Eigenschap:Omschrijving

Kennismodel
:
Type eigenschap
:
Tekst
Geldige waarden
:
Meerdere waarden toegestaan
:
Nee
Weergave op formulieren
:
Tekstvak
Initiële waarde
:
Verplicht veld
:
Nee
Toelichting op formulier
:
Bevat de tekst van het kennisitem
Subeigenschap van
:
Geïmporteerd uit
:
Formatteerfunctie externe URI
:

Klik op de button om een nieuwe eigenschap te maken:


Showing 500 pages using this property.
B
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526639|rijksmonumentencomplex 526639]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/526640 rijksmonument 526640].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526639|rijksmonumentencomplex 526639]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526639|rijksmonumentencomplex 526639]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/526643 rijksmonument 526643].</div>  +
==Historie== Kerk en kerkhof van Baarlo dateren ongetwijfeld uit de middeleeuwen, maar voor zover bekend werd de kerk pas in de 16de eeuw vermeld. Dat er bij Baarlo al vroeg mensen woonden, tijdelijk of permanent, blijkt uit de grafheuvels ten westen van het huidige dorp. Ook de Romeinen lieten sporen na, maar grondig onderzoek is nooit uitgevoerd. Vanaf de 8ste eeuw moet Baarlo weer bewoond zijn en in de nabijheid van de kerk werd kasteel Huys ende Borcht (nu kasteel d’Erp) gebouwd. De middeleeuwse kerk lag op een vooruitstekende heuvel langs het Maasdal en was niet heel groot. De eigenaar van De Borcht hadden aanvankelijk twee grafkelders in de kerk. Rondom de kerk lag een nagenoeg rond kerkhof. De pastorie die aanvankelijk niet bij de kerk stond, werd in 1881 in het woonhuis aan de zuidzijde van het kerkhof gevestigd. In de kerk bevonden zich tal van belangrijke grafkelders van adellijke families die nabijgelegen kastelen bewoonden. Toen er in de tweede helft van de 19de eeuw, toen er al niet meer in de kerk begraven mocht worden, een nieuwe kerk werd gebouwd naar een ontwerp van Pierre Cuypers (1827-1921) en Antonius Bolsius (1839-1874), werden de grafkelders niet gehandhaafd. Ook verdween een deel van het kerkhof onder de kerk. In 1875 kreeg pastoor Caspar J.H. Franssen (1826-1888), deken van Ittervoort, de gelegenheid om ter plekke een opname te doen van de inventaris van de oude kerk en het kerkhof. Vanwege zijn interesse voor oudheden was Franssen correspondent in Limburg van het ''“College van Rijksadviseurs voor de gedenkteekens van vaderlandsche Geschiedenis en kunst”''. Franssen schreef een rapport van zijn bevindingen waarin hij een beeld schetst van ernstig versleten grafstenen die her en der lijken te zijn neergelegd. Fransen geeft min of meer aan waar de stenen in de kerk hebben gelegen, hun staat en waar ze op dat moment te vinden zijn. Zo beschrijft hij een steen die naast de oude toren stond. Het betrof volgens hem de steen voor Baron de Rhoe die het familiegraf van de familie d’Olnes heeft gedekt. Het blijkt echter te gaan om de grafsteen voor Johanna van Merwijck, wiens familiewapen zichtbaar is. Al eerder was de grafkelder van de familie d'Olnes ingestort, waarna men de kelder gevuld heeft en deze grafsteen tegen de torenwand is opgesteld. In een ander geval vond Franssen stenen onder aan de kerkberg. Fransen spreekt ook nog van twee grafstenen in de kerk. Een van de stenen betrof die van de familie Roffaerts met jaartal 1622. De andere steen bleek onleesbaar. Ook noemde Fransen een tiental grafkruisen waarbij hij meldt dat van een aantal de voetstukken afgebroken zijn. In totaal heeft hij 21 grafstenen en kruisen waargenomen. Uit het rapport van Franssen komt naar voren dat een aantal stenen uit de kerk reeds buiten de kerk lag op het moment dat hij de kerk bezocht. Het rommelige rapport toont wel dat er ooit in de kerk grote zerken lagen, maar dat in 1875 hun oorspronkelijke situering al niet meer duidelijk was. Omdat later nog meer stenen zijn verdwenen, is het rapport bovendien verwarrend. De herinrichting van het kerkhof na de bouw van de nieuwe kerk werd feitelijk pas voltooid in 1890, toen de toren afgebouwd werd. Al met al werd het kerkhof er niet groter op, maar men bleef er wel volop begraven. Ondanks dat de toenmalige gemeente in 1880 een nieuwe begraafplaats liet aanleggen, bleef het kerkhof in gebruik. Niet alle families zagen het kerkhof als een bestendige plek om te begraven. Dat zal de reden zijn geweest dat de drie freules van het kasteel D’Erp toestemming vroegen voor het gebruik van de [https://www.dodenakkers.nl/limburg/baarlo-de-grafkelder-van-de-familie-van-erp-tot-holt-en-baerle.html grafkelder aan de oostzijde van de kerkberg]. Die was eerder aangelegd door het kerkbestuur en in 1891 ging het gebruiksrecht naar de freules. Daarmee was een unieke situatie ontstaan die in Nederland geen vergelijking vindt want nergens anders zijn dergelijke grafkelders onder een kerk nog te vinden. ===Kerkhof voldoet niet meer=== Bij een volgende uitbreiding van de kerk in 1930-1931 verdween wederom een gedeelte van het kerkhof, maar het restant bleef in gebruik. De schade die in 1944 veroorzaakt werd door terugtrekkende Duitse troepen was zo groot dat men besloot de oude kerk niet te herbouwen. De berg puin en het kerkhof werden geruimd, voor zover nodig voor de nieuwbouw. In die periode is geen onderzoek gedaan naar sporen van voorgaande kerken, noch zijn vondsten in de vloer opgetekend, gefotografeerd of op andere wijze beschreven. Wel werden bij het vrijmaken van de bouwruimte verschillende grafstenen aan het licht gebracht die mogelijk in 1875 bij de bouw van de kerk onder de grond waren gelaten. De nieuwe kerk zou wederom veel ruimte van het kerkhof innemen, maar door een schenking van 1 hectare land eind 1949 door barones Marie Madeline D’Erp werd de parochie gered. Het stuk grond, ten oosten van het kasteel, werd geschikt gemaakt door dorpsbewoners zelf en kon in 1950 in gebruik genomen worden als nieuwe begraafplaats. Na voltooiing van de nieuwe kerk in 1955 bleef een klein gedeelte van het oude kerkhof in stand inclusief verschillende grafkruisen en zerken. ===Rijksmonument=== In 1969 werd in het rijksmonumentenregister het monument 26533 ingeschreven, betreffende ”Zeven oude grafstenen en zeven oude grafkruisen in de St. Petruskerk”. De monumenten waren niet opgenomen in de voorlopige lijst, maar de kerk zelf is bij het Wederopbouwproject van de RCE, begin 21ste eeuw, wel in beeld gekomen, maar verder dan de lijst is de kerk niet gekomen. Nadien raakte het kerkhof in verval. Op grond van een publicatie uit 1985 ondernamen in de jaren negentig van de vorige eeuw leden van de Historische Werkgroep De Borcht Baarlo actie. In 1995 werden de stenen gerestaureerd en teruggeplaatst voor zover nodig. De subsidie voor herstel kwam van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg (RdmZ, later RCE). Uitvoering van de restauratie lag bij de Brink Groep uit Eindhoven. Foto’s van vóór de restauratie laten zien dat de stenen toen nagenoeg verdwenen waren in de grond. In 2001 bezocht natuursteendeskundige Gerard Overeem van de RdmZ het kerkhof, wederom op verzoek van De Borcht. De werkgroep bleek weinig tevreden met de in 1995 ontstane situatie en constateerden een versnelde achteruitgang. Overeem maakte een opname van de stenen en liet ze ook fotograferen. De foto’s zijn in de beeldbank van de huidige Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed te vinden. Overeem merkte al op dat het verweringsproces van de stenen inherent is aan de natuursteen waaruit ze gehakt zijn. Hij stelde enkele herstellingen voor, waaronder het rechtop plaatsen van een van de stenen. In 2023 is de omschrijving van het rijksmonument gecorrigeerd en zijn de zes zerken alsmede de 7 grafkruisen nu expliciet beschermd en niet meer als zijnde in de kerk, maar op het kerkhof. Daarmee is een belangrijke funeraire herinnering aan de geschiedenis van Baarlo behouden. ==Huidige toestand== Een modern groen hekwerk sluit het kerkhof aan de zuidzijde af van het voorplein van de kerk. Hier ligt het grootste deel van het kerkhof en hier liggen of staan de resterende grafmonumenten, 6 zerken en 7 grafkruisen, alsmede een aantal jongere grafmonumenten die rondom tegen de muur staan. De oude zerken liggen op een verhoogde onderplaat en dus niet in de grond en zijn alle goed rondom te bekijken. De grafkruisen zijn tegen de kerkmuur geplaatst, maar wel los daarvan. In de kerk zelf is nauwelijks nog iets te vinden dat wijst op het funeraire verleden van de kerk. Er zijn alleen nog twee ingemetselde grafstenen te vinden, daterend uit de vroege twintigste-eeuwse. Deze stenen behoorden mogelijk bij een grafkelder voor de familie De Bossart de Lethembrouck. Dat is dan een kelder geweest die mogelijk vóór 1944 buiten de kerk lag of van buiten toegankelijk was. Verder zijn er in de kerk geen grafstenen meer aanwezig. Momenteel wordt over de functie van de kerk gesproken met een aantal ondernemers. Een deel van de kerk zal voor diensten beschikbaar blijven. Op de website Dodenakkers.nl zijn de verschillende stenen geheel beschreven. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Deze pagina is tot stand gekomen in samenwerking met [https://www.dodenakkers.nl stichting Dodenakkers].</div> </blockquote>  
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt, spreken we van steentijdbewoning. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Een grafveld is een plaats waar meer dan een persoon is begraven. De lichamen kunnen onverbrand (inhumatie) of eerst verbrand (crematie) ter aarde zijn besteld. De graven waren vaak gemarkeerd, met lage heuvels, zoals bij een urnenveld of met andere tekens. De begraven personen vormen een sociale eenheid, een familie of gemeenschap. We kennen grafvelden sinds de steentijd. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen in het verleden met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een moated site, Engels voor 'omgracht bezit', is een door een gracht omgeven woonplaats, waarvan het voornaamste gebouw in baksteen is uitgevoerd en de andere gebouwen in hout. De gebouwen zijn vaak voorzien van verdedigingselementen, zoals kantelen, torens en een poortgebouw. Andere benamingen voor zo'n woonplek zijn: stenen kamer, begraven hofstad (West-Nederland), havezate (Oost-Nederland), borg (Groningen) en stins (Friesland). ==Vrijstellingsdiepte== 10 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 10 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/519885|rijksmonumentencomplex 519885]]. </div>  +
== Beweging == Voordat Haenen begon aan haar opleiding aan de Rietveldacademie studeerde ze Dansexpressie aan de Theaterschool in Amsterdam. Toen ze vanwege een blessure aan haar rug gedwongen werd om te stoppen met dansen, ging ze op zoek naar een andere uitlaatklep voor haar creativiteit. Dit werd in eerste instantie de mode. Haenen begon met haken en breien en creëerde al snel allerlei ingewikkelde patronen. Na twee jaar vond ze ook haar weg naar de keramiek, en zo ook naar de Rietveldacademie. De invloed van haar verleden is nog altijd aanwezig in haar werken. Door verschillende lappen porselein op een sculpturale manier op te bouwen ontstaat er een bepaalde beweging in het werk. Daarnaast vormen patronen en motieven van kledingstukken regelmatig een inspiratiebron voor de kunstenaar. == Inspiratiebronnen == De RCE-collectie bevat een aantal van Haenens vroege werken, allen vervaardigd tussen 1981 en 1987. In deze tijd waren stofpatronen al een belangrijke inspiratiebron voor haar, bijvoorbeeld voor ‘Les Pavoisements Nautiques’. Daarnaast liet ze zich graag inspireren door landschappen. Een voorbeeld hiervan is het werk ‘La Naissance du Paysage’. In haar latere werk kreeg beweging een steeds prominentere rol, en werd schilderkunst een van haar grootste inspiraties. Zo zag ze bijvoorbeeld een schilderij van Rothko, waarbij de kleuren in elkaar leken te versmelten. Dit heeft ze vervolgens zelf ook ontwikkeld door te experimenteren met oxides, glazuren en verschillende stooktechnieken. Haenen geeft aan dat dus zowel de vorm van haar werk als haar interesse een ontwikkeling hebben doorgemaakt. == Maakproces == Hoewel Haenen haar vroege werken vaak grotendeels op een mal vervaardigde, zet ze hierop in haar meer recente werk vaak alleen de basis op. Vervolgens bouwt ze de potten met de hand. Ze plooit de verschillende lappen porselein om tot een zo sculpturaal mogelijke vorm te komen. De kleuren worden op voorhand vermengd met het porselein. Als het werk de juiste vorm heeft moet het een week lang drogen, waarna het op 990 graden gebakken wordt tot ‘biscuit’. Na het stoken schuurt en glazuurt ze het werk, waarna ze het opnieuw (meermaals) gebakken kan worden om de kleuren te veranderen en intensiveren. Haenen vindt het belangrijk dat haar werk een verlangen tot aanraken oproept en ook daadwerkelijk prettig aanvoelt. Haar verleden als danseres komt wederom terug in dit tactiele aspect van haar werk. ---- ''Artikel geschreven door Natasha Wiesemann''  
