, LOKV, 1987.

Zie ook

ArtikelenHoort bij deze thema's Trefwoorden

stad, verstedelijking, nieuwbouw, bestaande bouw, woningbouw, herontwikkeling, havengebieden, fabrieken, bedrijventerreinen, kantoren

Specialist(en)

Vragen, verbeteringen of opmerkingen?
U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 26 jan 2024 om 04:00.