Panorama Landschap - Utrecht en het Kromme Rijngebied
Introductie
In de regio Utrecht en het Kromme Rijngebied domineert de stad Utrecht in alle opzichten. Het Kromme Rijngebied is sterk overwegend. De komontginning Langbroek met zijn wetering wordt gekenmerkt door een veelheid aan kastelen.
Deze regiobeschrijving maakt deel uit van Panorama Landschap - Karakterisering van het Nederlandse landschap in 78 regio’s.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Op de interactieve kaart van Panorama Landschap zijn alle regio's terug te vinden.
Karakteristiek
De regio Utrecht en het Kromme Rijngebied ligt in het centrum van het land. In alle opzichten is de stad Utrecht dominant: ruimtelijk, economisch en sociaal-cultureel. Dit heeft zijn oorsprong in de Romeinse tijd. Toen vormde de Kromme Rijn de belangrijkste tak van de Rijn en werd de basis gelegd voor de latere stad. De Romeinen legden de noordgrens van hun rijk, de Limes, langs de Rijn en bouwden verschillende versterkingen, zoals in Wijk bij Duurstede, Vechten en Utrecht. Utrecht bleef nadien bestaan en groeide in de middeleeuwen uit tot een belangrijk machtscentrum. Tegenwoordig is het de vierde stad van ons land.
Na de afdamming van de Kromme Rijn in 1122 werden de lage gronden van het Langbroek ontgonnen vanuit de Langbroeker Wetering. Later zijn er ridderhofsteden en kastelen langs gebouwd. Dit zette zich voort in de Utrechtse Lustwarande tussen de stad en Amerongen, waar buitenplaatsen, landgoederen en villa’s op de zuidflank van de Utrechtse Heuvelrug liggen.
In het landelijke gebied valt het verschil op tussen de dorpen aan de voet van de Heuvelrug, waar de voor zandgebieden typerende indeling van heide, bouwlanden en groenlanden aanwezig was, en de dorpen langs de Kromme Rijn, met brinken en engen. In de cope-ontginning Langbroek overheerst vanouds het grasland.
De huidige stad Utrecht strekt zich naar het westen uit sinds de VINEX-wijk Leidsche Rijn is ontwikkeld. Ook groeikernen als Houten en Nieuwegein behoren tot de Utrechtse agglomeratie[1].
De stad is hét verkeersknooppunt van Nederland. Veel snelwegen (A2, A12, A27 en A28) en spoorlijnen uit alle delen van het land kruisen elkaar. Ook voor de binnenvaart is de regio een schakel, in het bijzonder via het Amsterdam-Rijnkanaal. De N229 is de belangrijkste regionale verbinding.
Vanuit de elektriciteitscentrales bij Lage Weide en Merwedekanaal starten enkele 150kV hoogspanningsleidingen. Ter hoogte van knooppunt Oude Rijn start een 150kV leiding die naar het oosten loopt. Bij Houten staan enkele windturbines naast het Amsterdam-Rijnkanaal.
Ontstaan van het natuurlijke landschap
Pleistoceen
Tijdens de voorlaatste ijstijd, het saalien (circa 200.000-125.000 jaar geleden) werd door het landijs de stuwwal van de Utrechtse Heuvelrug gevormd. Daardoor werd de Rijn gedwongen haar loop naar het westen af te buigen. Toen het landijs afsmolt is aan de voet van de stuwwal zand afgezet. Tijdens de laatste ijstijd, het weichselien ( 70.000-10.000 jaar geleden), bereikte het landijs ons land niet. Wel heerste een poolklimaat en was de bodem constant bevroren (permafrost). Door de kou was er weinig begroeiing en kon de wind een meters dikke laag dekzand afzetten.
Holoceen
In het holoceen, de huidige geologische periode steeg de temperatuur en raakte het gebied begroeid. De rivieren gingen meanderen en zetten zand en klei af, waardoor het dal ten zuiden van de Heuvelrug werd opgevuld. De Rijn vertakte zich stroomopwaarts in de Nederrijn, de IJssel en de Waal. De Nederrijn op zijn beurt vertakte zich in de Lek, de Kromme Rijn (met de Vecht als zijtak) en de Hollandsche IJssel. Na de afdamming van de Kromme Rijn en de Hollandsche IJssel, bleef er één actieve Rijntak over: de Lek.