==Historie== In de loop van de 17de en 18de eeuw werd ten noorden van Nieuweschans (sinds 2009 Bad Nieuweschans) veel land teruggewonnen op de zee. Mede daardoor nam het belang van Nieuweschans als vesting toe. Het grensverkeer met Oost-Friesland verliep via Nieuweschans, hetgeen het plaatsje aantrekkelijk maakte. De wallen en grachten rondom de nederzetting werden keer op keer versterkt en uitgebreid. Halverwege de achttiende eeuw vestigen zich Joden in Nieuweschans en ook in Bellingwolde en Vlagtwedde. In het Duitse Bunde dat net over de grens ligt, was pas in 1787 sprake van vestiging van Joden. Na 1796 werden de Joden volwaardige 'Bataafse burgers' en hoefden ze geen toestemming tot vestiging meer aan te vragen. In die tijd bezat Nieuweschans al een synagoge en een schoolmeester die tevens voorzanger was. In 1813 woonden er in Nieuweschans 22 Joden en dat aantal nam gestadig toe. Ondanks dat in 1815 het garnizoen Nieuweschans verliet, bleef het plaatsje een aantrekkelijke vestigingsplaats. De doden uit hun midden had men tot die tijd begraven in het Duitse Weener of Leer begraven of in Winschoten. Daar was in 1785 een joodse begraafplaats in gebruik genomen. Oude Pekela, dat nog wat verder weg lag, had al in 1683 een joodse begraafplaats. Het werd echter tijd voor een eigen begraafplaats in Nieuweschans. Omdat de Joodse gemeente zelf geen geld had voor de aankoop van grond, richtte ze zich in 1816 tot de Commissaris-Generaal van Oorlog. Doel hiervan was hem te verzoeken een stukje rijksgrond af te staan om zo een begraafplaats aan te kunnen leggen. Het verzoek werd ingewilligd en men kreeg een stuk van de oostelijke vestingwal buiten de gracht ter grootte van acht roeden (vergelijkbaar met ongeveer 800 m2). In 1817 werd de begraafplaats in gebruik genomen. In 1854 vroeg de Joodse gemeente van het Duitse Bunde toestemming om gebruik te mogen maken van deze begraafplaats. Het besluit leverde een behoorlijke discussie op, maar werd uiteindelijk toch onder voorwaarden toegestaan. Zo moesten de Duitse joden 12,50 gulden betalen voor een graf, terwijl die voor de eigen gemeenteleden 75 cent kostte. Er werden in totaal vijftien graven gereserveerd voor de Joden uit Bunde. Bij het ontmantelen van de vestingwallen in 1870 bleek dat de Joodse gemeente niet de eigenaar was van de begraafplaats. Ze dienden alsnog de grond te kopen. Met behulp van een bijdrage van de burgerlijke gemeente van Nieuweschans kocht men het terrein ter grootte van 1.720 m2. De kosten bedroegen honderd gulden, exclusief de notariële kosten die 23 gulden bedroegen. De gemeenteraad van Nieuweschans droeg dertig gulden bij. In 1874 werd aan de Joden uit Bunde te kennen gegeven dat zij niet langer gebruik konden maken van de begraafplaats. Daarop namen de Joden uit Bunde een eigen begraafplaats in gebruik aan de Leegeweg in Bunde. Een volgend probleem voor de Joodse gemeente was de verplichting om een lijkenhuisje te bouwen. De kosten die de bouw met zich bracht, kon de gemeente zelf niet opbrengen. Wederom schoot de gemeenteraad te hulp met een bijdrage, waarna een klein bakstenen gebouwtje werd opgetrokken met een vloeroppervlak van 4,5 m2. Hoewel dit nauwelijks voldoende was om een fatsoenlijke bewassing te doen, bleef het huisje al die tijd in gebruik. Na een bevolkingstoename halverwege de 19de eeuw begon de Joodse gemeente leeg te lopen. De grotere steden en het westen trokken en in de jaren twintig konden er geen tien volwassen Joodse mannen bij elkaar gebracht worden. De synagoge werd vanaf 1925 niet meer gebruikt en raakte in verval. In 1930 woonden er in Nieuweschans nog acht Joden. In 1934 werd de synagoge verkocht die daarna gebruikt werd als opslagplaats, kippenhok, garage en zelfs als varkensstal onder de Duitse bezetting. De Tweede Wereldoorlog maakte definitief een eind aan de Joodse gemeente van Nieuweschans. Twee inwoners overleefden, alle andere werden gedeporteerd en vermoord. In 1948 werd de Joodse gemeente formeel ontbonden en het onderhoud van de begraafplaats werd overgenomen door de burgerlijke gemeente. De synagoge werd in 1973 gerestaureerd en net als de begraafplaats onder bescherming van monumentenzorg geplaatst (rijksmonument [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/30454 30454]). ===Rijksmonument=== Bij de aanwijzing van de begraafplaats luidde de omschrijving: “Joods kerkhof met een 45-tal zerken”. Dat is inmiddels gecorrigeerd naar “Joodse begraafplaats met een 45-tal stèles”, wat meer correct is. ==Huidige situatie== Nadat de begraafplaats na 1922 niet meer gebruikt was, vond er in 1978 weer een begrafenis plaats. Het lage granieten monument voor Vrouwtje Jas detoneert nogal met de andere stèles, maar geeft wel weer hoe de grafcultuur in de tussentijd is veranderd. In 2018 is de toegang tot de begraafplaats vernieuwd. Helaas is daarbij het houten hekwerk vervangen door een stalen hekwerk, nu met Davidsterren in de hekdelen. De aansluitende haag is iets later vervangen door een eenvoudig modern gaashek waardoor volledig zicht op de begraafplaats is ontstaan. Rondom is aan twee zijden nog een sloot aanwezig. Vooral achteraan staat een aantal grotere bomen en aan weerszijden is een gevarieerde haag aanwezig. Het voorste deel van de begraafplaats is leeg. Links, tegen de rand van de begraafplaats, staat het kleine huisje. Het verkeert in goede staat. De 45 grafmonumenten die in 1973 aanwezig waren bij het aanwijzen tot rijksmonument, staan alle achter op de begraafplaats. Mogelijk stonden er nog meer stèles van hout, maar die waren in de jaren zestig dan al verdwenen. De oudste grafsteen op de begraafplaats dateert uit 1818 en is voor Rachel Oppenheim-Cohen. Zestien grafstenen staan op graven van Joden uit Bunde. Op veel stenen wordt in het Hebreeuws het karakter van de overledene geprezen, soms worden de voortreffelijke eigenschappen genoemd en hun functies. Alle stenen zijn beschreven en vertaald waardoor we van alle personen kunnen lezen wat er over hen geschreven is. De toegepaste symboliek verwijst vaak naar een Joodse rol, zoals een sjofar (hoorn) verwijst naar een Leviet. Er zijn ook wat meer christelijk georiënteerde symbolen te vinden zoals treurwilg, zeis des doods, eikenbladeren, zandloper en een stralende zon. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Deze pagina is tot stand gekomen in samenwerking met [https://www.dodenakkers.nl stichting Dodenakkers].</div> </blockquote>  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. == Twee monumentnummers== Het kasteel is onder twee monumentnummers beschermd in het rijksmonumentenregister 8572 en 8573. Ook het hek met zandstenen pijlerbekroningen valt onder de bescherming.  +
==Inleiding == Het baksteenmetselwerk is een van de karakteristieken van menig monument. Het metselverband, het formaat en de textuur van de steen bepalen in belangrijke mate het karakter ervan. Daarnaast zijn het voegwerk, het zogenoemde patina en de afwerkingen bepalend voor de historische waarden van het baksteenmetselwerk. Bij het herstel van historisch baksteenmetselwerk is het van het grootste belang de relatie tussen deze aspecten niet uit het oog te verliezen. Het zo veel mogelijk behouden van historisch metselwerk moet bij herstel uitgangspunt zijn. Lees ook onze brochure Voegwerk. Baksteenconstructies zijn onderhevig aan natuurlijke verwering en veroudering. Wind en water leiden op de lange duur, afhankelijk van de kwaliteit van de toegepaste materialen, tot schade aan baksteenmetselwerk. Veranderingen in de ondergrond en fundering kunnen leiden tot zettingen in de constructie, waardoor er scheuren kunnen ontstaan. Door veranderingen in de directe omgeving van historische gebouwen of door een andere belasting kan er een versnelde aantasting ontstaan, evenals door goed bedoelde maar verkeerd uitgevoerde bouwkundige ingrepen. Onder meer de uitvoering van bouwwerkzaamheden en de daarmee soms gepaard gaande tijdelijke verandering van de grondwaterstand kunnen aanleiding zijn tot schade. Ook herstel met niet-passende, bijvoorbeeld te harde materialen, kan schade veroorzaken. ==Historische ontwikkeling == Het bouwmateriaal baksteen wordt vanaf de tweede helft van de twaalfde eeuw in de Lage Landen opnieuw toegepast, nadat de techniek van het bakken na het vertrek van de Romeinen verloren was gegaan. De fabricage van baksteen vond allereerst plaats in het noorden van ons land, waarna het zich over het hele land verspreidde. Aangezien het fabricageproces slechts in beperkte mate kon worden beheerst, was er een grote variëteit in de kwaliteit van bakstenen. Ook de variaties in mineralogische samenstelling en structuur van de gebruikte grondstoffen speelden een rol. Een vrij grove structuur en een niet-egale kleur kenmerken veelal dergelijke bakstenen. In de loop van de zeventiende eeuw wordt het fabricageproces, mede onder invloed van het kleiner worden van het formaat, steeds beter beheerst, waardoor er een vrij egale kleur wordt verkregen. Door het beter bewerken van de klei, het machinaal vormen van de steen, het bakken in een ringoven en later in een tunneloven, kon er een steeds betere baksteen worden geproduceerd. ===Baksteenformaten=== In de begintijd waren bakstenen fors van formaat. Afmetingen variërend van 30 tot 38 centimeter lang, van 16 tot 18 centimeter breed en van 8 tot 12 centimeter hoog waren zeer gebruikelijk. Dit grote formaat baksteen, de zogenoemde kloostermop, werd toegepast tot in de zestiende eeuw. In de loop van de tweede helft van de veertiende eeuw vond vanuit het westelijke deel van het land reductie van het formaat plaats. In het algemeen kan worden gesteld dat hoe groter het formaat is, hoe ouder de baksteen. Enige voorzichtigheid op dit punt is geboden, mede gezien de levendige handel die in de veertiende eeuw tot ontwikkeling kwam. De mechanisering van het productieproces in de negentiende eeuw heeft uiteindelijk geleid tot de standaardisering van baksteenformaten. ===Metselverbanden === De eerste bouwwerken in baksteen werden, analoog aan de Romeinse techniek in natuursteen, in kistwerk opgetrokken. Kistwerk is een muurconstructie, samengesteld uit twee halfsteensmuren, waartussen stortwerk, te weten puin, grind en mortel, is aangebracht. Om deze muren met het stortwerk te verbinden zijn er soms zeer spaarzaam koppen in de laag verwerkt. Wanneer dit met een zekere regelmaat gebeurt, om de drie à elf strekken, spreekt men bij historisch metselwerk van kettingverband. Van Noors verband is sprake indien er na elke twee strekken een kop is gemetseld. Vroeg baksteenmetselwerk is vaak uitgevoerd in Vlaams verband, met na elke strek een kop. Dit metselverband werd tot in de veertiende eeuw toegepast. Vanaf het tweede kwart van deze eeuw ontwikkelt zich een metselverband waarbij de strekkenlaag wordt afgewisseld met een koppenlaag, het staand verband. Rond het begin van de zestiende eeuw treedt er een verandering in dit verband op. Door de opvolgende strekkenlaag een halve strek te verschuiven ontstaat het kruisverband. Dit verband wordt vanaf de zeventiende eeuw vrij algemeen gebruikt, tot aan het tweede kwart van de twintigste eeuw, toen de spouwmuur in zwang kwam. Het toepassen van kwart bakstenen, ofwel klezoren, in de koppenlaag is altijd gebruikelijk geweest. Rond 1600 worden de kop en klezoor in de koppenlaag samengevoegd en doet de drieklezoor zijn intrede. En ongeveer een eeuw later wordt de drieklezoor in de strekkenlaag toegepast. Het tijdstip van invoeren van deze hoekoplossingen kan per streek nogal uiteenlopen. Naast deze metselverbanden, in steensmuren of dikker, werd van oudsher het halfsteensverband gebruikt. Het toepassen van dit verband is ook vandaag de dag nog zeer gebruikelijk. ===Afwerkingen en bewerkingen=== Er zijn talrijke historische voorbeelden van baksteenmetselwerk dat geheel of gedeeltelijk op de een of andere wijze is afgewerkt en bewerkt. Afwerkingen zoals sausen en oliën, maar ook bewerkingen als schuren, scharreren, ofwel ribbelen, en profileren van de baksteen zijn hiervan bekende voorbeelden. Ook het toepassen van een afwijkende kleur baksteen, al dan niet verglaasd, en van natuursteen, is een middel dat karakteristiek kan zijn voor de architectuur van gevelmetselwerk, evenals de toepassing van bijzondere baksteenconstructies en ornamenten in de vorm van metseltekens. Daarnaast is de relatie tussen het baksteenmetselwerk – met zijn eventuele afwerkingen en bewerkingen – en het voegwerk van belang. ==Oorzaken == Scheurvorming