Pannendaken
Introductie
Een dak van gebakken klei trotseert eeuwen. Desondanks worden traditionele, handgevormde, maar ook de in de 19de eeuw ontwikkelde stempelperspannen regelmatig vervangen door modernere pannen. Deze ingrepen doen afbreuk aan de waarde van het historische pannendak. Dit artikel beschrijft hoe je de authenticiteit en de cultuurhistorische waarde van pannendaken kunt behouden.
Bedreigingen
Nog iets te vaak verdwijnen dakpannen in de afvalcontainer, historische pannen van uiteenlopende vormen en kleuren. In Nederland zijn daardoor middeleeuwse dakbedekkingsmarter isle, zoals onder- en bovenpannen, uiterst zeldzaam geworden. Maar ook het pannendak met oude holle pannen en stempelperspannen uit de late 19de eeuw en de eerste helft van 20ste eeuw wordt bedreigd. Het monumentale dak wordt ‘belaagd’ door het gebruik van nieuwe pansoorten, soms vervaardigd in zogenoemde oude vormen. Ook bitumineuze dakbedekkingsmaterialen rukken op. Niet alleen het vervangen van dakpannen vormt een bedreiging voor het historische pannendak, maar ook loodconstructies, dakramen, dakkapellen, daktuinen, dakterrassen en allerlei doorvoeren, en niet te vergeten het plaatsen van zonnepanelen. Oorzaken zijn onder meer een toenemend gebruik van zolders voor woon- of werkruimte, onbekendheid met de waarde van historische pannen en onwetendheid over de herstelmogelijkheden van een oud pannendak.
Wezenlijk onderdeel van monument en architectuur
Het historische pannendak vormt een wezenlijk onderdeel van het monument. Bovendien maken pannen, zeker in de 19de en 20ste eeuw, deel uit van de architectuur doordat men bewust heeft gekozen voor een vorm of kleur. Het pannendak is in onderlinge samenhang een belangrijke karakteristiek binnen het beschermde stads- of dorpsgezicht.
Zorgvuldigheid
Hiermee dient men met grote zorgvuldigheid om te gaan. Jammer genoeg gebeurt dat niet altijd. Zo is de tendens om holle pannen tijdens restauratie te vervangen door opnieuw verbeterde Hollandse pannen of door nieuwe ‘oude’ pannen een ongelukkige ontwikkeling. Het eenvormige, strakke uiterlijk van die pannen is wezensvreemd aan het historische dak. Door het verloren gaan van authentiek, waardevol materiaal loopt het van oudsher fascinerende beeld van het historische dakenlandschap ernstig gevaar. Deze ontwikkeling is tegengesteld aan een belangrijke stelregel binnen de monumentenzorg, die de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) onderschrijft: behoud gaat voor vernieuwing.
Historische ontwikkeling
De vroegste dakbedekking voor het eenvoudige woonhuis in ons land bestond uit organische materialen, zoals stro, gras en riet. Al dan niet met leem bestreken vormde dit ‘weke dak’ tot in de 14de eeuw de goedkoopste, dus meest toegepaste bedekking. Hevige stadsbranden noodzaakten de verschillende stadsbesturen vanaf het midden van de 14de eeuw voorschriften, zogenoemde keuren, uit te vaardigen die het gebruik van organische materialen verboden en soms met subsidies het overschakelen op harde dakbedekking stimuleerden. Ook de rookafvoeren moesten voortaan in steen worden uitgevoerd. Omstreeks 1600 behoorde het weke (riet en stro) dak in de steden tot het verleden.
De oudste pannen
Voor de wat meer vermogende eigenaren, zoals van kerken en kastelen, bestond de dakbedekking vaak uit leien of dakpannen. De vroegste dakpannen zijn de onder- en bovenpannen, ook wel respectievelijk ‘nonnen’ en ‘monniken’ genoemd. Dit zijn halve, holle, kegelvormige pannen die om en om, dus met de bolle zijde half over de holle zijde werden gelegd. Alleen in Friesland en Groningen komen nog enkele van deze daken op kerken voor. Een andere traditie is het dekken met leipannen in het westen van Nederland. Rechthoekige platte tegels, die op de wijze van natuurstenen leien werden gedekt. Het laatste dak dat op deze wijze was gedekt verdween in Utrecht.