Vlak bij de nog onbedijkte rivier werden de grofste korrels neergelegd. Hierdoor ontstonden aan weerskanten van de rivier relatief hooggelegen oeverwallen en stroomruggen. Verder weg kwamen de fijnere deeltjes in lagere delen tot bezinking: de komklei. Door het voortdurend afzetten van klei en zand heeft de rivier de neiging om zijn stroomrug steeds verder op te hogen. Op een gegeven moment kan de rivier door de stroomrug heen breken, zijn bedding verlaten een nieuwe koers volgen.
De opbouw van oeverwallen in het Kromme Rijngebied begon ruim 6000 jaar geleden. Bij Werkhoven en bij Houten liggen hogere gronden die zijn afgezet door voorgangers van de Kromme Rijn. Voorbij Utrecht hebben Leidsche en Oude Rijn eveneens stroomruggen gevormd.
In de laaggelegen komgebieden tussen de stroomruggen ontstonden moerassen (‘broeken’), zoals het Langbroek tussen Heuvelrug en de Kromme Rijn. In dit gebied kwam veel kwelwater uit de Heuvelrug naar boven. Tot de ontginning door de mens was het een moerasbos.
Landschappenkaart
De regio ligt vrijwel geheel in de landschapszone Rijn-Maasdelta. De voet van de Heuvelrug ligt in het Noordelijk Zandgebied. Daarbinnen komen de volgende landschapszones voor: stroomen crevasseruggen, overstromingsvlakten, uiterwaarden, overslaggronden, restgeulen, dekzandvlakten, dekzandruggen en rivierduinen.
Bewoningsgeschiedenis
Prehistorie en Romeinse tijd
In de jonge steentijd was er bewoning op de flanken van de Utrechtse Heuvelrug. Vindplaatsen als grafheuvels liggen alle op de Heuvelrug. Mogelijke sporen van menselijke activiteiten in de regio zelf zijn bedekt door later afgezette lagen veen of rivierklei.
In de latere archeologische perioden veranderde dit beeld. In de bronstijd zien we voor het eerst vindplaatsen in het rivierengebied, terwijl er in de ijzertijd volop werd gewoond op de oeverwallen van de rivieren. Dit zette door in de Romeinse tijd.
Er is een grote concentratie aan vindplaatsen in het Kromme Rijngebied, waar de oeverwallen en oudere stroomruggen goed bewoonbare plekken vormden.
Na een nederlaag bij het Teutoburgerwoud, legden de Romeinen de noordgrens van het rijk langs de Rijn en daarmee langs de Kromme en Oude Rijn. Er werd een reeks militaire versterkingen langs de Limes gebouwd. In Utrecht (Traiectum), Vleuten en Vechten (Fectio) lagen castella. Bij Vechten is een wachttoren herbouwd. Op de oeverwal van de rivier werd een doorgaande weg aangelegd die de versterkingen met elkaar verbond.
In Leidsche Rijn zijn veel Romeinse sporen opgegraven. Het Romeinse verleden is in het ontwerp her en der gebruikt ter inspiratie. Voor de Limes wordt een Unesco werelderfgoednominatie voorbereid.
Middeleeuwen en nieuwe tijd
Omstreeks 450 n.Chr. verlieten de Romeinen dit deel van Nederland. Utrecht bleef echter een belangrijke plaats.
De Frankische koning Dagobert liet op het terrein van het oude Romeinse castellum een kerk bouwen. Deze werd vernietigd, maar Willibrord, de eerste bisschop van Utrecht, bouwde de aan Sint Maarten gewijde kerk weer op in 695.
Op de hogere delen van de oeverwallen waren Cothen, Werkhoven, Odijk en Houten in de 8ste-9de eeuw tot ontwikkeling gekomen. In het huidige landschap herinnert de onregelmatige blokverkaveling op de oeverwallen aan deze tijd.
Belangrijkste nederzetting uit die tijd was Dorestad, bij het huidige Wijk bij Duurstede. Hier vormde een Romeins castellum de kern van de nederzetting. Dorestad was destijds één van de belangrijkste handelssteden van Noordwest-Europa. Na enkele plunderingen door Noormannen in de 9de eeuw was het gedaan met Dorestad. De rivierhandel verplaatste zich naar onder meer Tiel en de IJsselsteden. In Dorestad zijn in de laatste decennia belangrijke archeologische opgravingen uitgevoerd.