heeft vaak een constructieve oorzaak, maar het kan ook het gevolg zijn van bouw- of materiaaltechnische problemen. Hieronder volgt een overzicht van constructieve en bouwtechnische problemen die kunnen voorkomen bij metselwerk. De vorm van de scheur, zoals wijdte, richting en verloop, geeft een deskundige veel informatie over de mogelijke schadeoorzaken. In onze brochure Baksteenmetselwerk: aantasting en herstel wordt nader ingegaan op de oorzaken die meer met het materiaal zelf te maken hebben. ===Zetting=== Zettingen zijn verticale verplaatsingen van een gebouw of een deel daarvan als gevolg van veranderingen in de ondergrond of fundering. Door met name ongelijkmatige zakkingen ontstaan zettingsverschillen in het gebouw die tot scheurvorming leiden. Bij oude gebouwen kan er sprake zijn van verschillende bouwfasen, waardoor bijvoorbeeld de fundering een ongelijke aanleg heeft. De kans op zettingsverschillen is daardoor groter, zeker wanneer er geen overbruggingsconstructie is aangebracht. Het inklinken van de ondergrond door de verlaging van de waterstand of door het krimpen van de grondslag, zoals bij veen het geval kan zijn, leidt tot zettingen in baksteenconstructies. Ook wanneer houten funderingsconstructies hun draagkracht verliezen doordat ze boven water komen en gaan rotten of doordat ze worden aangetast door bacteriën kan er zetting optreden. Schade kan ook voortkomen uit bodemdaling als gevolg van het wegspoelen van bestanddelen uit de grond, doordat regenwaterafvoeren of bestratingen met goten en riolen in slechte toestand verkeren. Gaswinning kan ook leiden tot bodemdaling. Bewegingen in de ondergrond kunnen worden veroorzaakt door de uitzetting van de grond als gevolg van de inwerking van vorst, door groei van boomwortels en het bewegen van het wortelbed door winddruk op de kruin van de boom. Graafwerkzaamheden, verkeerstrillingen en heiwerkzaamheden zijn ook veelvoorkomende oorzaken van zettingen. Zo kan de ondergrond vervormen door bijvoorbeeld een naastgelegen bouwput of -kuip of door opslag van grote hoeveelheden grond tijdens wegenaanleg of dijkverzwaring. ===Overbelasting === Door het eigen gewicht of door het gebruik kan een gebouw zwaarder worden belast dan zijn draagvermogen. Er kan ook sprake zijn van een te geconcentreerde, sterk wisselende of langdurig zware belasting. Ook kan de belasting op de ondergrond per bouwdeel te veel verschillen. Door een latere aan- of opbouw kan de maximale draagkracht van fundering of constructie plaatselijk worden overschreden. Zo kan het aanbrengen van woningscheidende vloeren op Verzakking van de fundering heeft tot forse scheurvorming geleid op een van de kwetsbare plekken van een gebouw, boven de deur 5 Grote delen van het metselwerk van het reduit van fort Vechten zijn in het verleden ingeboet. Door met name thermische werking zijn deze vernieuwde delen weer losgescheurd van het oude werk 4 een of meerdere verdiepingen op termijn tot schade leiden. Scheuren kunnen ook ontstaan door een langdurige zware belasting van het metselwerk. Kruip is het in de tijd toenemen van de materiaalvervorming als gevolg van een constant zware belasting. Bij baksteenmetselwerk is kruip zeer beperkt. Alleen bij hoge constructies zoals torens zou het een rol kunnen spelen en wanneer metselwerk is verbonden met materialen die een grotere gevoeligheid hebben voor kruip, zoals hout, staal en beton. Alle ondeskundige wijzigingen aan een monument kunnen direct of op termijn tot schade leiden doordat de constructie plaatselijk wordt overbelast. Als voorbeelden kunnen worden genoemd het verwijderen van schoren in kapconstructies, het uitnemen van ringankers, het verwijderen van ankerbalken in houtconstructies van vooral boerderijen en het doorbreken of wegnemen van een bouwmuur of schoorsteen. Er zijn baksteenconstructies die later geheel of gedeeltelijk voorzien zijn van een nieuwe buitenschil, vaak van steen en mortel van andere kwaliteit. De toegevoegde buitenschil is meestal niet dikker dan een halve steen, al worden torens en molens wel met steensdikke schillen aangetroffen. Vaak is de materiaal- en mortelkeuze naar de huidige inzichten een onjuiste, met als gevolg dat de nieuwe buitenschil los van de kern is komen te staan. ===Thermische werking === Bouwmaterialen zetten uit of krimpen bij temperatuurveranderingen. De mate van uitzetting en krimp is afhankelijk van de temperatuurverandering en de thermische uitzettingscoëfficiënt van het materiaal. Scheurvorming als gevolg van thermische spanningen kan ontstaan doordat in een constructie de temperatuurschommelingen te groot zijn. Maar ook doordat er verschillende materialen zijn toegepast met sterk van elkaar verschillende thermische uitzettingscoëfficiënten. Er kan sprake zijn van verschillende soorten materiaal, zoals baksteen en beton of baksteen en staal, maar ook van verschillende kwaliteiten van één soort materiaal, zoals een zachtgebakken en een hardgebakken steen. ===Temperatuurverschillen === Verwarming door de zon kan de temperatuur van het buitenste deel van het baksteenmetselwerk tot hoge waarden opvoeren. De temperatuur van het binnenwerk kan daarbij achterblijven, waardoor er grote spanningsverschillen in de constructie ontstaan. Wanneer vervormingen worden verhinderd doordat er geen dilatatievoegen aanwezig zijn of de spanningen niet door de mortel kunnen worden opgenomen, kunnen er scheuren ontstaan. Grote temperatuurverschillen kunnen ontstaan door verschillen in oriëntatie. Zo kunnen er grote spanningen ontstaan in rondlopend metselwerk, zoals een schoorsteen, toren of molenromp, waarbij de zuidzijde veel meer opwarmt dan de noordzijde. Maar ook in een lange muur met één oriëntatie kunnen de thermische spanningen zo hoog oplopen dat er verticale scheuren ontstaan en losse schollen. Met name bij forten komt dit regelmatig voor. Ook bij steunberen, met hun naar verhouding tot de massa grote buitenoppervlakken, kunnen problemen ontstaan. Zeker wanneer die zijn samengesteld uit gevelklinkers, gemetseld in zeer stijve, sterke mortel. ===Materiaalverschillen === Bij sommige baksteenconstructies bestaat een deel van de gevel uit een andere kwaliteit baksteen dan de kern. De kern bestaat in dat geval meestal uit een minder hard gebakken steen. Onder invloed van de verschillen in uitzettingscoëfficiënt kunnen er lateraal scheuren ontstaan – dat zijn scheuren evenwijdig aan het oppervlak –, waardoor de buitenschil loskomt van de kern. De flexibiliteit van de mortel is soms bepalend voor het al dan niet ontstaan van scheuren. Een starre mortel, op basis van cement, kan minder beweging opvangen dan een kalkmortel. Bij gebouwen die zijn samengesteld uit zowel baksteenmetselwerk als beton of staal kunnen er problemen ontstaan. Zeker als de verschillende materialen aan het buitenoppervlak grenzen en direct door de zon kunnen opwarmen. De thermische uitzetting van beton en staal is ongeveer twee keer zo groot als die van metselwerk. ===Roestend ijzer === Het roesten van ijzer kan een zes tot acht maal zo groot volume aan ijzermateriaal tot gevolg hebben. Wanneer ijzer dat is verankerd in metselwerk gaat roesten kan metselwerk uit elkaar worden gedrukt. Roestende verankeringen, doken, duimen en ringankers in baksteenmetselwerk zijn oorzaak van zeer veel schade. De aanwezigheid van ijzer kan door middel van fysische detectie worden vastgesteld. ===Zout en vocht === Metselwerk kan bouwschadelijke zouten bevatten. Ook kunnen er verbindingen aanwezig zijn of worden gevormd die veel water opnemen en daardoor zwellen. Wanneer dergelijk zoutbelast metselwerk onderhevig is aan een sterke vochtbelasting kan er scheurvorming optreden. Ook door inwerking van vorst kan er, wanneer metselwerk is verzadigd met vocht, zwelling ontstaan die tot scheuren leidt. In de brochures Baksteenmetselwerk: aantasting en herstel en Vocht en zouten in metselwerk wordt nader ingegaan op problemen met vochten zoutbelast metselwerk. ==Onderzoek == Allereerst dient de oorzaak van de schade te worden vastgesteld. Op basis van een eerste visuele inspectie moet een deskundige vaststellen welke soorten onderzoek daarvoor nodig zijn. Zo kan er bouwtechnisch onderzoek noodzakelijk zijn, maar ook materiaaltechnisch, bouwfysisch, geofysisch of bouwhistorisch onderzoek, of onderzoek naar omgevingsfactoren die van invloed kunnen zijn geweest. Pas wanneer de oorzaak van de schade is vastgesteld en indien mogelijk weggenomen of gestabiliseerd, is het zinvol herstelwerkzaamheden uit te voeren. ===Soorten scheuren === De herstelmethode wordt meestal niet alleen bepaald door de schadeoorzaak, maar ook door het schadebeeld. Van wezenlijk belang voor de keuze van de herstelmethodiek is of de schade stabiel is of instabiel; met andere woorden: of die zich wel of niet verder ontwikkelt. Ook belangrijk is of het een dynamische scheur betreft, waarbij de scheurhelften min of meer continu ten opzichte van elkaar bewegen, of een statische scheur, waar nagenoeg geen beweging in zit. Er zijn vier verschillende mogelijkheden. Een scheur kan stabiel statisch zijn. Bijvoorbeeld wanneer er een eenmalige zetting heeft plaatsgevonden, die tot de vorming van een bepaalde scheur heeft geleid. Wanneer door thermische werking een zogenaamde natuurlijke dilatatie is ontstaan, is de scheur meestal stabiel dynamisch. Wanneer een scheur heel geleidelijk toeneemt, bijvoorbeeld door roestend ijzer, kun je spreken van een instabiele statische scheur. Een scheur kan ook instabiel dynamisch zijn, bijvoorbeeld als metselwerk overbelast is en is gefundeerd op een veenbodem met wisselende grondwaterstand. De laatste twee vormen vragen zonder meer om herstelmaatregelen. Bij stabiele scheuren zijn herstelmaatregelen niet altijd noodzakelijk. Bij dynamische scheuren kunnen bepaalde ingrepen ook averechts werken. Zo kan er op een andere plek nieuwe schade ontstaan wanneer thermische scheuren worden hersteld door middel van inboeten. De activiteit van een scheur kan worden gemeten met een zogenaamde scheurmeter. Deze bestaat uit twee perspex plaatjes met raster en schaalverdeling, die zodanig aan weerszijden van de scheur worden bevestigd dat ze vlak voor elkaar langs bewegen. Ook kan de scheur plaatselijk worden dichtgezet met gips. Door bij te houden binnen hoeveel tijd het gips weer losscheurt, wordt er een beeld verkregen van de activiteit. ===Onzichtbare scheuren === Het metselwerk kan eenvoudig en effectief worden onderzocht op de aanwezigheid van onzichtbare scheuren door het met een hamer te bekloppen. Een volledige, ofwel heldere klank duidt op homogeen metselwerk. Een gebroken, ofwel doffe klank duidt op scheuren of openingen in de baksteenconstructie. Scheuren en holten kunnen ook in beeld worden gebracht met moderne niet-destructieve onderzoekstechnieken die gebruikmaken van de reflectie van geluidsgolven of elektromagnetische golven, of door middel van endoscopie of infraroodthermografie. ==Herstel == Hieronder wordt een viertal herstelmethoden kort beschreven: inboeten, injecteren, dilateren en het aanbrengen van extra verankeringen. ===Inboeten === Inboeten is het inmetselen van hele bakstenen op plaatsen waar bakstenen zijn gescheurd, beschadigd of ontbreken. Inboeten kan zowel aan de oppervlakte van het werk plaatsvinden als in het inwendige ervan. Het inboeten van metselwerk is tot op heden de beste methode van herstel gebleken. Voor het herstel van dynamische scheuren kan het echter afhankelijk van de situatie zinloos zijn of zelfs risicovol. Inboetwerk vergt een zorgvuldige voorbereiding, een weloverwogen materiaalkeuze en een zorgvuldige uitvoering. De volgende aandachtspunten zijn van belang: ===''Voorbereiding'' === Het is belangrijk het verband, de metseltekens en andere bijzonderheden, zoals bouwsporen en onregelmatigheden, door middel van het maken van tekeningen of foto’s vast te leggen. ===''Materiaalkeuze'' === In het algemeen geldt dat er eenzelfde soort steen en specie moet worden gebruikt als er werd aangetroffen in de bestaande situatie, tenzij de aanwezige steen of mortel juist de oorzaak was van de schade. De nieuwe bakstenen moeten wat betreft type, kleur en maat goed aansluiten bij het bestaande werk. Men moet afwegen of de kleur van de nieuwe steen moet aansluiten bij de verouderde en vervuilde steen of juist bij de gereinigde steen. Ook de mechanische eigenschappen, zoals sterkte en hardheid, zijn belangrijk. In het algemeen mag de nieuwe steen niet sterker of harder zijn dan de aanwezige steen. Ook de hygrische eigenschappen van de nieuwe steen moeten goed aansluiten bij het bestaande werk. Met hygrische eigenschappen worden alle eigenschappen bedoeld die te maken hebben met de vochthuishouding, zoals vochtopname, vochttransport en