Laagveen

Introductie

Overzicht aardkundig erfgoed

Laagveen bestaat uit niet vergane plantenresten van planten die groeiden onder invloed van voedselrijk of matig voedselrijk water. Laagveen komt vooral in de lagere delen van Nederland in de ondergrond voor, een groot deel ervan is ook vergaan of afgegraven. De restanten van laagveen, -oude ontginningen in het veenweidegebied, petgaten met meren- kennen een bijzondere ecologische en cultuurhistorische waarde. Ook aardkundig is laagveen waardevol materiaal: het herbergt een klimaat- en vegetatiearchief dat vaak meerdere millennia beslaat.

Laagveen in het kort

Kenmerkendheid

  • Laagveenvorming heeft een groot deel van laag Nederland opgebouwd. Veel veen is inmiddels verdwenen door vertering, turfwinning en golfslag.
  • In de veenweidegebieden is bodemdaling een doorgaand probleem. In eerder afgegraven laagveengebieden vindt nu juist weer kleinschalige nieuwe veenvorming plaats.
  • In veenrestanten bevinden zich oude stuifmeelresten die informatie verschaffen over de het klimaat, de vegetatie en menselijke invloed in vroeger tijden. Hoe ouder en completer de sequentie van een veenprofiel, hoe groter de wetenschappelijke betekenis van het veen is.

Materiaal

Veen bestaat uit niet verteerd organisch materiaal, waarin vaak nog resten van planten zijn te herkennen. Holoceen veen valt grotendeels onder de Formatie van Nieuwkoop. Veen gevormd in beekdalen onder het Laagpakket van Singraven binnen de Boxtel Formatie.

Huidige aardkundige processen

In veel laagveengebieden treedt compactie en oxidatie op door verlaagde grondwaterstanden, wat bodemdaling veroorzaakt. In drassige gebieden wordt nog steeds veen gevormd. In de kleinere ontveningsplassen treedt verlanding op.

Luchtfoto van het Groene Hart.
Afb. 1. Veenweidegebied in het Groene Hart. Foto: Paul Paris
Uitgegraven laagveen bij Maarssen
Afb. 2. Uitgegraven laagveen in de Molenpolder bij Maarssen. Foto: Provincie Utrecht.
luchtfoto van de Nieuwkoopse Plassen.
Afb. 3. Petgaten en legakkers bij de Nieuwkoopse Plassen. Foto: Paul Paris

Achtergrond

Ontstaan en voorkomen

Laagveen bestaat grotendeels uit niet vergane plantenresten gevormd in rustig (ondiep) water en in moerassen. Veen ziet er veelal bruin uit, meestal zijn deze plantenresten ook nog goed te herkennen (riet, hout, worteltjes en zaden). Laagveen is gevormd onder invloed van de grondwaterspiegel en kan tijdens de vorming in indirecte verbinding hebben gestaan met getij- en rivierinvloed. Een belangrijke voorwaarde voor de vorming van veen en instandhouding ervan is een permanent nat en zuurstof arm milieu.

Laagveenvorming heeft een belangrijke rol gespeeld in de vorming van de lagere delen van Nederland. Restanten van laagveen zijn daarom vooral waardevol vanwege hun informatiewaarde (naast hun landschappelijke waarde). Nog actief vormend laagveen is waardevol vanwege de laagveenvorming als actief proces.

Soorten laagveen

Laagveen is gevormd onder voedselrijke of matig voedselrijke condities. Onder voedselrijke en slibrijke condities vormen vaak broekmoerassen of rietmoerassen waarin veen ophoopt. Rietveen komt vooral voor in de kustgebieden, riet kan namelijk wat beter tegen waterstandsverschillend en brakwater. Bosveen, als restant van (elzen)broekbossen, is vooral in de voormalige komgebieden van rivieren te vinden. Zeggemoerassen ontstonden onder wat rustigere en minder voedselrijke omstandigheden, bijvoorbeeld onder invloed van kwel. Veen dat boven de grondwaterspiegel uitgroeit en alleen nog gevoed wordt door voedselarm regenwater wordt hoogveen genoemd.