Gegolfde holle pan
De introductie in 1466 van een gecombineerde onder- en bovenpan, de Zwolse quackpan, betekende een revolutionaire vernieuwing. Uit deze pan ontwikkelde zich omstreeks 1500 de gegolfde holle pan, ook wel Hollandse pan genoemd. De pan vond ook buiten de Nederlanden een grote verspreiding. Het belangrijkste voordeel van de gegolfde holle pan was dat er een dicht dak mee werd gevormd met minder overlapping dan voorheen, waardoor het gewicht van de dakbedekking afnam.
Tot in de 18de eeuw lagen holle pannen op kappen zonder dakbeschot, de onbeschoten kap. Ze hingen met hun nok aan horizontale panlatten, die op de sporen waren gespijkerd. Al naar gelang de heersende windrichting gebruikte men links- of rechtsdekkende pannen. Om inregenen en insneeuwen te voorkomen, werd de verbindingsnaad tussen de pannen oorspronkelijk ‘gedokt’. De zijvoegen werden daarbij gedicht met bosjes roggestro, zogenoemde strodokken. Op het platteland werd de strodok tot in de jaren vijftig van de 20ste eeuw toegepast.
Een andere methode was het dichtzetten van de voegen aan de binnenzijde met kalkmortel, gemengd met varkenshaar. Dit vormde tevens een meer brandveilige methode. Het aanbrengen van dakbeschot vond in de 18de eeuw steeds meer ingang. Linksdekkende holle Hollandse pannen raakten na de introductie van het dakbeschot in onbruik.
Ogenschijnlijke uniformiteit van de holle pan
Wat type betreft is de holle dakpan ogenschijnlijk uniform: een flauw gebogen bovenzijde met een ‘wel’, een aangebakken neus aan de achterzijde. De kenmerkende rode kleur is te danken aan de aanwezigheid van ijzeroxide in de klei. Toch zijn de pannen wat vorm en kleur betreft niet identiek. De wijze van vervaardigen leidde tot kleine verschillen in vorm, holler of vlakker. Ook de lengte kon aanzienlijk verschillen. De klei werd met de hand gemengd, waardoor er geen homogeen gekleurd product ontstond.
Naast de bekende rode pannen komen verglaasde pannen voor en later ook gesmoorde pannen. De gesmoorde pan krijgt zijn blauwzwarte of grijsblauwe kleur doordat in de slotfase van het bakproces de luchttoevoer vrijwel wordt afgesloten en er stikstof wordt toegevoegd, waardoor het ijzeroxide verkleurt. Bij een verglaasde pan wordt een glazuur op de in het zicht blijvende vlakken van de ongebakken pan gestreken. Tijdens het bakproces smelt dit tot een matte of glanzende, glasachtige deklaag, die vastbakt op de keramische ondergrond. Het versterkt de waterdichtheid, bevordert de waterafvoer en maakt het oppervlak minder vatbaar voor de aanhechting van vuil.
Gaatpan en klokpan
Het gesloten karakter van de kap is een belangrijk kenmerk van het historische dak. De functie van berg- en bewaarruimte maakte grote lichtopeningen onnodig. Een incidenteel geplaatste gaat- of klokpan verlichtte de donkere zolder van de onbeschoten kap enigszins.
Een gaatpan, ook wel ‘gehakte’ pan of ‘lichtpan’ genoemd, is in het midden voorzien van een opening met sponning, waarin een ruitje werd bevestigd. Klokpannen bezitten boven de opening een gebogen kapje. In klokpannen kan ook een glasruitje geplaatst worden. Zonder glasruitje fungeerde de pan als ventilatiepan of, bij een grotere opening, als uilenpan. De lichtpannen raakten omstreeks 1850 in onbruik, omdat kappen op woonhuizen voorzien werden van dakbeschot. Bij schuren tref je ze nog wel aan. In plaats van de lichtpan ging men gietijzeren dakramen toepassen.
Het ‘gemetselde’ dak met holle pannen
Tot ver in de 18e eeuw gebruikte men kalkspecie om de aansluiting met opgaand metselwerk waterdicht af te werken. Ook de weinige dakkapellen werden keurig in de janmaat met een speciezoom ingewerkt. Nokken en hoekkepers werden afgedekt met vorstpannen die over elkaar lagen, vastgelegd met kalkspecie, verschraald met puindeeltjes van oude of gebroken pannen. In de specie mengde men varkenshaar, dat als een wapening zorgde voor de samenhang.