droging. Bij vochtbelast metselwerk moeten, om problemen door vochtopeenhoping te voorkomen, eisen worden gesteld aan de initiële wateropzuiging en de vrijwillige wateropneming. Gebruik geen achterwerkers, ofwel bakstenen van mindere kwaliteit, of binnenmuursteen aan het buitenoppervlak van het werk. Let er op dat de stenen niet verontreinigd zijn door roet, zouten, resten van verf, teer of een hydrofobeermiddel. De metselspecie en de voegspecie moeten goed aansluiten bij de aanwezige mortel. De meeste monumenten zijn opgebouwd met kalkmortel. Voor herstel is het gebruik van kalkmortel daarom het uitgangspunt. Voor de eigenschappen en de toepassing van kalkmortel verwijzen wij naar de brochure Het gebruik van kalkmortel. Sluit zo veel mogelijk het gebruik uit van mortels met uitsluitend cement als bindmiddel. Standaardcementmortels zijn in de meeste situaties te star, waardoor gebruik daarvan tot nieuwe schade kan leiden. Bovendien hebben ze een ander hygrisch gedrag dan een kalkmortel, waardoor de droging van het bestaande metselwerk negatief kan worden beïnvloed. ===Uitvoering=== De stenen die aangemerkt zijn om uitgehakt te worden dienen strak en kantig te worden uitgehakt of uitgeboord. Hak daarbij geen te grote vlakken tegelijk uit, maar werk gedeelte voor gedeelte. Het gebruik van zware breekhamers moet worden vermeden, omdat de trillingen tot schade aan het oude metselwerk leiden. Handhaaf zorgvuldig het metselverband, zowel in de breedte als in de diepte van het werk. Dat betekent dat er geen beklampingen van half- of steenswerk kunnen worden aangebracht, ofwel bakstenen op hun kant. Bescherm het verse werk gedurende en na het uitvoeren van het inboetwerk tegen regen, vorst en uitdroging door zon en wind. ===Injecteren === In bepaalde gevallen is het mogelijk de eenheid van een baksteenconstructie weer op peil te brengen door injectie met een mortel of kunsthars. Injecteren is alleen zinvol bij statische scheuren. Het flexibel vullen van dynamische scheuren met kunstharsen is in de praktijk een illusie; zelfs de meest elastische kunstharsen gedragen zich in een scheur volledig star. Het goed en effectief vullen van scheuren en holten is in de praktijk vaak lastig te realiseren, zeker als het om fijne scheuren gaat. De volgende aandachtspunten zijn van belang: ===Voorbereiding=== Om een optimale materiaalkeuze mogelijk te maken is het nodig de samenstelling van de metselmortel te kennen. Ook moet er een goed beeld worden verkregen van de te injecteren scheur: wat zijn de scheurwijdte en het verloop van de scheur en wat zijn de omstandigheden in de scheur: droog, nat, vervuild of zoutbelast? Hoe is de samenhang van het metselwerk? Kan er injectiemiddel ongemerkt wegvloeien? Ook het gedrag van de baksteen is van belang: betreft het zwak of sterk zuigende stenen? ===Materiaalkeuze=== De keuze voor het type injectiemateriaal is afhankelijk van het doel van de injectie. Herstel van de constructieve sterkte stelt andere eisen aan het injectiemateriaal dan het tegengaan van vochttoetreding. Het algemene uitgangspunt is dat de injectiemortel verwant moet zijn met de metselmortel. Voor het gros van de monumenten betekent dat gebruik van een minerale injectiemortel op basis van kalk. In bepaalde situaties kan het echter nodig zijn om voor een ander type injectiemiddel te kiezen. Bijvoorbeeld wanneer het fijne scheuren betreft en het materiaal op trek wordt belast. Injectiematerialen kunnen in twee groepen worden ingedeeld, namelijk mineraalgebonden en kunstharsgebonden. Mineraalgebonden producten hebben als bindmiddel kalk, traskalk, cement of een mengsel daarvan. Belangrijk voordeel van minerale injectiemortels is de goede waterdampdoorlatendheid. Bovendien passen ze wat authenticiteit betreft het best bij het bestaande metselwerk. Nadeel is dat hele fijne scheuren moeilijk te vullen zijn. De hecht- en treksterkte van een standaard minerale mortel is beperkt. Er zijn kunsthars-gemodificeerde injectiematerialen en speciale microcementen die beter voldoen. Er bestaan diverse soorten kunstharsgebonden injectiematerialen, bijvoorbeeld op basis van epoxyhars, tweecomponenten-polyurethaanhars of gelvormende acrylamide. Elke type hars heeft specifieke voor- en nadelen. Zo is een epoxyhars alleen geschikt voor droge omstandigheden, terwijl polyurethaan ook in vochtige omstandigheden kan worden toegepast. Nadeel van kunstharsgebonden producten is dat ze dampdicht zijn en de vochthuishouding negatief kunnen beïnvloeden. Bovendien passen ze minder goed bij het karakter van het oorspronkelijke materiaal. Het risico dat een kunstharsinjectie leidt tot vochtopeenhoping is afhankelijk van de positie van de gevulde scheur in de constructie ten opzichte van het damp- en watertransport dat er plaatsvindt. Op het grensvlak kan er afzetting door zouten ontstaan, met alle mogelijke gevolgen van dien. Niet alle injectieharsen zijn bestand tegen de hoge alkaliteit (pH) van cementen kalkmortels. ===Uitvoering=== Bij gebruik van hydraulische mortels, bijvoorbeeld op basis van kalktras, moet voor het injecteren het omliggende werk goed worden bevochtigd. Dit om te voorkomen dat de stenen te veel water aan de specie onttrekken, waardoor deze zich niet goed kan verspreiden en niet goed kan verharden. Fijne scheuren in met kalkmortel gemetselde gewelven kunnen worden gedicht door het werk vol te gieten met kalkmelk. De kalkmelk dringt in alle kieren en vult deze, zodat er weer een homogene massa ontstaat. Hierbij moet uitdrukkelijk aandacht worden geschonken aan de vochtoverlast die daarvan het gevolg is: het werk moet voldoende de tijd krijgen weer te drogen. Wanneer er schilderingen aanwezig zijn kan deze methode mogelijk niet worden toegepast. ===Dilateren === Een dilatatie is een uitzettingsvoeg, bedoeld om uitzetting en krimp in het materiaal op te vangen die met name worden veroorzaakt door thermische werking. Wanneer een scheur dynamisch van aard is, kan het effectief of nodig zijn deze te handhaven om bewegingen op te vangen. De scheur kan dan worden aangemerkt als natuurlijke dilatatie. Dat kan natuurlijk alleen als de stabiliteit van de constructie voldoende is gewaarborgd. Zo’n scheur kan ook worden hersteld alsof het een statische scheur is, als er tevens in de directe omgeving een kunstmatige dilatatie wordt aangebracht. Wanneer handhaving van de scheur geen gevaar oplevert voor de stabiliteit, kan het raadzaam zijn de naad flexibel te vullen om watertoetreding te voorkomen. Daarvoor kan men bijvoorbeeld dilatatiemateriaal gebruiken of een plastisch blijvende kit. ===Extra verankeren === In sommige gevallen is het voor de stabiliteit van het metselwerk noodzakelijk extra verankeringen aan te brengen. Er zijn vele typen verankering mogelijk, zoals muur- en balkankers of getordeerde roestvaststalen staven die in voegen worden aangebracht. Het is belangrijk dat het aanbrengen van nieuwe verankeringen zorgvuldig wordt doordacht. Verkeerd geplaatste ankers zouden plaatselijk tot hoge trekspanningen kunnen leiden, wat nieuwe scheuren tot gevolg kan hebben. Ankers moeten zodanig worden geplaatst dat de krachten gelijkmatig over een groot stuk metselwerk worden verdeeld. Ga bij stabiliteitsproblemen eerst na of er delen van de oorspronkelijke constructie zijn verdwenen, welke dat zijn, en welke onderdelen een wijziging hebben ondergaan. Laat een constructeur beoordelen of een reconstructie van verwijderde delen een volwaardige constructie kan opleveren en toets deze aan de bouwvoorschriften. Als de stabiliteit van de in de oorspronkelijke staat teruggebrachte constructie niet voldoet, moet er een hulpconstructie worden aangebracht. Deze nieuwe toevoeging mag geen afbreuk doen aan de aanwezige cultuurhistorische waarden. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. == Tot slot== Bij het instandhouden van oude gebouwen is het de kunst om een goede balans te vinden tussen herstel en niks doen. Overdadig ingrijpen is net zo ongewenst als verwaarlozing. Werkzaamheden aan oud baksteenmetselwerk zijn nagenoeg altijd zichtbaar, hoe zorgvuldig ook uitgevoerd. Esthetisch gezien kan een herstelde scheur of een vernieuwde steen net zo verstorend zijn voor het beeld als de oorspronkelijke scheur of beschadigde steen. De snelheid waarmee de schade zich ontwikkelt en het risico van vervolgschade zijn wellicht het meest richtinggevend bij de keuze of er wel of niet moet worden ingegrepen. ==Literatuur== * Berends, G. (1989). Baksteen in Nederland in de Middeleeuwen. In Restauratievademecum RVblad Baksteen 02, nr. 15, p. 1-18. * Beukel, A. van den (1990). Bouwconstructies: een inleiding in de constructieve veiligheid van monumenten. In Restauratievademecum RVblad Bouwconstructies 01, nr. 18, p. 1-14. * Janse, H. (1989). Benamingen van Nederlandse metselbakstenen. In Restauratievademecum RVblad Baksteen 01, nr. 14, p. 1-3. * Monumentenwacht Nederland (1997). Baksteen. In Inspectiehandboek Monumentenwacht Nederland Moduul 1.2.1 Wanden. * Naldini, S. et al. (2007). Definitie van constructieve schadepatronen. In Praktijkboek instandhouding monumenten, deel II-4 Buitenwanden, aflevering 31, Sdu. * Staal, J.P. (1986). Metselwerk en daarop aangebrachte afwerklagen: bouwhistorische beschouwing. In Restauratievademecum RVblad Metselen in baksteen 01, nr. 5, p. 1-18. * Strijbos, H.M.M. (1993). Metseltekens: figuren, tekens en symbolen in baksteenmetselwerk. In Restauratievademecum RVblad Metselteken 01, nr. 32, p. 1-18.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een hunebed is een grafmonument gebouwd door de mensen van de Trechterbekercultuur, uit 3400-3050 voor Chr. Het stenen 'skelet' van een hunebed bestaat uit grote draagstenen en daarop gelegde dekstenen. Het monument was oorspronkelijk bedekt met aarde en had een toegang tot de gemeenschappelijke grafkamer. Die bestond uit verschillende ruimtes waarin de botten van de overledenen en grafgiften zijn bijgezet. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar mensen vuursteen hebben verzameld door middel van het uitgraven van kuilen, mijnschachten en gangen, spreken we van een vuursteenwinningsplek. De verzamelde vuursteenknollen zijn verder bewerkt tot werktuigen of halffabricaten. We vinden belangrijke winningslocaties voornamelijk in Zuid-Limburg, waar goede kwaliteit vuursteen van nature in de kalksteen voorkomt. Die locaties houden verband met grootschalige vuursteenwinning in de nieuwe steentijd (hoogtepunt tussen 4200-2500 voor Chr.). Waar mensen vuursteen hebben bewerkt en waar vooral bewerkingsafval is achtergelaten, spreken we van een vuursteenbewerkingsplek. Dit zijn meestal kleine stukjes vuursteen die op de grond terecht komen bij het bewerken van een vuursteenknol en het maken van vuurstenen werktuigen of halffabricaten ervan. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het aanbrengen van beplantingen. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 100 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 100 cm onder maaiveld en wateroppervlak van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510936|rijksmonumentencomplex 510936]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510936|rijksmonumentencomplex 510936]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 35 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 35 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen in het verleden met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen in het verleden met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
''Onderzoeker ruimtelijke analyse, specialist geo-informatie''  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