Vorming van veen over de laatste duizenden jaren

Veen vormt en vormde een belangrijk bestanddeel van de bodemopbouw in de lagere delen van Nederland. Vanaf ongeveer 9000 jaar geleden begon het grondwater in de lage delen van west en noord Nederland te stijgen onder invloed van een stijgende zeespiegel. In de millennia daarna steeg de zeespiegel verder door, en ontstond uiteindelijk een aaneengesloten kustlijn. Dit zorgde voor natte en meer beschutte omstandigheden, ideaal voor grootschalige veengroei. In west nederland gebeurde dit rond 5000 jaar geleden, in noord Nederland boden kwelders langs de waddenzee enkele millennia later een vergelijkbare bescherming.

Rond 2500 jaar geleden kende Nederland zijn grootste veenverbreiding, vrijwel heel Laag-Nederland was met veen bedekt. Lokaal groeide veen soms zelfs tot boven de grondwaterspiegel uit en ontstonden hoogveenkoepels. In delen van de kustvlakte verdronk het dit veen later echter weer (bijvoorbeeld in Waterland).

Veenrestanten en nog actief laagveen

Van het vroeger zoveel aanwezige veen zijn nu nog enkel resten bewaard gebleven. Laagveen is vrijwel overal in cultuur gebracht, vooral vanaf de middeleeuwen (Afb. 1). Hierbij is de bovenste laag ontwaterd, ingezakt en verteerd (door oxidatie). In Zeeland en in noord Nederland is groot deel van het veen als gevolg van zee-inbraken weggeslagen of met klei bedekt geraakt. In andere gebieden is veen (deels) verdwenen als gevolg van turfwinning en door afslag langs de oevers van talrijke meren.

Het grootse moerasveengebied in West-Europa met actief vormend laagveen is te vinden in noordwest Overijssel (Nationaal park de Weerribben en Wieden). Ook in het Groene Hart zijn deze te vinden (Loosdrechtse Plassen, Vinkeveense plassen). Al deze gebieden zijn eerder sterk aangetast door turfwinning, in de destijds uitgegraven gaten vindt nu weer nieuwe veenvorming plaats. Laagveenrestanten kunnen worden aangetroffen in de veenweidegebieden van Friesland, noordwest Overijssel en het Groene Hart. Dit veen is meestal enkele meters dik, het dikste veen is te vinden in de omgeving van Gouda.

Bodems en waterhuishouding

Veengronden zijn van nature zeer nat, de grondwaterstand staat rond het maaiveld. In veenpolders wordt de grondwaterstand kunstmatig laag gehouden, waardoor het veen inzakt en oxideert. Veengronden kennen hierdoor een sterk veraarde bovenlaag (vergaan, zwart en los veen). In de buurt van rivieren of oude zeearmen ligt vaak een kleidek op het veen (klei-op-veengronden), die enigszins bescherming biedt tegen degradatie van het veen.

Relaties met landschappelijke waarden

Cultuurhistorie en archeologie

Al in de Romeinse tijd heeft de mens in de kuststreken met zout zeewater overstroomd veen afgegraven ten behoeve van de zoutwinning. Dit gebeurde bijvoorbeeld in Zeeland, wat daar tot verdrinking van de kustvlakte leidde en uiteindelijk zorgde voor de vorming van grote zeearmen zoals de Wester- en Oosterschelde. Vanaf de Middeleeuwen bouwde men boerderijen op de relatief stevige oevers van de veenstroompjes. Vanuit de bebouwingslinten werd het op enige afstand van de riviertjes gelegen veen op grote schaal afgegraven of opgebaggerd ten behoeve van de turfwinning. Dicht bij de rivieren gelegen venen liet men over het algemeen onaangetast omdat dit veen te veel slib bevat en bij verbranding te veel as oplevert. Het gebaggerde veen werd op zogenaamde legakkers te drogen gelegd. De bij vervening ontstane plassen worden trek- of petgaten genoemd (Afb. 2 en 3). Sommige van deze plassen breidden zich bij storm steeds verder uit als gevolg van oeverafslag, hetgeen een gevaar opleverde voor de omgeving. Ze zijn daarom voor het grootste deel drooggemalen. Het verkavelingspatroon van veengebieden is overwegend langgerekt.

Ecologie en biodiversiteit

Venen hebben van oorsprong een zeer grote natuurwaarde. Niet-vermeste en vergraven venen herbergen tal van waardevolle vegetaties, zoals elzenbroekbosjes, riet en bloemrijke hooilanden. Van zeer grote waarde zijn de reeds zeldzaam geworden blauwgraslanden.