In de 18de eeuw deed bladlood zijn intrede voor het afdekken van nokken en vorsten. Het werd in overlappende stroken van een meter lengte aangebracht. Het lood werd op de ruiter van de nok en hoekkeper gespijkerd en vervolgens over de pannen gedreven. Ook de beëindiging van het dakvlak tegen de gevel en schoorstenen dekte men steeds vaker met lood af. Belangrijk is ook oog te hebben voor regionale tradities. In de noordelijke provincies werden nok- en kepervorsten niet vastgelegd met kalkspecie maar per vorstpan vastgezet met een open vernageling, afgedekt door een omgevouwen loodstrookje.
Mechanisering
In de tweede helft van de 19de eeuw veranderde het dakenlandschap in toenemende mate. De mechanische stempelpersen deden hun intrede. De hiermee industrieel vervaardigde pannen bezaten een gelijkmatig en strak uiterlijk. Door het persen van kop- en zijsluitingen sloten deze dakpannen veel beter op elkaar aan dan hun ambachtelijk gefabriceerde voorgangers. Het industriële fabricageproces maakte ook een grote typologische verscheidenheid mogelijk. Een enorme productie van dakpannen in uiteenlopende vormen, kleuren en opvallende versieringen kwam op gang. Zo werden verglaasde gele, blauwe, groene, rode, violette, bruine en zwarte pannen geproduceerd. De verschillende kleuren voor het glazuur werden verkregen door toevoeging van metaaloxiden. Aarzelend deden ook nieuwe dakbedekkingmaterialen hun intrede, zoals de uit portland- of slakkencement vervaardigde cementsteendakpan.
De mechanisatie leidde tot de oprichting van verschillende pannenfabrieken die ieder hun eigen panvorm produceerden en exporteerden. Zo startte A.D. Angremont in zijn fabriek langs de Oude Rijn in Oegstgeest met de productie van de Oegstgeester pan, de hartvormige pan die omstreeks 1840 als eerste in Engeland werd vervaardigd. Ook in Friesland ontwikkelde zich aan het einde van de 19de eeuw een belangrijke dakpanindustrie. Typen zoals de Lucas IJsbrandpan, de Helderpan en de platte en de gegolfde Friese pan werden er vervaardigd. Op veel Friese daken zijn ze nog altijd zichtbaar.
Naast deze wat minder of slechts lokaal gebruikte pannen waren er ook de veel toegepaste Tuile-du-Nord, de Boulet- of kruispan en de Muldenpan. Vlak voor de Tweede Wereldoorlog werden Verbeterde Hollepannen (VH-pannen), Opnieuw Verbeterde Hollepannen (OVH) en Romaanse pannen ontwikkeld en toegepast. Na de Tweede Wereldoorlog namen de standaardisatie en perfectionering van de dakpan toe. Voorbewerkt, geperst en gebakken in computergestuurde liftovens werden optimaal sluitende pannen vervaardigd. Veel nieuwbouw uit de jaren 30 van de 20ste eeuw en uit de periode van de Wederopbouw (1940-1965) zijn hiermee gedekt. Ook deze dakpannen worden beschouwd als historische pannen. Op gebouwen vóór bovengenoemde periode horen zij echter niet thuis.
Waarde
De beeldwaarde van een historisch pannendak ligt in de geslotenheid van de kap en het type afdekking. Er zijn in de loop der tijd diverse pannen in vorm- en kleurnuances ontstaan die typerend zijn voor de bouwtijd en de latere ontwikkeling. Het gesloten pannendak, al dan niet met dakkapellen en dakramen (zie de brochure Licht op Zolder), vertelt het verhaal van het gebruik op de kapverdieping, de rijkdom van de eigenaren (‘Je bent onder de pannen’), de kennis en kunde van de ambachtslieden en de ontwikkeling van diverse materialen.
Aan het type dakpan zelf is de tijd af te lezen. Het weerspiegelt de bouwtijd en de toen beschikbare grondstoffen, de vindplaats van de klei, en de bakmethodes. Bij een restauratie is het de moeite waard om deze tijds- en plaatsduiding zichtbaar te houden, ondanks alle hedendaagse mogelijkheden en goedkopere alternatieven.