Dijken en dammen
Langs de Kromme Rijn liggen geen rivierdijken, waarschijnlijk omdat de rivier op gezag van de bisschop van Utrecht in 1122 is afgedamd bij Wijk bij Duurstede. Verondersteld wordt dat de aanleg van de dam nodig was om de doorgaande bedijking van de Lek te kunnen uitvoeren, zodat de Kromme Rijn zelf geen dijken behoefde. Er zijn wel lage kaden aangelegd op de oeverwallen, vermoedelijk rond het jaar 1000, die dorpen beschermden, zoals de Tuurdijk bij Werkhoven en de Zuwe bij Amerongen.
Cope-ontginningen
Door de dam in de Kromme Rijn werd de afwatering van de regio flink verbeterd. Ook de laaggelegen komgebieden werden vanaf toen in gebruik genomen. Dit betekende voor de oudere dorpen dat er weteringen moesten worden aangelegd op de grens met de nieuwe broekontginningen. De Houtensche Wetering en de Hoofdwetering bij Wijk bij Duurstede kwamen toen tot stand.
Rond 1125 werd door de komgronden de 12 kilometer lange Langbroekerwetering gegraven. Deze loopt vanuit de Kromme Rijn bij Odijk naar het zuidoosten en is doorgetrokken tot aan de Amerongerwetering. Aan de noordkant vormde de Gooyerdijk de grens, in het zuiden was de Landscheiding de grens met de oudere cultuurgronden van Wijk bij Duurstede en Cothen. Bij Odijk komt de Langbroekerwetering uit in de Kromme Rijn. Het gebied van de Langbroekerwetering is een cope-ontginning: een planmatig opgezette ontginning met vaste lengte- en breedtematen. In het gebied is vanwege de verschillen in bodemkwaliteit enigszins afgeweken van de standaardindeling van 1.250x110 meter per kavel: elke ontginner had aan weerszijden van de wetering een kavel 1.250 meter, maar dan van 55 meter breed. Daarom ook ligt er maar één boerderijstrook langs de wetering. Daar waar rekening moest worden gehouden met oudere ontginningen, zitten onregelmatigheden in de strakke inrichting, zoals bij Odijk, Cothen en de aansluiting bij De Hoeven en Leuterveld. Een klein deel in dit gebied is aangewezen als Natura 2000-gebied (Kolland Overlangbroek).
Langs de Oude Rijn kwamen ook enkele cope-ontginningen tot ontwikkeling, die tegenwoordig geheel onder de nieuwbouw van Leidsche Rijn zijn verdwenen.
Bodemgebruik
De akkers en boomgaarden lagen bij de oude dorpen, op de oeverwallen en op de stroomruggen van oudere rivieren. De akkers lagen in complexen bij elkaar, die hier engen werden genoemd. De lagere gronden werden vooral gebruikt als weiland of hooiland en er lagen tal van hakhoutpercelen. Dit hout had verschillende toepassingen. Eikenhakhout werd geteeld voor de eek (schors) die werd gebruikt bij leerlooien. Essenhakhout diende vooral om stelen van gereedschappen van te maken. De handel in hout was een belangrijke inkomstenbron. Eind 19de eeuw kwamen de grienden op, die wilgenhakhout leverden. Na 1950 slonk de markt en groeiden de meeste bomen door tot opgaand bos. In de buurt van Leersum en Amerongen zijn verschillende schaapskooien bewaard gebleven.
Kastelen, landgoederen en buitenplaatsen
Er lagen enkele verdedigbare burchten in de regio, zoals de kastelen van Amerongen, Doorn en Wijk bij Duurstede. Daarnaast ontstond eind 13de eeuw een opvallende reeks versterkte huizen aan de Langbroekerwetering. De torens hadden niet of nauwelijks een defensieve functie, maar fungeerden als statussymbool en als woontoren. Sommige van deze huizen hebben zich ontwikkeld tot ridderhofstad, waarvan de eigenaar tot de ridderschap behoorde en in de Staten van Utrecht zat. Rond de huizen werden in later tijd parken en tuinen aangelegd. Eerst in geometrische (Franse) stijl, later in Engelse stijl. Op de overgang van de Utrechtse Heuvelrug naar de komgronden zijn vanaf de 19de eeuw tal van landgoederen, buitenplaatsen en villa’s aangelegd die bekend staan als de ‘Utrechtse lustwarande’. Verbeteringen in de infrastructuur (wegverharding, tramlijn) lagen hieraan ten grondslag. Andere voorname huizen met bijhorende parklandschappen liggen bij Rhijnauwen, Oud- en Nieuw-Amelisweerd, Driebergen en Doorn.