===Spaanse aak of Veldesdoorn=== Acer campestre ====Kwetsbaar==== Spaanse aak is een zeldzame soort die in Overijssel de grens van zijn natuurlijke areaal bereikt. Onzeker is of de wilde Spaanse aak in Gelderland nog voorkomt. De soort is te verwachten in het rivierengebied, met name langs de IJssel. Spaanse aak werd vooral als hakhout, hegstruik en zeldzamer als knotboom beheerd. Archeobotanische vondsten dateren van ca. 5000 v. Chr. De soort blijkt kwetsbaar bij kleine populaties, zo is de enige groeiplaats in Midden-Brabant verdwenen. ===Gewone esdoorn=== Acer pseudoplatanus ====Ernstig bedreigd==== De gewone esdoorn bereikt in Zuid-Limburg waarschijnlijk de natuurlijke areaalgrens, al is een ruimere verspreiding niet helemaal uitgesloten. Omdat de gewone esdoorn gemakkelijk uitloopt na hak of kap is de soort op zich niet kwetsbaar. Wel worden inheemse populaties van de soort door de veelvuldige aanplant in de omgeving van niet-autochtoon plantmateriaal wel bedreigd. Niet-autochtoon plantmateriaal uit Zuidoost-Europa is herkenbaar aan de ondiepe bladinsnijding tot minder dan 1/3, of juist door extra diepe insnijding en/of door beharing van de bladonderzijde. De gewone esdoorn is waarschijnlijk vanaf de IJzertijd (ca. 800 v. Chr.) in onze streken aanwezig en als hakhout benut. =====Aanbevelingen===== Duidelijke bescherming van groeiplaatslocaties, vergroting van kleine populaties en opname van Limburgse herkomsten in de Rassenlijst Bomen. Beheer en behoud maatregelen in situ: De gewone esdoorn is als wilde soort beperkt tot Zuid-Limburg. Aangeplante esdoorns van niet- autochtone herkomst zouden in een ruime bufferzone rondom de groeiplaatsen verwijderd moeten worden. ===Zuurbes=== Berberis vulgaris ====Gevoelig==== Zuurbes komt in Gelderland spaarzaam voor in het IJsselgebied. Van de zuurbes zijn tot nu toe stuifmeelvondsten bekend uit de Romeinse tijd en de Middeleeuwen en is een stekel herkend in een monster uit het Neolithicum uit Warmond. De soort is vooral achteruitgegaan vanwege bestrijding in verband met de graanroest. =====Aanbevelingen===== Bescherming van de zeer zeldzame groeiplaatsen in Gelderland en vergroting van de populaties in situ, bij voorkeur door natuurlijke verjonging. ===Haagbeuk=== Carpinus betulus ====Bedreigd==== De haagbeuk is uitgezonderd in Noord-Nederland, vrij algemeen in de beekdalen. In Noord-Brabant is de haagbeuk minder algemeen en gaat het vaak om kleine populaties. Haagbeuk komt voor als oud hakhout en in heggen. Haagbeuk is een relatieve ‘laatkomer’ na de IJstijd en is hier in de IJzertijd gearriveerd. =====Aanbevelingen===== Aandacht voor groeiplaatsen in Noord-Brabant. De haagbeuk is een karakteristieke soort in de beekbegeleidende bosvegetaties. Haagbeuken in heggen verdienen extra aandacht door gericht beheer en door rekening te houden met mogelijke vlechtrelicten. ===Gele kornoelje=== Cornus mas ====Ernstig bedreigd==== De gele kornoelje is een zeer zeldzame struiksoort die in Zuid-Limburg zijn uiterste noordgrens bereikt. De soort was vroeger wel algemener in bossen en heggen. Mogelijk is door de cultuur ervan, met name vanwege de eetbare bessen en de sierwaarde, de soort iets naar het noorden opgeschoven. Waarschijnlijk behoren gele kornoeljes in oude hagen tot de wilde populaties. =====Aanbevelingen===== Omdat het lichtminners betreft, is vrijstellen noodzakelijk. Als de soort in heggen groeit is adequate hegsnoei van belang. ===Rode kornoelje=== Cornus sanguinea subsp. sanguinea ====Kwetsbaar, lokaal bedreigd==== Rode kornoelje heeft een beperkte verspreiding in de beekdalen, langs de rivieren en in Zuid-Limburg. In Noord-Nederland ontbreekt de soort. Rode kornoelje is bekend van voor 7000 v. Chr. In Noord-Brabant zien we de wilde rode kornoelje vooral in de Maasheggen en in mindere mate in het Groene Woud en langs de Reusel. =====Aanbevelingen===== De rode kornoelje wordt vooral bedreigd door het veelvuldig aanplanten van rode kornoelje uit Oost- en Zuidoost-Europa die genetisch en morfologisch afwijkt (Cornus sanguinea subsp. australis). Aan te bevelen is om deze herkomsten niet toe te passen in ons land, zeker niet in de nabijheid van oude bossen en houtwallen. ===Wilde hazelaar=== Corylus avellana ====Kwetsbaar tot bedreigd==== De hazelaar is een zeer veel aangeplante struik met vele cultuurvariëteiten. Al in de prehistorie was de hazelnoot gewild voedsel. Archeobotanici vinden in prehistorische sites niet zelden stapels notendoppen. De hazelaar was vanaf 9000 v. Chr. deel van de vegetatie. Tot voor kort hadden alle boeren wel een perceeltje met hazelaars. De lange cultuurgeschiedenis maakt herkenning van wilde hazelaar niet eenvoudig en is nog onderwerp van studie. In Noord-Brabant is de wilde hazelaar waarschijnlijk uiterst zeldzaam. Mogelijk autochtone exemplaren zijn langs niet genormaliseerde delen van beken te verwachten. =====Aanbevelingen===== Verder onderzoek naar de autochtoniteit van de hazelaar is nog steeds noodzakelijk om autochtone groeiplaatsen te kunnen behouden en te beheren. Hazelaars zijn lichtminnende struiken die lichte schaduw kunnen verdragen. Op schaduwrijke plekken weten ze zich soms te handhaven, maar komen dan niet in bloei of vrucht. Aan te bevelen is om alleen autochtoon materiaal uit de Rassenlijst Bomen toe te passen in natuurgebieden. ===Meidoorns=== Crataegus ssp. Tweestijlige meidoorn, (Crataegus laevigata) grootvruchtige meidoorn (Crataegus x macrocarpa) en schijnkoraalmeidoorn (Crataegus x subsphaerica) ====Kwetsbaar (tweestijlige meidoorn en grootvruchtige meidoorn)==== ====Ernstig bedreigd (schijnkoraalmeidoorn)==== Meidoorns hebben de tijd overleefd in oude heggen, houtwallen en struwelen. Ook komen wilde meidoorns voor in de struiklaag van lichte bossen en bosranden. De tweestijlige meidoorn kan schaduw verdragen en is meer een bossoort. De tweestijlige meidoorn is een soort van leemhoudende bodems in rivier- en beekdalen en in Zuid-Limburg op krijt- en lössbodems. Een derde meidoornsoort, de koraalmeidoorn (Cratageus rhipidophylla) is waarschijnlijk uitgestorven in Nederland, maar kruisingen met de tweestijlige meidoorn (grootvruchtige meidoorn) komt als gestabiliseerde hybride populatie nog voor. Om die reden worden deze hybriden als autochtone genenbronnen van belang gevonden. Ook met eenstijlige meidoorn kan de tweestijlige meidoorn hybridiseren (Basterdmeidoorn, Crataegus x media) en is dan vaak indicatief voor oude groeiplaatsen. Ook de hybride koraalmeidoorn x eenstijlige meidoorn, de schijnkoraalmeidoorn (Crataegus x subsphaerica) komt zeldzaam als gestabiliseerde hybride populatie voor, zoals in het Rijngebied bij Amerongen. In Gelderland is tot nu toe één groeiplaats bij Winterswijk aangetroffen. De grootvruchtige meidoorn komt in het areaal van de tweestijlige meidoorn voor, zij het aanzienlijk zeldzamer. Voor de schijnkoraalmeidoorn geldt hetzelfde, maar deze is het meest zeldzaam. =====Aanbevelingen===== Meidoorns in heggen en houtsingels adequaat snoeien. Intensieve snoei is cultuurhistorisch van belang. Uitgegroeide bloeiende en vruchtdragende meidoorns zijn ecologisch waardevol. Een gevarieerd en cyclisch beheer heeft de voorkeur zodat er verschillende stadia naast elkaar voorkomen. Meidoorns in bossen dienen vrijgesteld te worden zodat de groeiplaats licht genoeg blijft. Vergroting van kleine populaties is vaak noodzakelijk, bij voorkeur door natuurlijke verjonging. Met het juiste beheer is dit zeker haalbaar voor meidoorns. ===Rood peperboompje=== Daphne mezereum ====Bedreigd==== Rood peperboompje is uiterst zeldzaam en een Rode Lijstsoort. De soort is in de afgelopen decennia sterk achteruitgegaan. Rood peperboompje komt voornamelijk nog voor in Zuid-Limburg. Rood peperboompje behoort ongetwijfeld al lang tot de wilde flora van Nederland. Archeobotanische waarnemingen ontbreken tot nu toe. =====Aanbevelingen===== Rood peperboompje is in situ ernstig bedreigd. Als lichtminnende soort is vrijstellen noodzakelijk. Gezien de sterke achteruitgang is vergroten van de nog bestaande populaties aan te bevelen. Daarbij dient vooraf zorgvuldig onderzoek plaats te vinden en een plan te worden opgesteld waarin de voors en tegens van herintroductie van autochtoon plantmateriaal worden afgewogen. ===Wilde kardinaalsmuts=== Euonymus europaeus ====Kwetsbaar==== De wilde kardinaalsmuts is vrij algemeen in het kustgebied (duinen) en de leem- en kleibodems van de rivier- en beekdalen. Het is een soort van bosranden, struwelen en heggen. Er zijn weinig archeobotanische vondsten, pas vanaf 1000 v. Chr., maar aangenomen wordt dat de soort al heel lang aanwezig was. De soort wordt bedreigd door begrazing (met name paarden en runderen) en vermindering van geschikt milieu. In het kustgebied waar geen begrazing plaats vindt, is de soort algemeen en verjongt zich gemakkelijk. In Noord-Brabant is de wilde kardinaalmuts vrij algemeen in de beekdalen, maar veelal met kleine aantallen. Door talrijke aanplant van niet-autochtoon plantmateriaal wordt wilde kardinaalsmuts in toenemende mate genetisch bedreigd. De spinselmot lijkt kardinaalsmutsen soms te schaden, maar zelfs na intensieve vraat blijkt de struik steeds weer volop bladeren te vormen. =====Aanbevelingen===== Voor de wilde kardinaalsmuts in heggen geldt een adequaat snoeibeheer. Intensieve snoei is cultuurhistorisch van belang. Uitgegroeide bloeiende en vruchtdragende struiken zijn ecologisch waardevol. Een gevarieerd en cyclisch beheer heeft de voorkeur zodat er verschillende stadia naast elkaar voorkomen. Wilde kardinaalsmutsen in bossen dienen vrijgesteld te worden zodat de groeiplaats licht genoeg blijft. Waar de soort voorkomt is natuurlijke verjonging meestal geen probleem. ===Gewone es=== Fraxinus excelsior ====Kwetsbaar==== De gewone es is tenminste vanaf 6000 v. Chr. in ons land. Al in de prehistorie wist men de kwaliteit van het buigzame hout te waarderen. De es was vanouds belangrijk als veevoederboom. Wilde essen komen vooral voor als hakhoutcultuur. De es is een boom van de rijkere en vochthoudende bodems. In Noord-Brabant is de es nog vrij algemeen in de beekdalen en de Maasheggen, maar veelal in kleine aantallen en bedreigd door de essentaksterfte. =====Aanbevelingen===== De es wordt in het afgelopen decennium sterk bedreigd door de essentak-sterfte, een schimmelziekte. Ook de wilde essen in de Genenbank hebben sterk te lijden onder de ziekte. Onderzoek naar mogelijke resistentie door het Centrum Genetische Bronnen Nederland is gaande. Wilde essenlocaties staan sowieso onder druk door de achteruitgang van bosranden en houtwallen. Aan te bevelen is om ondanks de essentak-sterfte niet te snel over te gaan tot kap en te bezien hoe de essen reageren. Ook vanwege de rijkdom aan cultuurhistorie is het van belang om de essen zolang mogelijk te laten staan om studie van historische beheervormen te bestuderen en vast te leggen. De mogelijk minder gevoelige of resistente wilde essen dienen zo goed mogelijk behouden te worden. ===Beuk === (Fagus sylvatica) ====Kwetsbaar==== De beuk is relatief laat na de laatste IJstijd naar het noorden gemigreerd, vanaf ca. 2000 v. Chr. Ofschoon de beuk door aanplant verre van zeldzaam is, zijn wilde populaties schaars. Alleen op de noordelijke Veluwe is de wilde beuk algemeen in de zogenaamde malenbossen (bossen vanaf de middeleeuwen beheerd door de dorpsgemeenschap). =====Aanbevelingen===== Landelijk gezien is Gelderland een zeer belangrijke provincie voor de wilde beuk. Dat vraagt om een adequaat beheerprogramma voor deze boomsoort. De beuk komt voornamelijk voor als doorgegroeid hakhout en spaartelgen tussen doorgegroeid hakhout van winter- en zomereik. Hier ligt een taak om creatieve oplossingen te zoeken voor behoud van de drie boomsoorten, waarbij de eiken het meest kwetsbaar zijn. Toch verjongt de beuk zich niet altijd door gebrek aan open plekken in het bos. Soms wordt hakhoutbeheer weer gestart. Doordat de stammen inmiddels te dik zijn, loopt de stoof dan meestal niet meer uit en sterft de boom. Er dient dus terughoudend omgegaan te worden met herstarten van hakhoutbeheer als dit al decennia lang achterwege is gebleven. Van belang is om bij aanplant van beuken in de nabijheid van oude opstanden autochtoon plantgoed toe te passen. ===Jeneverbes=== (Juniperus communis) ====Kwetsbaar==== De jeneverbes verscheen snel na de IJstijd en verdween daarna weer met uitzondering van het duingebied. Tenminste vanaf 3800 v. Chr. werd jeneverbes algemener. Jeneverbes komt nog steeds in diverse regio’s algemeen voor soms met grote populaties, vooral in Oost-Nederland en op de Veluwe. De Jeneverbes is in Gelderland plaatselijk op de Veluwe zeer algemeen met grote populaties. Interessant zijn enkele plaatsen waar de soort zich verjongt middels zaad. De bessen zijn in het verleden als specerij gebruikt. Uit de Steentijd is jeneverbes aangetroffen voor bogenhout en constructiehout van boerderijen. =====Aanbevelingen===== Op locaties waar de jeneverbes bedreigd is, is bescherming en vergroting van de populatie noodzakelijk. Op sommige plaatsen waar de jeneverbes algemeen is, neemt de soort toch af door weinig of geen verjonging. In Gelderland is sprake van sterfte door verbossing van jeneverbesgroeiplaatsen waardoor de lichtvragende soort in de knel komt. Vrijstelling van de struiken is dan een effectief beheer. ===Wilde liguster=== (Ligustrum vulgare) ====Kwetsbaar==== De oudste aanwezigheid van de wilde liguster is door de schaarse archeobotanische vondsten moeilijk vast te stellen. Of het hout of de twijgen werden benut is niet bekend. De soort is tenminste vanaf 4000 v. Chr. aanwezig. Wilde liguster is algemeen in de duinen van het kustgebied. Elders zijn er enkele verspreide groeiplaatsen waarbij de autochtoniteit een vraag is. =====Aanbevelingen===== Vanwege het algemene voorkomen op