Het in de loop der tijd inboeten van pannen met net een andere kleur of vorm draagt bij aan het levendige of doorleefde karakter van het historische dak. Het vertelt hoe duur de materialen waren en hoe zuinig men hiermee om ging. Ook het verlatten van daken om de 60 à 80 jaar vanwege de verroeste vernageling van de panlatten is een mooi voorbeeld van duurzaamheid. Doordat dakpannen een lange levensduur hebben, is behoud en hergebruik bij een restauratie of bij comfortverbetering het voornaamste uitgangspunt.
Ontwikkelingen
Door diverse technische ontwikkelingen en het toenemende intensieve gebruik van zolderverdiepingen wijzigt het dakenlandschap met de gesloten dakvlakken steeds sneller. Over het algemeen blijft de opgave niet meer beperkt tot het vervangen van één pan of het bekleden van een nog onbeschoten kap. Het gaat vaak om het aanbrengen van flinke pakketten isolatie en grote technische installaties. Dit heeft tot gevolg dat er een enorme keuze is aan grote dakkapellen en al dan niet uitklapbare dakramen, dakterrassen, loggia’s, daktuinen en diverse afvoerkanalen. Het maken van de juiste keuze van isolatiemateriaal en het verwerken daarvan (dikte, aansluitingen) vragen om goed inzicht en een goed advies in mogelijke oplossingen.
Een andere ontwikkeling is de opgave van de energietransitie. Daken worden geïsoleerd en de dakvlakken worden gebruikt voor het plaatsen van zonnepanelen, al dan niet in combinatie met elektrische installaties om de opgewekte energie af te kunnen voeren. Dit brengt ook steeds meer brandveiligheidsrisico’s met zich mee. Deze ontwikkelingen zijn niet tegen te houden en vereisen bij monumenten een zorgvuldige planvorming, zowel op installatietechnisch vlak als op de ontwerpopgave. Daarbij is het behoud van de cultuurhistorische waarde zeer belangrijk. Alleen dan kunnen we in de toekomst het verhaal van het historische pannendak blijven vertellen.
Onderhoud en preventieve maatregelen
Regelmatig onderhoud
Een jaarlijkse controle, bijvoorbeeld na een hevige storm, maakt het mogelijk om pannen recht te leggen, weggevallen pannen terug te leggen of gescheurde pannen te vervangen. Een weggevallen nok- of kepervorst kan vernieuwd worden en opgewaaid lood kan weer worden teruggeklopt.
Voorraad aanleggen
Dakpannen behoren tot de bouwmaterialen die het bij een storm nogal eens moeten ontgelden. Hoewel een deel van de historische modellen dakpannen nieuw te krijgen is, passen deze toch niet altijd op het dak. Met name de stempelperspannen uit de 19de en 20ste eeuw werden door meerdere fabrieken gemaakt en variëren in maat, kop- en zijsluitingen.
Het verdient daarom aanbeveling via handelaren in tweedehands bouwmaterialen een kleine voorraad van de juiste maat en vorm pannen aan te leggen. Deze zijn over het algemeen nog goed leverbaar, tenzij het weinig toegepaste vormen zijn, zoals bijvoorbeeld de Hamerpan. Neem bij stempelperspannen altijd een dakpan mee van het model dat op het dak ligt, omdat kop- en zijsluitingen kunnen variëren. Hulpstukken zoals nok- en kepervorsten zijn tweedehands moeilijk te krijgen. Deze worden nog steeds nieuw gemaakt.
Afwaaien voorkomen
Op daken die niet eerder zijn gerestaureerd of een grote onderhoudsbeurt hebben gehad, zijn de pannen niet verankerd. Bij een hevige storm waaien dakpannen er gemakkelijk af. Hieronder staan enkele mogelijkheden om het afwaaien te voorkomen:
- Controleer of pannen goed op elkaar aansluiten. Vooral bij stempelperspannen kunnen eerdere reparaties met net even een ander model pan voorkomen dat die niet goed op elkaar aansluiten.
- Bij inmiddels zeldzame onbeschoten kappen met holle pannen: strijk de onderkant van de pannen met behulp van een pannenstrijker van binnenuit voorzichtig aan met gewapende kalkspecie.
- Op plaatsen waar regelmatig stormschade ontstaat: veranker de dakpannen of leg ze vast met hiervoor geëigende panhaken.