Defensie
De stad Utrecht maakte in de 18de eeuw geen deel uit van wat later de Oude Hollandse Waterlinie is gaan heten. In 1815 werd besloten om Utrecht alsnog binnen de linie te trekken en de Nieuwe Hollandse Waterlinie aan te leggen. Er werden nieuwe forten en batterijen gebouwd en grote gebieden werden als inundatiegebied ingericht. Dit betekende dat deze via een ingenieus systeem van dammen en inlaatwerken zo’n 50-70 centimeter onder water konden worden gezet, om zo de opmars van vijandelijke troepen te stuiten. Door ontwikkelingen in de oorlogsvoering, werd de Nieuwe Hollandse Waterlinie enkele malen aangepast een uitgebreid, wat in het bijzonder in deze regio goed is te zien in het aantal en de ligging van de bouwwerken.
De eerste fase betrof de aanleg tussen 1816-1824 aan de oostkant van de stad Utrecht van de forten Biltstraat, Vossegat, Blauwkapel, de Gagel en de Klop en vier lunetten op de Houtense Vlakte. Het gebied tussen Houten en de Lekdijk was inundatiegebied.
In de tweede fase (1840-1860) werd het front naar Honswijk verplaatst en werden de forten Honswijk, Vreeswijk, Everdingen (buiten de regio) en de Lunet aan de Snel gebouwd. Tijdens de derde fase (1867-1931) werd een tweede ring van forten aangelegd (Voordorp, Rijnauwen en Vechten, ’t Hemelste en het werk aan de Hoofddijk). Bij Honswijk werd een nieuw inundatiekanaal gegraven en de Kromme Rijn werd aangepast.
De laatste aanpassingen volgden na de aanleg van het Amsterdam-Rijnkanaal na 1930. Over het kanaal kwam een Plofsluis die het kanaal in één keer kon afdammen. Na de verbreding in 1981 bleef de Plofsluis behouden. De linie is in de jaren 1950 opgeheven. Er wordt een nominatie voorbereid voor plaatsing op de Werelderfgoedlijst. Deze is voorzien voor 2019.
Recente ontwikkelingen
Er is in de regio één klassieke ruilverkaveling uitgevoerd (Vleuten). Ook elders heeft rationalisering in de landbouw plaatsgevonden, wat leidde tot perceelsvergroting en aanpassingen in de waterhuishouding. In de Kromme Rijnstreek zijn van oudsher veel fruitteeltbedrijven gevestigd. De zavelige gronden zijn zeer geschikt voor het verbouwen van fruit. Sinds de jaren 1990 enkele Strategische Groenprojecten (SGP) uitgevoerd ten behoeve van recreatie.
Naam project | Oppervlak (ha) | Periode | % in regio |
---|---|---|---|
Groengebied Utrecht-W1 | 927 | 2006 - lopend | 2,2% |
Vleuten2 | 2723 | 1953 - 1963 | 53,4% |
Groenraven-Oost3 | 3804 | 1998 - 2011 | 97,8% |
Kromme Rijn4 | 3949 | 2001 - 2013 | 99,9% |
1. Strategisch Groenproject (Recreatie Om De Stad)
2. Ruilverkaveling
3. Herverkaveling (Recreatie Om De Stad)
4. Ruilverkaveling Admininistratief Karakter
2. Ruilverkaveling
3. Herverkaveling (Recreatie Om De Stad)
4. Ruilverkaveling Admininistratief Karakter
De ontwikkelingen in de infrastructuur en de groei van Utrecht en Houten hebben de meest ingrijpende gevolgen voor het landschap gehad. Door de centrale ligging van de regio kruisen spoor- en snelwegen elkaar op meerdere plekken. Als eerste verscheen het spoor in 1845 met de lijn Utrecht-Arnhem. De lijn naar het zuiden volgde in 1868-1870. Beide lijnen zijn sindsdien enkele malen verbreed tot de huidige brede bundel van spoorwegen. Utrecht Centraal is een zeer belangrijk station in ons land.
Het Amsterdam-Rijnkanaal werd in 1952 geopend. Al voor de oorlog was begonnen met de aanleg van dit kanaal. Verbreding volgde in 1981. Gevolg was dat het Eiland van Schalkwijk ontstond (onderdeel regio Oude Rijn, Lopikerwaard en Eiland van Schalkwijk).