de natuurlijke groeiplaatsen is specifiek beheer niet noodzakelijk. Ofschoon van de verspreide, zeer kleine populaties de autochtoniteit onduidelijk is, is behoud vanuit het voorzorgprincipe ervan aan te bevelen. ===Rode kamperfoelie=== Lonicera xylosteum ====Ernstig bedreigd==== Rode kamperfoelie is in Nederland een uiterst zeldzame soort die alleen in Zuid-Limburg op een paar locaties van nature voorkomt. Rode kamperfoelie staat op de Rode lijst. =====Aanbevelingen===== Vrijstelling en vergroting van kleine populaties is aan te bevelen. Aanplant van niet- wilde herkomsten in en in de nabijheid van natuurgebieden in Zuid-Limburg dient vermeden te worden. Rode kamperfoelie wordt geregeld buiten het natuurlijke areaal aangeplant, soms ook in oude boskeren en oud struweel. Deze vorm van floravervalsing is niet wenselijk. ===Wilde appel=== (Malus sylvestris) ====Ernstig bedreigd==== De wilde appel is bijzonder zeldzaam. De meeste groeiplaatsen liggen in Drenthe en de Achterhoek. Verder zijn er kleinere locaties in Limburg, de Veluwe (Otterlose Bos) en het Rijk van Nijmegen. Daarmee is Gelderland een belangrijke provincie voor de wilde appel. Uit schaarse archeobotanische vondsten blijkt dat de wilde appel tenminste vanaf ca. 7500 v. Chr. hier aanwezig is. Ongetwijfeld was de eetbare, zij het kleine, vrucht belangrijk als voedselbron. =====Aanbevelingen===== Uit recente herijkingen blijkt de wilde appel in situ sterk achteruit te gaan. De redenen daarvan zijn niet helemaal opgehelderd. Aanbevolen wordt de resterende exemplaren vrij te stellen en exoten te bestrijden. Wilddruk is een probleem. Het maken van exclosures waar wilde appels binnen het raster kunnen verjongen laat positieve resultaten zien voor bescherming tegen vraat. Hiermee zijn goede resultaten geboekt in het Otterlose Bos. ===Grove den=== (Pinus sylvestris) ====Uitgestorven==== Ofschoon de grove den tot de algemeenst boomsoorten van ons land behoort is de autochtone grove den waarschijnlijk uitgestorven. Mogelijk was een exemplaar bij Wolfheze op de Veluwe van ca. 400 jaar de laatste wilde grove den. Deze boom stond bekend als de Duizendjarige den en is in 2006 omgevallen. Een viertal exemplaren zijn nog opgekweekt uit de laatste dennenappels. =====Aanbevelingen===== Mogelijk zijn enkele jonge spontane exemplaren op de groeiplaats van de oude boom nog genetisch verwant. Uit voorzorg en als waardevolle taxonomische referentie is behoud van deze kwetsbare populatie aan te bevelen. ===Zwarte populier=== Populus nigra ====Ernstig bedreigd==== Waarschijnlijk is de zwarte populier al heel lang een inheemse soort in het rivierengebied en langs de grotere beken. Zekere archeobotanische vondsten zijn tot nu toe echter niet bekend. Reden is dat het stuifmeel, hout en zaden niet zijn te onderscheiden van de ratelpopulier. In Gelderland staat een waardevolle populatie met ook omvangrijke exemplaren in de Millingerwaard en enkele verspreide exemplaren in het rivierengebied. Bij Neerijnen langs de Waal staan enkele exemplaren met een boomstoof van ca. 9 meter omvang. =====Aanbevelingen===== De zwarte populier is bijzonder zeldzaam, terwijl de genetische variatie beperkt is en veelal klonaal. De soort gaat achteruit door wegvallen van oudere bomen en vraat van bevers. Door natuurontwikkeling neemt de zwarte populier anderzijds ook toe. De genetische kwaliteit van de verjonging is echter niet optimaal, er is sprake van beperkte vermenging met genetisch materiaal van Noord- Amerikaanse populieren. Bescherming van de groeiplaatsen blijft van belang. Vergroting van de populatie in het IJsselgebied is aanbevolen. ===Gewone vogelkers=== Prunus padus ====Kwetsbaar==== In de beekdalen van pleistoceen Nederland en de flanken van de stuwwallen is de gewone vogelkers niet zeldzaam. Gewone vogelkers kan gemakkelijk verward worden met de Virginische vogelkers die vooral in het kustgebied, maar ook elders veel wordt aangeplant. Vondsten van vogelkerspitjes met een karakteristieke lijnenstructuur wijzen op een voorkomen van tenminste 5000 v. Chr. in Zuid-Holland en Overijssel. =====Aanbevelingen===== Ofschoon de gewone vogelkers niet zeldzaam is, is een behoudend beheer ervan aan te bevelen. Goede voorbeelden van het elzen-vogelkersbos zijn door verdroging achteruitgegaan. Ook door aanplant van er op gelijkende siervogelkersen wordt de soort bedreigd. Aanbevolen wordt om in natuurgebieden en waardevolle landschappen alleen autochtone herkomsten aan te planten. ===Wilde peer=== (Pyrus pyraster) ====Ernstig bedreigd==== Van de zeer weinige vindplaatsen in situ gingen er recent nog twee verloren. Een paar groeiplaatsen in Oost-Gelderland, bij Winterswijk met een grotere populatie bij Eibergen, lijken authentiek te zijn. Uit een archeobotanische vondst blijkt dat de wilde peer tenminste vanaf ca. 3500 v. Chr. hier aanwezig was. =====Aanbevelingen===== Een goed beheer en veiligstelling van de schaarse groeiplaatsen is urgent, evenals opname in de Genenbank.   ===Wintereik=== (Quercus petraea) ====Ernstig bedreigd==== De wintereik is een soort van de stuwwallen van de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug, Nijmegen, Salland en de Achterhoek bij Winterswijk. De wintereik heeft de tijd voornamelijk overleefd als hakhoutboom, maar in de Achterhoek ook als opgaande bosboom. Gelderland is de belangrijkste provincie voor de wintereik. De beide eiken komen sedert 8000 v. Chr. voor in onze contreien en zijn via de migratieroutes vanuit Spanje en Italië naar Noordwest-Europa gekomen. Beide migratieherkomsten zijn middels DNA-technieken traceerbaar. Eiken zijn van ouds bijzonder belangrijk geweest voor velerlei doeleinden zoals bouwhout, botenhout, brandhout, houtskool, looistof en veevoer. Daarnaast dienden de zetmeelrijke eikels waarschijnlijk ook de mens tot (nood)voedsel. =====Aanbevelingen===== Wintereiken zijn als lichtvragende bomen kwetsbaar bij donker wordende bossen. Om die reden zijn de wintereiken in de malenbossen op de Veluwe tenminste met 50% afgenomen sedert ca. 1950. Vrijstelling van wintereiken in beukenbossen is daarom noodzakelijk voor behoud van de soort. Dit is eenvoudig te realiseren door het ringen van concurrerende beuken. ===Wegedoorn=== (Rhamnus cathartica) ====Ernstig bedreigd==== Wegedoorn is vanaf ca. 6500 v. Chr. vastgesteld door archeobotanici. Het hout werd voor allerlei doeleinden benut. Thans komt de wegedoorn op vrij veel plaatsen voor in het land, maar voornamelijk in kleine tot zeer kleine aantallen. In Gelderland komt de soort verspreid voor in de Achterhoek en bij Winterswijk en is elders zeer zeldzaam. Alleen in de kalkhoudende duinen en het Maasheggengebied is wegedoorn algemeen. =====Aanbevelingen===== Vanwege de kleine populaties is wegedoorn op diverse groeiplaatsen kwetsbaar. Als lichtminnende soort is vrijstelling en vergroting van kleine populaties van belang, bij voorkeur door natuurlijke verjonging.. ===Zwarte bes=== Ribes nigrum ====Kwetsbaar tot bedreigd==== Wilde zwarte bes is landelijk zeldzaam, maar kan plaatselijk in broekbossen in grote populaties optreden. In Zuid-Holland zien we de soort vooral in de polderbossen bij Lisse en Noordwijk zoals in de Lageveense Polder en schaars in kleine polderbosjes en polderkades. De soort is archeobotanisch in Zuid-Holland vastgesteld vanaf tenminste 7000 jaar geleden. =====Aanbevelingen===== Vanwege de kleine populaties is de zwarte bes op diverse groeiplaatsen kwetsbaar. Vooral verdroging is een factor. Plaatselijk is vrijstelling en vergroting van kleine populaties van belang, bij voorkeur door natuurlijke verjonging. ===Bosaalbes=== (Ribes rubrum var. rubrum) ====Ernstig bedreigd en mogelijk verdwenen==== Van deze wilde voorouder van de gekweekte aalbessen is het herkomstgebied onzeker. We veronderstellen dat het heuvelland van Zuid-Limburg het belangrijkste wilde herkomstgebied is in ons land en mogelijk ook enkele beekdalen van oostelijk Nederland en Midden-Brabant. Of de soort in Gelderland voorkomt is nog niet vastgesteld. Archeobotanici hebben tot nu toe geen sporen van de bosaalbes gevonden. =====Aanbevelingen===== De bosaalbes is buiten Zuid-Limburg zeldzaam. Alle groeiplaatsen buiten Zuid-Limburg verdienen extra aandacht voor behoud. ===Noordse aalbes=== Ribes spicatum ====Ernstig bedreigd==== Van de Noordse aalbes zijn geen archeobotanische waarnemingen. Een kleine populatie van de soort is tot nu toe alleen in de Biesbosch op één plek waargenomen. Het milieu komt overeen met waarnemingen uit het buitenland. Rassenlijst Bomen en Genenbank: Er zijn geen herkomsten van de Noordse aalbes in de Rassenlijst Bomen opgenomen, noch in de Genenbank. =====Aanbevelingen===== Gezien de grote zeldzaamheid is extra studie van de bestaande populatie in de Biesbosch noodzakelijk en zo nodig aangepast beheer hiervan. Opname in de Genenbank is aanbevolen. ===Wilde rozen=== (Rosa ssp.) Veel wilde rozensoorten zijn ernstig bedreigd. Over het soortsbegrip van de wilde rozen is veel discussie. Dat heeft alles te maken met de ingewikkelde genetica van de rozen, het voorkomen van hybridisatie en zelfbevruchting waarbij klonale groepen ontstaan en variatie binnen de soort zelf. Een aantal soorten wilde rozen zal al kort na de IJstijd onze streken bereikt hebben, tenminste vanaf 8000 v. Chr. Diverse rozentaxa kunnen waarschijnlijk als gestabiliseerde hybriden worden opgevat. ====Ernstig bedreigd==== Verspreide exemplaren van de egelantier (Rosa rubiginosa en kleinbloemige roos (Rosa micrantha). Daarnaast zijn de kruisingen: schijnheggenroos (Rosa x subcollina) en schijnhondsroos (Rosa x subcanina), eveneens ernstig bedreigd. ====Bedreigd==== De viltroos (Rosa tomentosa). Kleine populatie in de Achterhoek bij Winterswijk en Vorden. De kleinbloemige roos (Rosa micrantha). Een laatste exemplaar in de Achterhoek bij Winterswijk is verdwenen. Een enkel exemplaar staat in het rivierengebied zoals in de Rijswaard. ===Viltroos=== (Rosa tomentosa) De viltroos komt verspreid voor in de beekdalen. =====Aanbevelingen===== Behalve de hondsroos, de beklierde hondsroos en de heggenroos zijn alle wilde rozensoorten zeldzaam tot zeer zeldzaam of uitgestorven. Rozen zijn lichtminners die bij donker wordende milieus in bossen en struwelen in de knel komen. Natuurontwikkelingsprojecten kunnen zowel gunstig als ongunstig zijn afhankelijk van de mate waarin er rekening met de rozen wordt gehouden. Bosrandprojecten leiden vaak tot verslechtering van rozengroeiplaatsen. Een goede registratie van rozengroeiplaatsen en integratie ervan bij het beheer is hier geboden. Wilde rozen zijn erg gewild, waardoor soms wensen bestaan om zeldzame rozensoorten die typisch zijn voor het krijtmilieu van Zuid-Limburg elders aan te planten. Zeker in oudere landschappen is het geboden om floravervalsing te vermijden en af te zien van aanplant van soorten buiten hun natuurlijke verspreidingsgebied. ===Wilgen=== (Salix sp.) Wilgen worden al eeuwenlang gekweekt en aangeplant voor velerlei doeleinden. Dat heeft vele hybriden en cultivars opgeleverd met eigen kwaliteiten met name voor de griendteelt. Wilgenhout is waardevol voor manden, visfuiken, wannen, bindmateriaal, zinkstukken, hoepels, klompen, huizenbouw enz. Wilgen zijn ook belangrijke nectarplanten voor bijen en de bladeren en twijgen waren ooit belangrijk veevoer. Wilgenhout is vanaf 5500 v.Chr. aangetoond, maar ongetwijfeld waren er al ver daarvoor wilgensoorten aanwezig. Nu de griendteelt zijn economisch belang nagenoeg heeft verloren groeien de voormalige grienden uit tot bossen en bosjes. In de Biesbosch werden recent bij een inventarisatie maar liefst ruim 50 taxa vastgesteld. ===Bittere wilg=== (Salix purpurea) ====Ernstig bedreigd==== De bittere wilg is een soort van het rivierenmilieu. In Gelderland is de soort in de Millingerwaard en de Rijswaard aangetroffen. =====Aanbevelingen===== Een goede registratie van de groeiplaatsen en integratie ervan bij het beheer is hier geboden. ===Trosvlier=== (Sambucus racemosa) Over de geschiedenis van de trosvlier is weinig bekend, de bessen zijn niet geschikt voor menselijke consumptie. De natuurlijke verspreiding is waarschijnlijk beperkt tot Zuid-Limburg en mogelijk nog in het subcentreuroop floradistrict. =====Aanbevelingen===== De trosvlier is een zeldzame soort die hier zijn areaalgrens bereikt. Aandacht voor karakteristieke groeiplaatsen in Zuid-Limburg en het subcentreuroop floradistrict is van belang. Onderzoek naar mogelijke autochtoniteit op de Nijmeegse stuwwal is gewenst. ===Taxus=== (Taxus baccata) ====Ernstig bedreigd==== De taxus behoort tot de zeldzame boomsoorten in ons land en is in Gelderland nagenoeg beperkt tot de Achterhoek bij Winterswijk, waar de soort zich ook spontaan verjongt. Mogelijk