In voormalige ontveningsplassen treedt vaak weer nieuwe veenvorming op. Dit is een ecologisch waardevol proces, omdat hierbij een successie van levensgemeenschappen optreedt. De aard van de levensgemeenschap die men aantreft hangt grofweg af van het stadium waarin de successie verkeerd, de locatie in de plas en de samenstelling van het water.

Beheer

Aantastingen en bedreigingen

Een groot deel van de venen zijn in het verleden (deels) ontgraven, verteerd of door golfslag en stormen afgeslagen. Bodemdaling door grondwaterstandverlaging in het veenweidegebied vormt nu de grootste bedreiging voor het laagveen. Al deze processen zijn onomkeerbaar: eenmaal ontwaterd en ingeklonken veen oxideert en mineraliseert en verliest z’n informatiewaarde. In nog actief (natuurlijk vormend) laagveen vormt eutrofiëring als gevolg van de bio-industrie en bemesting van omliggende landbouwgronden een probleem.

Beheeropties

Het beheer van laagveenrestanten dient primair gericht te zijn op het behoud van het reeds aanwezige veen. Daarnaast kan men maatregelen treffen om de actieve veenvorming in natuurgebieden stand te houden. De beheerwerkzaamheden kunnen bestaan uit:

  • Een goede regeling van de waterstand is het meest essentieel bij behoud van laagveen. Afdammen en vasthouden van gebiedseigen water (meestal dus regenwater omdat er geen goede kwelsituatie bestaat) werkt soms sterk verzurend. Het best werkt toevoer van voorgezuiverd water door verlengen van de aanvoerweg en door of langs rietvelden.
  • Het maaien van en afzetten van vegetatie, zodat een bloemrijk grasland zal ontstaan. Doordat de veengronden bemest en veraard zijn kan bij maaibeheer geen schraallandvegetatie of hoogveen tot ontwikkeling komen.
  • Het afplaggen en ondiep uitgraven van de veraarde, vermeste bovenlaag tot vlak boven de grondwaterspiegel. Intact veen mag daarbij niet worden aangetast. Op deze manier kan wel schraalland tot ontwikkeling komen, maar geen hoogveen. De onderliggende veenrestanten zijn namelijk te compact geworden, waardoor het veen zijn sponswerking heeft verloren.
  • Het aanwijzen van bufferzones waar de landbouwactiviteit geëxtensiveerd wordt in de directe omgeving van veengebieden om zo vermesting en verontreiniging tegen te gaan.
  • Het afdammen, dempen of omleiden van slootjes om verdroging en inspoeling van meststoffen en andere verontreinigingen te voorkomen.
  • Het plaatsen van natuurvriendelijke oeverbeschoeiing om afslag van veen aangrenzend aan plassen tegen te gaan.
  • Het opschonen en ondiep uitbaggeren van petgaten om zo de successie in stand te houden. Oude veenlagen dienen hierbij niet verloren te gaan. Vooraf moet dan ook goed worden onderzocht tot op welke diepte baggerwerkzaamheden zonder schade kunnen plaatsvinden. Men dient gebruik te maken van lichte machines, bij voorkeur met rupsbanden, die zo weinig mogelijk schade aanrichten aan het bodemprofiel en de minerale ondergrond. De bagger kan het beste opgezogen worden.

Voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer

  • Landschapsbeheer Utrecht heeft in samenwerking met Natuurmonumenten beheerwerkzaamheden uitgevoerd om een trilveen met de bijbehorende vegetatie bij de Drecht in stand te houden. Hiertoe heeft men elzenopslag verwijderd en handmatig maaiwerkzaamheden uitgevoerd.
  • Landschapsbeheer Noord-Holland voert op diverse plaatsen beheerwerkzaamheden uit aan de bovenlanden. Het op het bosveen aanwezige geriefhout wordt eens in de tien jaar teruggezet. Het omvallen van bomen, en daarmee gepaard gaande aantasting van het bodemprofiel wordt hiermee voorkomen.

Knelpunten in de praktijk

Bij het uitbaggeren van petgaten is het vaak moeilijk te bepalen op welke diepte zich het waardevolle veen bevindt. Dit is vooral het geval indien de veenlaag slap is.

Verder lezen

Laagveen op geologievannederland.nl.

  • Asselen, S. van, & Bos, I. (2009). Veen in de Rijn-Maas delta: Groei, afbraak en compactie. Grondboor & hamer, 63(3/4), 54-61.

Gebiedsbeschrijvingen

De volgende gebiedsbeschrijvingen horen bij dit landschapselement:


U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 9 aug 2024 om 03:05.