De snelwegen, aangelegd tussen 1938 (A2) en 1986 (A27 en A28) zorgden voor de grootste versnippering van het landschap in het noordwesten. Niet alleen vanwege de breedte (tot twee keer vijf rijstroken), maar ook omdat er grote bedrijventerreinen langs zijn ontwikkeld, zoals bij Westraven, Lage Weide en Bunnik. De aanleg van de A27 door Amelisweerd leidde tot felle protesten bij de milieubeweging en kan worden gezien als een keerpunt in de besluitvorming rond de aanleg van snelwegen en de rol van natuur en milieu daarin. Alle snelwegen, spoorlijnen en kanalen kruisen elkaar door knooppunten en brede viaducten en fly-overs.
Utrecht was altijd al de grootste stad in de wijde omtrek. De groei zette na 1945 door tot en met Leidsche Rijn als Vinex-locatie.
Vanaf de jaren 1960 werden Houten en Nieuwegein aangewezen als overloopgemeenten van Utrecht. Daar werden grote nieuwbouwwijken gerealiseerd (zie verder). De andere dorpen in de regio ontwikkelden zich als forensenplaatsen. In Bunnik, Odijk en Wijk bij Duurstede zijn nieuwbouwwijken gebouwd. Zeist en Driebergen hebben zich naar het zuidwesten uitgebreid tot in de regio[2].
Globaal is het gebied ten zuiden van de A12 en ten oosten van de A27 als open, landelijk gebied te bestempelen, met Houten als enige grote nederzetting. De rest van de regio heeft een hoogstedelijk karakter; van het oorspronkelijke landschap is weinig overgebleven.
Naast het centrum en Wittevrouwen in Utrecht, zijn de kernen van Cothen, Werkhoven, Langbroek en Wijk bij Duurstede als beschermd stads- of dorpsgezicht aangewezen.
Specifieke items
Nederzettingen
Utrecht (335.000 inwoners), de vierde stad van Nederland, ligt op het punt waar zand, klei en veen elkaar treffen en waar twee vaarwegen (Rijn en Vecht) handel met het noorden, het westen en het oosten mogelijk maakten. De bouw van een Romeins castellum (Trajectum) vormde de aanzet voor de ontwikkeling van de stad. Het castellum stond ter plaatse van het huidige Domplein, met de huizen eromheen. De Rijn stroomde in een grote bocht ten noorden ervan. Nadat de Romeinen wegtrokken is de stad zeer waarschijnlijk bewoond gebleven. Vanaf de 6de eeuw kwam Utrecht onder invloed van het Frankische Rijk te staan. Een eerste kerk verrees rond 600 en bijna een eeuw later werd Willibrord de eerste ‘bisschop der Friezen’, met als standplaats Utrecht. Vanaf 780 was Utrecht een echt bisdom. Van de 11de tot de 13de eeuw ontwikkelde de stad zich tot de belangrijkste en grootste stad van de noordelijke Nederlanden. De Domkerk werd voltooid in 1517, maar een tornado verwoestte in 1674 het middenschip.
De Domtoren en een deel van de achterkant, het koor, bleven bewaard. De Utrechtse bisschoppen waren belangrijke wereldlijke heersers over de huidige provincie Utrecht en over grote delen van Noord-Nederland. De stad was daarmee al vroeg een belangrijk bestuurlijk en kerkelijk centrum. Op de oevers van de Rijn (langs de huidige Steenweg) en de Vecht (bij de huidige Waterstraat) ontstonden twee handelswijken, waaruit zich het middeleeuwse Utrecht ontwikkelde. Een derde, meer agrarische nederzetting lag nabij de Nicolaasstraat.
Deze gunstige ligging van de stad werd bedreigd door de afdamming van de Kromme Rijn in 1122, waardoor de scheepvaart werd belemmerd. Als compensatie kreeg Utrecht stadsrechten en werden de Vaartsche Rijn (later ook de Nieuwe Vaart) en het zuidelijke deel van de Oudegracht gegraven naar de Hollandsche IJssel. In de stad zelf veranderden de loop van de Rijn en de Vecht.
