Zandgronden en beekdalen


Overzicht aardkundig erfgoed

Venster naar de ijstijden

De zandgronden vormen het grootste areaal van Nederland. Hun lange en boeiende ontstaansgeschiedenis heeft een bijzonder rijke landschappelijke variatie opgeleverd, met veel elementen van grote aardkundige en cultuurhistorische waarde. Hierdoor en door de aanwezigheid van reliëf hebben de zandgronden de recreant veel te bieden. We spreken ook wel van Pleistoceen Nederland omdat de ijstijden uit deze periode zo'n zware stempel op het landschap hebben gedrukt. Zij hebben een schat aan glaciale en periglaciale verschijnselen opgeleverd die nergens zo goed onderzocht zijn als in Nederland.

Langzame bodembewegingen

In delen van Noord-Brabant en Limburg zijn tot op de dag van vandaag breuken actief die samenhangen met verschuivingen in de diepe ondergrond. Deze breuken zijn vaak al vele miljoenen jaren actief en hun effect is op een aantal plekken nog goed te zien. Vooral de breuken van de Roerdalslenk zijn vaak als treden in het Noord-Brabantse landschap terug te vinden. Op enkele plekken, zoals bij Uden, komen wijstgronden voor, dit zijn bijzonder ijzerrijke nattere zones die langs de breuk ontstaan zijn.

De sporen van ijsbedekking

Kenmerkend voor zandgronden van noord, oost en midden Nederland zijn de sporen van ijsbedekking uit de voorlaatste ijstijd, het Saalien (ca. 150.000 jaar geleden). Hierbij zijn stuwwallen gevormd, waarin oudere rivierafzettingen (Rijn, Maas, Oostelijke rivieren), werden vervormd. Stuwwallen van deze omvang komen buiten Nederland niet voor, ze worden van elkaar gescheiden door glaciale tongbekkens (bijvoorbeeld het IJsseldal en de Gelderse Vallei). Het smeltwater van het ijs zette zand en grind af in de vorm van terrassen en puinwaaiers (bijvoorbeeld de spoelzandwaaier bij Schaarsbergen op de Zuidelijke Veluwe). Toen het ijs na de ijstijd verdween, bleef in het noorden van ons land een grondmorenelandschap achter, met een pakket keileem en grote zwerfstenen afkomstig uit Scandinavië. Onze grote rivieren die voor die tijd naar het noorden stroomden, handhaafden uiteindelijk de afbuiging naar het westen waartoe het ijsfront hen had gedwongen.

Dekzand uit de laatste ijstijd

De laatste ijstijd, het Weichselien, is eveneens van groot belang geweest voor de vorming van de Nederlandse zandgebieden. Het landijs bereikte ons land destijds niet, maar het was zo koud dat er weinig tot niets kon groeien. De wind had vrij spel en nam zand van de kale bodem op om het elders als dekzand weer af te zetten. Dit dekzand is de voornaamste grondsoort van zowel de noordelijke als de zuidelijke zandgronden. Dekzanden, rivierduinen en stuifzanden vormen gezamenlijk een landschap van transnationale allure. Zij maken deel uit van een honderden kilometers lange eolische zandgordel die in België en Nederland met een breedte van 150 km begint, zich in de Noord-Duitse laagvlakte verbreed en in Polen eindigt met een breedte van 450 km.

Op de ene plaats ligt het dekzand als een zachtgolvende deken, elders ontstonden koppen of langgerekte of paraboolvormige dekzandruggen. Spectaculair zijn de kilometers lange slingerende ruggen waartoe bijvoorbeeld de Render Klippen behoren. In dezelfde tijd werden de hogere delen zoals de stuwwallen geërodeerd door water dat oppervlakkig moest afstromen omdat de ondergrond bevroren was. Zo ontstonden de fraaie droge dalen van de Veluwe. Een ander fenomeen uit die tijd zijn de pingoruïnes, ronde vennen gevormd door en afsmelten van ijslenzen die zich vooral in de ondiepe bodem van Friesland en Drenthe vormden. Naast pingoruïnes worden er ook veel uitblazingsgaten aangetroffen.

Kleine rivieren en beken

Het zandgebied is rijk aan kleine rivieren en beken. Met hun dalen voegen zij een belangrijk reliëfelement aan het landschap toe. Verreweg de meeste waterlopen zijn nu rechtgetrokken, maar de oorspronkelijke meanders zijn hier en daar behouden gebleven of worden in herinrichtingsprojecten ook weer hersteld. Meanders zijn niet alleen visueel aantrekkelijk door hun slingerende vorm, de geulverplaatsing die bij het meanderen hoort (actieve rivierprocessen) zorgt voor erosie en sedimentatie en daarmee ook voor ecologisch waardevolle milieus.

Aardkunde door mensenhanden: plaggendekken en stuifzand

Door zijn gemakkelijke bewerkbaarheid was het dekzand al gauw in trek voor de akkerbouw, met name de net wat hoger gelegen dekzandruggen vormen oude bewoningsgronden. Rondom vele oude nederzettingen is het oorspronkelijk oppervlak sinds de Middeleeuwen opgehoogd door potstalmest. Dit zijn de bolle akkers die onder diverse namen zoals essen en enken bekend zijn. De potstalcultuur is ook de voornaamste oorzaak van onze stuifzanden. Het afplaggen van de heide voor de potstallen stelde het onderliggende dekzand bloot aan de wind. Het zand dat uitgeblazen werd vormde elders een kopjesduinenlandschap. Het stuifzand dat ingevangen werd in de randbegroeiingen die de akkers moesten beschermen accumuleerde tot meters hoge en honderden meters lange randwallen. In de actieve stuifzandgebieden vinden deze processen nog steeds plaats. De potstalcultuur eindigde met de introductie van kunstmest in het midden van de 18e eeuw. De meeste stuifzanden zijn daarna door herbebossing vastgelegd. Actieve stuifzanden zijn daardoor zeldzaam geworden. Ze groeien bovendien snel dicht, een proces waaraan de momenteel hoge atmosferische stikstofdepositie een belangrijke bijdrage levert. De enkele actieve stuifzandvlaktes waarvan het Kootwijkerzand de grootste is, met hun karakteristieke korstmossen en zeldzame fauna, komen elders in Europa niet meer voor. Meer nog dan droogmakerijen of zeekleigebieden vormen zij een Nederlandse bijdrage aan het landschap van Europa. Die bijdrage wordt wel snel minder: van de oorspronkelijke 750000 ha is er thans nog slechts 2% (1000 tot 2000 ha) over.

Aardkundige elementen

U kunt op deze kennisbank reageren via het reactieformulier.

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 9 aug 2024 om 03:17.