- Bij steile dakvlakken: breng pannen- of stormroosters aan. Op elke rij of tweede rij dakpannen wordt een houten regel gelegd, om de 70 à 80 cm gekoppeld door verticale latten tot een rooster. De roosters worden opgehangen aan haken die onder de dakpannen zijn bevestigd.
- Zet bijzondere pansoorten waarvan de neus is beschadigd, verdekt vast op de panlat met een roestvaststalen schroef.
Restauratie
Bij restauratie van het historische pannendak zijn de volgende aandachtspunten van belang.
Behoud van het aanwezige pantype
Op een pannendak van monumenten tot circa 1850 behoort een met de hand vervaardigde, holle pan te liggen. Verbeterde, opnieuw verbeterde Hollandse en door een strengpers vervaardigde holle pannen dient men van die gebouwen te weren. Op monumenten uit de tweede helft van de 19de en 20ste eeuw liggen echter stempelperspannen die wel gehandhaafd moeten blijven. Bitumineuze bedekkingen, sneldekkende betonpannen, golfplaat en dergelijke zijn onwenselijk, omdat deze de monumentale waarde aantasten.
Vervangen
Mocht er een technische noodzaak zijn om tot volledige vervanging van het pannendak over te gaan, dan is het gebruik van tweedehands pannen van hetzelfde model altijd mogelijk. Daarvan is meestal een ruime handelsvoorraad aanwezig.
Hergebruik
Hergebruik dient bij restauratie uitgangspunt te zijn. Oude pannen hebben de weerproef doorstaan en daarmee hun kwaliteit bewezen. Bij hergebruik gelden de volgende richtlijnen:
- Schiet sterk afgeschilferde en gebarsten pannen, zogenoemde rammelaars, uit. De aanwezigheid van craquelé op verglaasde pannen vormt geen beletsel voor hergebruik. Dat geldt ook voor slijtageplekken in verglaasde pannen.
- Ontdoe bruikbare pannen en hulpstukken, zoals nok- en kepervorsten van kalkmortel.
- Controleer de pannen op kwaliteit. Onzichtbare barsten spoor je op door de pan te ‘klinken’. Met een troffel of metalen voorwerp wordt de pan beklopt. De klank moet helder zijn. Een doffe klank kan wijzen op verborgen barsten.
- Sorteer de holle pannen op grootte en houd kromme en meer vlakke pannen bij elkaar. Let bij stempelperspannen op verschillen in model, kop- en zijsluitingen. Houd bij stempelperspannen soorten bij elkaar.
- Vul ontbrekende pannen aan met oude exemplaren uit restvoorraden. Neem altijd een exemplaar mee van de al aanwezige dakpan.
- Bij veel verlies aan goede pannen is het raadzaam met de overgebleven goede pannen één dakschild te dekken. Gebruik voor het andere dakschild soortgelijke tweedehands pannen.
Aanbrengen isolatie
Bij groot onderhoud en restauratie is het aanbrengen van isolatie bijna altijd een vast onderdeel van de werkzaamheden. Dit is geen losse activiteit, maar dient een afgewogen onderdeel te zijn van een samenhangend plan voor het gehele gebouw. Meer informatie over het isoleren van dakpannen: zie de Uitvoeringsrichtlijn (URL 4014) Historisch pannendak. In bijlage 5 worden de isolatieconcepten uitgelegd en in bijlage 6 de uitvoeringsrichtlijnen.
Voor een juiste afweging verdienen de volgende zaken aandacht:
- Het isoleren van dakvlakken is niet altijd noodzakelijk; dit hangt af van het gebruik van de zolder. Je kunt ook volstaan met het isoleren van de zoldervloer als de zolder alleen gebruikt wordt voor opslag.
- Als de situatie het toelaat is er een voorkeur voor het aanbrengen van isolatie aan de buitenzijde van het dakbeschot, omdat er zo geen nadelige bouwfysische gevolgen ontstaan.
- Beperk de dikte van het isolatiepakket zoveel mogelijk. Bedenk dat de eerste centimeters isolatie de grootste bijdrage leveren aan de energiebesparing.
- Ga de gevolgen na van het toevoegen van een isolatiepakket voor de diverse aansluitingen. Om er enkele te noemen: een langer dakvlak met meer rijen dakpannen; aansluitingen bij opgaand metselwerk van gevels; oversteken bij de dakvoet, zodat soms goten verbreed moeten worden.