Een deel van de oude bedding is opgenomen in de Kromme Nieuwegracht, andere delen werden gedempt. Ook de bovenloop van de Vecht verdween gaandeweg. In de 14de eeuw werden enkele grachten gegraven: de Oudegracht, de Nieuwegracht, de Kromme Nieuwegracht, de Drift en de Plompetorengracht. Bovendien werd de stad omringd door een stadsmuur en een brede singel. Deze waterstaatkundige veranderingen (met een blijvend laag waterpeil) maakten de aanleg van de unieke werfkelders langs verschillende grachten mogelijk.
De bloei van de stad duurde tot de tweede helft van de 16de eeuw. Vanaf toen werd de stad overvleugeld door Hollandse handelssteden en bovendien maakte de Reformatie een eind aan de bisschoppelijke functie van de stad.
In de 19de eeuw vonden ingrijpende ruimtelijke veranderingen plaats. Belangrijke aanjagers waren de ontmanteling van de vestingwerken – waarna plantsoenen en villa’s verrezen – en de aanleg van de spoorwegen. Utrecht werd het landelijke knooppunt van lijnen, wat tot een toenemende bedrijvigheid leidde.
De stad groeide en breidde zich uit buiten de oude wallen, vooral naar het oosten waar onder meer Wittevrouwen en Oudwijk verrezen. Lombok in het westen was een arbeiderswijk. De stad bleef groeien door de komst van nieuwe infrastructuur, die ook de richting van uitbreidingen bepaalde. Zo trok het Merwedekanaal bedrijven en mensen aan die onder meer in Elinkwijk en Zuilen gingen wonen.
Na de Tweede Wereldoorlog groeide de stad verder door en annexeerde omliggende delen van gemeenten. Hoograven, Overvecht en Kanaleneiland, alle gebouwd volgens modernistische principes, waren de grootste nieuwbouwwijken. De Halve Maan, onderdeel van Oog in Al, is een gevarieerde tuinwijk en is in 2014 aangemerkt als wederopbouwgebied van nationaal belang. Een flink deel van de bevolkingsgroei werd opgevangen in overloopgemeenten als Houten, Nieuwegein en Maarssen.
In het oosten kwamen nieuwe kantorenparken gereed bij Rijnsweerd en rond de Uithof, waar zich de universiteit vestigde. Rondom de stad werden enkele grotere recreatieterreinen ingericht, zoals de Maarsseveense Plassen en Strijkviertel. In het centrum vonden vanaf de jaren 1970 grote ingrepen plaats met de aanleg van Hoog Catharijne en een nieuw station. Ditzelfde gebied wordt sinds 2010 opnieuw ingericht. De laatste uitbreiding betreft Leidsche Rijn, de grootste VINEX-locatie van ons land, waartoe opnieuw annexaties plaatsvonden. Ter hoogte van Maarssen, aan de westkant van de A2 is zand gewonnen voor de aanleg van de wijk, waarna de Haarrijnseplas voor de recreatie is ingericht.
De aanleg van snelwegen rondom de stad hebben de positie van Utrecht als het verkeersknooppunt van Nederland bekrachtigd. Het stadsgewest Utrecht heeft tegenwoordig bijna 500.000 inwoners. De gerealiseerde hoge flats en hoogbouw van hoofdkantoren buiten het centrum bepalen in hoge mate de skyline.
Houten (48.500 inwoners) is een typische overloopgemeente van Utrecht. Tot de aanwijzing als groeikern in 1979, was het een overwegend agrarische nederzetting op de oeverwallen van de Kromme Rijn. De bouwspurt die volgde in de jaren 1980 leidde tot het ontstaan van ‘bloemkoolwijken’ als De Weerwolf, die alle vanaf de Rondweg bereikt kunnen worden. Vanaf 1997 is Houten-Zuid ontwikkeld, ook met een rondweg. Het gebied tussen dorp en snelweg is tegenwoordig een bedrijventerrein.
Literatuurlijst
- Berendsen, H., 1982. De genese van het landschap in het zuiden van de provincie Utrecht. Utrecht.
- Blijdenstijn, R., 2005. Tastbare Tijd. Cultuurgistorische atlas van de provincie Utrecht. Provincie Utrecht.
- Bruin, R.E. de, P.D. ’t Hart, A.J. van den Hoven van Genderen, Pietersma en J.E.A.L. Struick (red), 2000. ‘Een paradijs vol weelde’. Geschiedenis van de stad Utrecht. Utrecht.
- Dekker, K., 1983. Het Kromme Rijngebied in de Middeleeuwen; een institutioneel-geografische studie; Zutphen.