komt er een zeer kleine populatie voor in Zuid-Twente. Tenminste vanaf het Neolithicum, ca. 4000 v.Chr., is taxus onder andere bekend vanwege het gebruik van het hout voor bogen en gereedschappen. =====Aanbevelingen===== Vanwege de grote zeldzaamheid is extra aandacht geboden bij het beheer van de locaties waar wilde taxus voorkomt. Het beheer moet erop gericht zijn dat aanwezige verjonging door kan groeien. ===Winterlinde=== (Tilia cordata) ====Ernstig bedreigd==== De winterlinde is vanaf 7000 v. Chr. in onze streken en was in de Steentijd tot de Bronstijd een algemene boomsoort. Ofschoon van de winterlinde weinig archeobotanische vondsten zijn, kunnen we dat op grond van de huidige verspreiding in Europa veronderstellen. Lindes groeien op de betere bodems zodat met de komst van de akkerbouw de linde geleidelijk aan is verdwenen. Toch was de linde lang waardevol vanwege het hout dat heel veel soorten gebruik kende, de bast als vezelbron en de twijgen en bladeren als veevoer. De komst van de beuk en de haagbeuk zullen concurrerend zijn geweest. Thans is de winterlinde een zeldzame boom en alleen in kleine populaties in het oosten van het land, zoals op de Wylerberg en in Zuid-Limburg te vinden. =====Aanbevelingen===== Gezien de zeldzaamheid van de winterlinde en de kleine Gelderse populatie is extra aandacht van belang. Aanplant van soorten die niet in het habitat van de winterlinde passen is een van de grote bedreigingen. Aanplant van niet-wilde herkomsten van de winterlinde in de nabijheid van wilde populaties is onwenselijk voor het genenbehoud. Omvorming van deze aanplant en vergroting van de wilde populaties is dringend aanbevolen. ===Zomerlinde=== (Tilia platyphyllos) ====Ernstig bedreigd==== Waarschijnlijk is de zomerlinde vrijwel tegelijk met de winterlinde hier gekomen na de laatste IJstijd. Bij archeobotanisch onderzoek worden meestal vruchten van zomerlindes aangetroffen omdat die meer verhout zijn. Ze zijn op uiteenlopende plaatsen in Nederland gevonden. De zomerlinde is nog zeldzamer dan de winterlinde en het Savelsbos in Zuid-Limburg is nagenoeg de enige grotere groeiplaats. Van enkele verspreid voorkomende zomerlinden in de Achterhoek is de autochtoniteit niet zeker. =====Aanbevelingen===== Gezien de grote zeldzaamheid van de zomerlinde is extra aandacht van belang. Onderzoek naar mogelijke autochtoniteit van bestaande groeiplaatsen is aan te bevelen. Aanplant van niet-wilde herkomsten in de nabijheid van wilde populaties is onwenselijk voor het genenbehoud. ===Gaspeldoorn=== Ulex europaeus ====Kwetsbaar==== De gaspeldoorn is een tot twee meter hoge, stekelige bremstruik. Het is een warmteminnende soort, die hier zijn noordgrens bereikt en in warmere periodes in het verleden waarschijnlijk noordelijker groeide. Er zijn tot nu toe geen archeobotanische vondsten bekend. De gaspeldoorn is wel als een bron voor vezels, bezems en veevoer bekend. Op fortificaties werd de struik als haagplant toegepast. In Limburg zijn tot nu geen wilde gaspeldoorns aangetroffen. Die zijn er wel te verwachten. =====Aanbevelingen===== Onderzoek naar mogelijke autochtone groeiplaatsen is aan te bevelen. ===Ruwe iep en Gladde iep=== (Ulmus glabra en Ulmus minor) ====Ernstig bedreigd==== De ruwe iep is een zeldzame soort met alleen in Twente, de Achterhoek en Zuid-Limburg wilde populaties. Waarschijnlijk is de soort vanaf het Neolithicum (rond 5000 v. Chr.) sterk achteruit gegaan. Ruwe iep en gladde iep zijn beide soorten van de rijkere en natte bodems, waaronder die van het zeldzame hardhoutooibos. Het hout van iepen is vanaf de Midden-Steentijd bekend, maar het hout van de diverse iepensoorten is niet van elkaar te onderscheiden. Iepenhout was (met name vóór het verschijnen van taxus) bij uitstek geschikt voor bogen en speren. Het loof was waardevol veevoer. =====Aanbevelingen===== Vanwege de grote zeldzaamheid is extra aandacht voor de ruwe iep en in mindere mate voor de gladde iep noodzakelijk. De ruwe iep is niet resistent, maar wel aanzienlijk minder gevoelig voor de iepziekte. Opname in de Genenbank is aanbevolen. Vergroting van de kleine populaties is aan te bevelen. De gladde iep is wel gevoelig voor de iepziekte, maar stoelt gemakkelijk vanuit de stambasis en wortels uit. Er zijn speciale maatregelen noodzakelijk voor de gladde iep, behoudens het verwijderen van soorten die niet in het habitat thuishoren. ===Fladderiep=== (Ulmus laevis) ====Ernstig bedreigd==== De fladderiep is een zeldzame iepensoort met kleine populaties in Oost-Nederland. In Gelderland staan vrij veel exemplaren in de beekdalen van de Achterhoek bij Winterswijk. Bij Barneveld en bij de Hierdense beek komen kleine populaties voor. Bij Barneveld gaat het om oude knotiepen. De fladderiep is in het veld vrijwel ongevoelig voor besmetting met de iepziekte door de iepenspintkever. Het hout van iepen is vanaf de Midden-Steentijd bekend, maar het hout van de diverse iepensoorten is niet van elkaar te onderscheiden. Iepenhout was (met name vóór het verschijnen van taxus na de IJstijd.) bij uitstek geschikt voor bogen en speren. Het loof was waardevol veevoer. =====Aanbevelingen===== Fladderiep wordt niet altijd herkend door beheerders, waardoor ze bij dunningen in bosranden en houtwallen nog wel eens sneuvelen. Vanwege de grote zeldzaamheid is extra aandacht voor de fladderiep noodzakelijk. Vergroting van de populaties d.m.v. natuurlijke verjonging is wenselijk en maar van een paar locaties bekend. Dit is mogelijk door het vrijstellen van spontaan opslaande verjonging en door het maken van exclosures op locaties waar de wilddruk hoog is, b.v. bij de Hierdense beek. ===Wollige sneeuwbal=== Viburnum lantana ====Zeer ernstig bedreigd==== Van ons land zijn geen archeobotanische vondsten bekend. De soort werd enkele jaren geleden in Zuid-Limburg op twee plekken opnieuw aangetroffen sinds 1906. Of er op dit moment echter nog authentieke groeiplaatsen bestaan is onzeker. Op één plek op een krijthelling bij Valkenburg is een oude en waarschijnlijk autochtone groeiplaats. Overigens komt wollige sneeuwbal in het nabije Eifelgebied plaatselijk algemeen voor. =====Aanbevelingen===== Een zorgvuldig beheer en het opstellen van een beheerplan voor de nog enige bekende groeiplaats van de wollige sneeuwbal. In de omgeving van Valkenburg zijn wollige sneeuwballen aangeplant van onbekende herkomst. Deze kunnen het beste verwijderd worden. Vanwege het voorkomen van wollige sneeuwbalpopulaties in krijtmilieus vlak over de grens in Duitsland is herintroductie ervan te overwegen. Daarbij dient vooraf zorgvuldig onderzoek plaats te vinden en een plan te worden opgesteld waarin de voor- en tegens van herintroductie van autochtoon plantmateriaal worden afgewogen.  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huiswierde is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huiswierden zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Een kapel is een kerkelijk gebouw van hout of bak-/natuursteen, meestal voorzien van een altaar. Ze komen voor in of bij nederzettingen. Soms hadden privépersonen, zoals kasteelheren, eigen kapellen. Kapellen liggen ook in de landelijke omgeving (veldkapel) of langs wegen (wegkapel), bestemd voor bewoners en passerende reizigers. Kapellen komen voor sinds de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het aanbrengen van verhardingen; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen /uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kapel is een kerkelijk gebouw van hout of bak-/natuursteen, meestal voorzien van een altaar. Ze komen voor in of bij nederzettingen. Soms hadden privépersonen, zoals kasteelheren, eigen kapellen. Kapellen liggen ook in de landelijke omgeving (veldkapel) of langs wegen (wegkapel), bestemd voor bewoners en passerende reizigers. Kapellen komen voor sinds de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huiswierde is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huiswierden zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). Een drenkplaats, ook wel dobbe genoemd, is een waterpoel om vee te laten drinken. Het is een verzamelpunt voor hemelwater. Dit waterreservoir kan ook gebruikt zijn door de mens, bijvoorbeeld als bluswater. Er zijn gegraven dobbes, maar ze kunnen ook op natuurlijke wijze zijn ontstaan. Ze komen voor in zandlandschappen en in zoute of brakke kwelders. De oudste door de mens gegraven dobbes dateren uit de ijzertijd. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen /uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Historie== De naam Westerdijkshorn verwijst naar de haakse hoek op de Woldijk waar het gehucht Dijckshorne werd gesticht. In de 13de of 14de eeuw werd op een wierde een kerk gesticht. Rond de kerk ontstond een kerkhof. In de 15de eeuw werd een vrijstaande klokkentoren gebouwd in de zuidwestelijke hoek van de begraafplaats. In de loop der eeuwen nam de bevolking van het gehucht af, waardoor de kerk uiteindelijk niet meer bediend werd door een dominee. In 1802 werd besloten de intussen vervallen kerk af te breken. Het kerkhof bleef echter in gebruik, maar de toren werd onvoldoende onderhouden en stortte in 1870 in. Met de kloostermoppen van de oude toren werd een nieuwe toren gebouwd die als luidklok dienst deed bij begrafenissen. Ook de in 1872 gebouwde toren is een [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/510675 rijksmonument] . Er stond ook lange tijd een baarhuisje op het kerkhof maar dat is waarschijnlijk in de jaren zeventig gesloopt omdat het ernstig vervallen was. ===Rijksmonument=== Hoewel de kerk in 1802 is gesloopt, bleef het kerkhof in gebruik. De oudste zerk is voor Klaes Berens en is afkomstig uit de voormalige kerk. In de rand de tekst: ANNO 1631, DEN 28 APRIL, IS IN DEN HEERE GERUSTET DE ERBARE ENDE FROME KLAES BERENS, VERWACHTENDE EN SAELIGE OPERSTANDINGE DOERCH JESOM CHRISTOM. Naast dit grafmonument zijn er nog enkele oudere zerken en stèles te vinden op het kerkhof, met name uit de late 19de en vroege 20ste eeuw. ==Huidige situatie== Het kerkhof is nog steeds in gebruik en een aantal nieuwe grafmonumenten zijn in de vorm van stèles, geheel in de stijl van het kerkhof. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Deze pagina is tot stand gekomen in samenwerking met [https://www.dodenakkers.nl stichting Dodenakkers].</div> </blockquote>  +
==Van borg naar boerderij== Dit rijksmonument is aangewezen in 1972 als boerderij. Naar aanleiding van een bericht dat de RCE heeft ontvangen, blijkt dat de boerderij al een langere geschiedenis heeft. Dit bericht is niet geverifieerd door de RCE: <div class="kader">Sinds de eerste helft van de zeventiende eeuw staat hier een borg: een buitenplaats van een adellijke familie. Van het einde van de achttiende tot het begin van de negentiende eeuw is het een buitenplaats van gegoede burgerfamilies, onder andere van een apothekersfamilie uit Groningen. Sinds de eerste helft van de negentiende eeuw functioneert het als boerderij. Het huidige gebouw verenigt alle bouwfasen in zich.</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526750|rijksmonumentencomplex 526750]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt, spreken we van steentijdbewoning. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526167|rijksmonumentencomplex 526167]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen in het verleden met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Overlap met eerder benoemd aardkundig erfgoed== * GEA-Objecten: 40W1a Molenbeek. * Van Beusekom 2007: GL67 Molenbeek.  +