Historische aansluittechnieken
Maak zo veel mogelijk gebruik van de historisch karakteristieke aansluitingstechniek die bij het dak past. Op pannendaken van vóór 1800 werden de aansluitingen met schoorsteen, nok en gevel in beginsel met gewapende kalkspecie afgewerkt. Dat gebruik vormt een onderdeel van het historische beeld. Handhaaf dit beeld voor zover dit voor de restauratie nog aanwezig was. Vermijd daarom zoveel mogelijk het zichtbare gebruik van lood op een dergelijk dak. In ieder geval dien je de aansluiting met de nok aan te smeren met gewapende kalkspecie. Ook is het aanstrijken met kalkspecie gewenst bij de aansluitingen met de schoorsteen en de opgaande gevels. Is aanstrijken met kalkspecie niet mogelijk, voorkom dan zichtbare loodslabben bij de aansluiting met de (top)gevel of dakkapel door toepassing van verholen gootjes.
Gesloten karakter
Het gesloten karakter van het historische pannendak wordt bij voorkeur als volgt gerespecteerd:
- Beperk het aantal dakdoorbrekingen in de vorm van dakdoorvoeren van verwarming en ventilatie, dakkapellen en dakramen. Vermijd dakterrassen.
- Situeer de dakdoorbrekingen bij kappen met de nok evenwijdig aan de straat bij voorkeur alleen in het binnenschild of achterdakvlak.
- Pas alleen dakramen of kapellen toe met een relatief kleine afmeting. Twee kleine dakramen tonen beter dan één grote. Smalle, ‘hoge’ dakramen passen vaak beter in het dakschild dan ‘lage’ brede dakramen. Pas de dakramen toe binnen het stramien van de sporen- of gordingkap.
- Neem afvoerpijpen, ventilatiekanalen en dergelijke op in het bestaande rookkanaal, behalve als het nog als rookgasafvoerkanaal functioneert. Concentreer in dat geval die afvoeren zo veel mogelijk bij elkaar. Breng een omtimmering aan en schilder deze in een weinig opvallende kleur. Schilder licht gekleurde dakdoorvoeren, zoals van blank aluminium, in een onopvallende kleur.
Vergunning en subsidie
Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een omgevingsvergunning vereist. Hetzelfde geldt voor wijziging van de dakbedekking. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is niet altijd een vergunning vereist. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen subsidie aanvragen.
Tot slot
Dit artikel beoogt meer inzicht te geven in het belang van het behoud van onze historische pannendaken. De technische mogelijkheden tot instandhouding zijn ruim aanwezig. Men dient de werkzaamheden uit te voeren volgens de Uitvoeringsrichtlijn 4014 Historisch pannendak van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM). Deze uitvoeringsrichtlijn geldt ook als eisen aan het Bouwbesluit zijn ontleend.
Nuttige adressen
- Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM), www.stichtingerm.nl
- Stichting Historie Grofkeramiek, www.grofkeramiek.nl
- MonumentenwachtNL, www.monumentenwacht.nl
Literatuur
- Janssen, G.B., Mombers, H.F. en Stoffels, R.P. (2004). De ontwikkeling van keramische bouwmaterialen, Makkum.
- KOMO, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-procescertificaat Dakdekken hellende daken, BRL 1513.
- KOMO, Nationale beoordelingsrichtlijn voor het KOMO-procescertificaat Keramische dakpannen, BRL 1510.
- Mombers, Huub (2e druk 2010). Mombers dakpannengids, Akersloot.
- Schellingerhout, Arie, Dakpannen, 2600 jaar terracotta of keramische dakpan, A & G Historische Cahiers nr 2, Leiden 2009.
- Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM), Pannendak, webpagina, en Uitvoeringsrichtlijn 4014 Historisch pannendak. Dakpannen en leipannen, pdf 106 p., 2021
- Vries, D.J. de (1985). Over pannen en daktegels: traditie en innovatie in de late middeleeuwen. In Koch, A.C.F., Kolman, C.J. en De Vries, D.J., Verstening in drie IJsselsteden, p. 83-146.
klaas Boeder, Mariëtte Polman en Matth van Rooden
Zie ook
Artikelen- Leien in Maasdekking
- Leien in Maasdekking - werkzaamheden
- Leien in Rijndekking
- Leien in Rijndekking - werkzaamheden
- Leien van natuursteen - keuring
Specialist(en)
Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 15 nov 2024 om 01:44.