- Donkersloot- de Vrij, M e.a., 1993. De Stichtse Rijnlanden. Geschiedenis van de zuidelijke Utrechtse waterschappen. Utrecht.
- Es, W.A. van, en W.A.M. Hessing (red.) (1994) Romeinen, Friezen en Franken in het hart van Nederland. van Traiectum tot Dorestad 50 v.C.-900 n.C. Matrijs/ROB, Utrecht/Amersfoort.
- Es, J van, 2004. Limes en Linie. Twintig eeuwen verdedigingswerken tussen de Oude Rijn en de Hollandsche IJssel. Woerden.
- Haartsen, A., 2008. Utrechts water. 1000 jaar waterbeheer in de Stichtse Rijnlanden. Utrecht.
Structuurdragers
Landschapsvormende functie | Elementen en structuren in het huidige landschap - Utrecht en Kromme Rijngebied |
---|---|
Algemeen | Centraal gelegen, verstedelijkte regio met verbindingen naar alle delen van het land via spoor en we |
Landbouw | onregelmatige percelering op oeverwallen met akkers (engen) |
regelmatige strookvormige percelering Langbroekerwetering | |
Cope-ontginning Langbroek met vaste maatvoering | |
Bosbouw | Landgoedbossen in Kromme Rijngebied |
Hakhoutpercelen in lage delen | |
Wonen | Stad Utrecht ruimtelijke dominant in alle opzichten - Economisch: één van de vier grote steden< - Universiteit - Verkeersknooppunt |
Woonheuvels | |
Heerewaarden vissersdorp | |
Verplaatste boerderijen na uitvoering ruilverkaveling | |
Waterstaat | Dam van 1122 |
Kromme Rijn, Leidsche Rijn | |
Vecht | |
Nederrijn met stuw Amerongen | |
Bandijken Nederrijn en Lek | |
Weteringen voor afvoer water | |
Defensie | Kastelen en Ridderhofsteden |
Lunetten Houtense Vlakte | |
Forten NHW: Biltstraat, Vossegat, Blauwkapel, Gagel, de Klop, Voordorp, Rijnauwen, Vechten, ’t Hemeltje, Hoofddijk | |
Inundatiekanalen, -gebieden en -sluizen | |
Religie | Utrecht aartsbisdom: Dom en kloosters |
Bedrijvijgheid | Utrecht transporthub van Nederland: veel bedrijventerreinen |
Verkeer | A2, A12, A27, A28 met verkeersknooppunten |
Utrecht Centraal, knooppunt Nederlandse spoorwegen | |
Amsterdam-Rijnkanaal met sluizen | |
Merwedekanaal met sluize | |
Bestuur | Utrecht hoofdstad van het Sticht en provincie |
Zorg cultuur en onderwijs | Universiteit Utrecht |
Hogeschool Utrecht | |
Landgoederen en buitenplaatsen | Buitenplaatsen aan Langbroeker Wetering (Stichtse Lustwarande bij Utrechtse Heuvelrug) |
Over Panorama Landschap
Panorama Landschap beschrijft het karakter van het Nederlandse landschap in 78 regio’s en biedt hiermee inspiratie voor ruimtelijke ontwikkelingen. Panorama Landschap geeft voor heel Nederland -in 78 regio’s en een apart artikel over de grote wateren- een korte karakterschets van de geschiedenis van het landschap, vanuit het perspectief van eeuwenlange veranderingen. Deze landschapskarakteriseringen bevatten geen waardering voor het landschappelijke erfgoed, of een uitputtende inventarisatie van allerlei elementen en patronen. Het zijn kleine biografieën, gericht op de genese (wordingsgeschiedenis) van het landschap: van de prehistorie tot het heden.
Tekst: Edwin Raap. Foto’s: Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, tenzij anders vermeld.
Aan dit artikel kunnen geen rechten worden ontleend.
- Printversie (pdf)
Zie ook
Artikelen- Panorama Landschap - Oude Rijn Lopikerwaard en Eiland van Schalkwijk
- Panorama Landschap - ‘t Gooi en de Vechtstreek
Specialist(en)
- ↑ De gehele stad Utrecht, inclusief Leidsche Rijn rekenen we tot de regio. Nieuwegein is bij de regio Oude Rijn en Lopikerwaard gevoegd.
- ↑ Zeist en Driebergen worden tot de regio gerekend.
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 10 jan 2023 om 04:05.