==Beschrijving== De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed bezat in 1987 221.000 schilderijen, tekeningen, grafiek, beelden, sieraden, objecten, video’s, etc. Ruim 200.000 werken zijn sindsdien geschonken aan instellingen, teruggegeven aan de makers en overgedragen aan de kunstuitleen. De Rijksdienst heeft er ongeveer 20.000 gehouden. Ze worden uitgeleend aan musea, ministeries, ambassades en aan tentoonstellingen en manifestaties. ==Geschiedenis== De geschiedenis van de BKR begon in de jaren twintig van de vorige eeuw, toen de overheid voor het eerst beeldende kunstenaars financieel steunde met opdrachten voor kunst in de openbare ruimte. Tijdens de oorlog (1940-1945) voerde de Duitse bezetter een cultuurbeleid met een grote sociale component. Dat leidde na de oorlog in de meeste grote steden samen met de initiatieven uit de jaren dertig tot sociale hulp aan kunstenaars. Om meer uniformiteit in die hulp te brengen, kondigde de minister van Sociale Zaken in 1949 een landelijke arbeidsregeling af: de Beeldende Kunstenaarsregeling, tot 1956 de Contraprestatie geheten. De regeling voorzag erin dat een armlastige kunstenaar in ruil voor een artistieke tegenprestatie (een kunstwerk, al dan niet in opdracht, of een dienst zoals het organiseren van een tentoonstelling) tijdelijk een inkomen kreeg zodat hij zich aan zijn beroep kon blijven wijden. De BKR kon vanaf het begin rekenen op kritiek. Het was een openeinderegeling, zonder vast begroot bedrag op de rijksbegroting. Dit had tot voordeel dat iedereen die aan de toelatingscriteria voldeed werd toegelaten, maar als nadeel dat de kosten niet konden worden beheerst. Op langere termijn bleken kunstenaars te veel op dit vangnet te vertrouwen en niet genoeg te ondernemen om zelfstandig een artistieke loopbaan vorm te geven, wat ze extra moeilijk werd gemaakt omdat ze voor hun werk soms drie keer zo veel kregen als op de vrije markt. Vanaf 1969 groeide het aantal kunstenaars en kunstwerken in de BKR zo hard dat moest worden ingegrepen. De rijksoverheid ging strengere toelatingseisen stellen aan kunstenaars, nieuwe depots voor kunstwerken bouwen en stelde vanwege de economische recessie de regeling in het algemeen ter discussie. In de jaren zeventig werd de druk op de BKR steeds groter. Het ministerie kwam telkens met nieuwe aanpassingen en de kunstenaars organiseerden steeds meer protestacties, onder andere bezettingen van musea. In de jaren tachtig vond de regering de regeling ten slotte definitief te exclusief en te duur en hief de BKR op 1 januari 1987 op. Pas in 1999 kwam er een nieuwe voorziening, de Wet Inkomensvoorziening Kunstenaars (WIK), die in 2005 veranderde in de Wet Werk en Inkomen Kunstenaars (WIKK), maar ook die stopte in 2012. Kunstenaars die niet van hun kunst konden leven moesten vanaf toen terugvallen op bijvoorbeeld de Algemene Bijstandswet – of ander werk zoeken. ==Uitvoering== Omdat de BKR een regeling was en geen wet, waren gemeenten niet verplicht om de regeling uit te voeren; bijna de helft deed dat wel. Een gemeente kon tot 95% van de kosten die met de uitvoering gemoeid waren declareren bij de rijksoverheid. Als een kunstenaar niet rond kon komen van de verkoop van zijn kunstwerken, kon hij na een toelatingsprocedure worden toegelaten tot de regeling. Een- of tweemaal per jaar kon hij een kunstwerk inleveren bij een speciaal ingestelde gemeentelijke of regionale BKR-commissie, die bepaalde of het werd aangekocht en voor welke prijs. Een vijfde van dat bedrag werd als ‘materiaalgeld’ ineens aan de kunstenaar uitgekeerd, de rest kreeg hij per week uitgekeerd, aanvankelijk gedurende maximaal 26 weken, later maximaal 52 weken. De aangekochte kunstwerken werden van 1949-1974 via een vaste verdeelsleutel verdeeld tussen gemeente en Rijk, daarna werd de vaste verdeling losgelaten. Het Rijk hield in 1984 op met de uitvoering van de BKR, de gemeenten volgden in 1987. De werken die aan het Rijk waren toegekend werden in beheer gegeven aan de Rijksdienst voor het Cultuur Erfgoed (en zijn voorgangers). De Rijksdienst leende zijn deel zoveel mogelijk uit aan allerlei (semi)publieke instellingen, wat tot midden jaren zestig goed lukte. Daarna nam het aantal kunstwerken zo sterk toe dat ze niet meer geïnventariseerd en uitgeleend konden worden. Het ministerie van Sociale Zaken voorzag via de BKR namelijk alleen in financiële vergoedingen aan kunstenaars, niet in personeel, middelen en opslag van de Rijksdienst, die onder het ministerie van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur (WVC) viel. ==Afstoting== Toen de regeling in 1987 was beëindigd, beschikte de Rijksdienst over 221.000 kunstwerken; de gemeenten hadden er samen 300.000. Op last van de minister van WVC werd het rijksdeel gesplitst: circa 20.000 werken kregen een museale status, de overige 201.000 moesten in termijnen worden afstoten. In 1989 begon de Rijksdienst daarmee. De (rijks)instellingen die de niet-museale werken al leenden mochten ze houden. Het deel dat overbleef, nog altijd 93.000 werken, werd overgedragen aan de in 1994 voor dat doel opgerichte Stichting Kunstwegen, die de werken eerst schonk aan instellingen, daarna retour gaf aan kunstenaars, en de toen nog resterende 48.000 voor het symbolische bedrag van 1 gulden verkocht aan de Stichting Beeldende Kunst in Amsterdam. Deze kunstuitleen bracht de werken druppelsgewijs op de markt opdat de inkomenspositie van kunstenaars niet werd geschaad. Zo kwamen de kunstwerken weer terug in de openbaarheid. De gemeenten begonnen in de regel later met afstoten en zijn daar tot op heden mee bezig. ==Negatief imago== De BKR kreeg in de loop der jaren een steeds slechtere reputatie, die vooral in de media flink werd aangewakkerd. Er deden in toenemende mate verhalen de ronde over kunstenaars die expres waardeloze, snel in elkaar geflanste schilderijen inleverden want ze kregen hun uitkering toch wel, over minor artists die nooit kunstenaar zouden zijn geworden als de BKR niet had bestaan, over een onafzienbare kunstberg die bovendien met opzet op tochtige zolders en in vochtige kelders werd opgeslagen, over buitenlandse kunstenaars die zich speciaal vanwege deze ‘luxeregeling’ in Nederland vestigden. En dat allemaal op kosten van de belastingbetaler. Onderzoek heeft uitgewezen dat 20% van de kunstenaars de BKR inderdaad misbruikte, maar dat 80% zich professioneel aan zijn vak wijdde, hard werkte en serieus werk inleverde. De BKR was een arbeidsregeling en dus geen onderdeel van het kunstbeleid. Er is dan ook geen sprake van een ‘BKR-collectie’; aan de verwerving van de werken lag geen beleid van collectievorming ten grondslag. Evenmin waren er ‘BKR-kunstenaars’. Sommige kunstenaars maakten hun hele carrière gebruik van de regeling, maar de meeste deden dat slechts een bepaalde periode. Of de BKR de reden was dat buitenlandse kunstenaars zich hier vestigden, is niet bekend maar valt te betwijfelen. Velen van hen waren afkomstig uit landen waar de politieke situatie in die jaren zeer onrustig was. De opslag van de kunstwerken verdiende inderdaad geen schoonheidsprijs. Dat was echter geen moedwil; mettertijd werd de toestroom zo groot dat de Rijksdienst en met hem sommige grote gemeenten het beheer niet meer aankonden. ==Uniek en verrijkend== De Beeldende Kunstenaarsregeling was uniek. Nergens anders ter wereld heeft een regeling bestaan die kunstenaars in staat stelde zich onbelemmerd te ontwikkelen, zonder de druk te voelen van de smaken en stromingen op de vrije markt waaraan ze zich moesten confirmeren wilden ze hun werk kunnen verkopen. Veel kunstenaars hebben er dankbaar gebruik van gemaakt. Nederland was na het einde van de BKR in 1987 ruim een half miljoen kunstwerken rijker, waarvan vandaag de dag een groot deel in musea, ministeries, ambassades, ziekenhuizen, scholen, bibliotheken en andere (rijks)instellingen wordt getoond. 353 van de 774 gemeenten hadden hun kunstenaars een goede sociale regeling geboden, en 5.670 kunstenaars hadden op enig moment gedurende 38 jaar een inkomen. Zij konden dankzij de regeling een start maken met hun carrière, zich ontplooien, experimenteren of simpelweg een financieel moeilijke periode overbruggen. Het Rijk en de gemeenten hebben zich op hun beurt enorm kunnen verrijken met vrije kunstwerken en werken in de openbare ruimte via de BKR. Niet alleen is de ‘collectie’ van museale waarde die na de afstotingsactie is overgebleven tegenwoordig van grote financiële waarde, ook toont ze een mooi overzicht van de Nederlandse kunstgeschiedenis uit de tweede helft van de vorige eeuw. ===Zoeken in deze deelcollectie=== Op Collectie Nederland is deze [https://www.collectienederland.nl/vc/bkr/search/?q= deelcollectie te doorzoeken].  
De beeldhouwwerken in de collectie zijn van steen, hout, ivoor, klei, gips, brons en diverse andere (niet-) edele metalen. Ze zijn vervaardigd met technieken als hakken, snijden, modelleren, gieten en drijven. ==Verre Oosten en Afrika== De collectie bevat een aantal bronzen, houten en ivoren voorwerpen uit het Verre Oosten (onder meer Japan, China en India) en Afrika die op grond van hun herkomst als een aparte groep worden beschouwd. Voorwerpen van vóór 800 betreffen fragmenten van de Romeinse Sint Servaasbrug in Maastricht. Deze is in de oorlog opgeblazen en de fragmenten zijn na de oorlog opgebaggerd uit de Maas. ==Bruiklenen== De voorwerpen verkeren over het algemeen in goede staat. Veel grote objecten zijn te leen gegeven aan musea en instellingen in Nederland. Dit omdat ze ooit als opdracht voor die instellingen (of hun voorgangers) zijn gemaakt. Ze zijn vanaf het atelier van de kunstenaar direct naar de bedoelde plaats gegaan. In de jaren 70 van de vorige eeuw is voor tentoonstellingen veel sculpturale kleinkunst aangekocht. In de decennia daarna zijn er veel moderne stukken aangekocht van kunstenaars die niet onder de klassieke term ‘beeldhouwkunst’ vallen te rangschikken. ==Over deze deelcollectie== ===Depotschatten=== Tot de hoogtepunten van de collectie horen de gebeeldhouwde fragmenten uit omstreeks 1450 uit de Nederlands Hervormde Kerk in Kerkdriel. Deze zijn in 1952 - toen de in de Tweede Wereldoorlog zwaar getroffen kerk werd gesloopt – bij de Rijksdienst ondergebracht. Van iets latere datum (ca. 1475) dateert een ander juweeltje: een bijna levensgroot beeld uit van de heilige Florian (NK3304), in Romeinse uitrusting, met aan zijn voeten een burcht met kantelen die hij – schutspatroon van de brandweerlieden - voor brand zal behoeden. Uit het einde van de negentiende-eeuw dateren fraaie afgietsels uit het atelier van architect Pierre Cuypers: madonna’s met kind, borstbeelden van eigentijdse beroemdheden, putti en heiligenbeelden. Van de eigentijdse beelden zijn de werken - prachtige koppen, plaquettes en wandplastieken - van Johan Polet vermeldenswaard. Een fraai exemplaar uit latere jaren is de Tantra kolom van Theo Niermeijer uit ca. 1974 (K78013), in 1978 aangekocht als onderdeel van de Nederlandse bijdrage voor de Kleinplastiek Biënnale in Boedapest. ===Herkomst=== De herkomst van de collectie is zeer divers. Zo zijn er opdrachten gegeven en aankopen gedaan, zijn er schenkingen en legaten geaccepteerd en heeft tussen 1949 en 1987 de Beeldende Kunstenaarsregeling (BKR) veel beeldhouwwerk binnen de rijkscollectie gebracht. Verder zijn er stukken afkomstig uit recuperatie en uit de collecties van Willem van Rede en van Lambert van Meerten. Tot slot zijn er veel werken overgedragen van andere beheerinstellingen. ===Relatie met andere collecties=== De ‘verzameling’ beeldhouwkunst is niet met een vooropgesteld idee samengesteld. Van een samenhangend geheel dat een relatie heeft met andere collecties van de Rijksdienst is dan ook geen sprake. De collectie oude beeldhouwkunst wordt in tijd afgebakend van 800 tot 1900. De beeldhouwkunst van na 1900 wordt onder moderne kunst gerekend. Losse elementen vormen soms een goede aanvulling op werk in Nederlandse musea. ===Zoeken in deze deelcollectie=== Op collectienederland.nl is deze [https://www.collectienederland.nl/vc/rijkscollectie-rce-beeldhouwkunst/search/?q= deelcollectie te doorzoeken].  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509868|rijksmonumentencomplex 509868]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509868|rijksmonumentencomplex 509868]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509868|rijksmonumentencomplex 509868]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509868|rijksmonumentencomplex 509868]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huisterp is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huisterpen zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van minimaal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplatte top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm van toepassing. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Onvermijdelijk verval== Begeleid verval geeft aan dat we aanvaarden dat grafmonumenten vergankelijk zijn en er geen enkele (be-)handeling is die de grafmonumenten op een niveau kan houden zoals ze oorspronkelijk waren. De term is gangbaar geworden aan het begin van deze eeuw. Begeleid verval wordt regelmatig gebruikt voor historische begraafplaatsen en vooral als het gaat om grafmonumenten van natuursteen. Natuursteen vervalt als gevolg van interne krachten in de steen, maar ook door bijvoorbeeld door de aard van de constructie, druk van bomen (wortels) en weersinvloeden. Dat verval is niet terug te draaien, wel te begeleiden zodat het verval vertraagd en de waarden langer in stand blijven. Bij begeleiden van het verval hoort ook niet de term restaureren, maar consolideren. Bij restaureren wordt veelal gestreefd naar herstel van de aanvankelijke uitgangspunten voor het monument, inclusief alle toegepaste materialen. Bij consolideren wordt vooral gewerkt met wat er nog is, er wordt niets toegevoegd en uitgangspunt is vooral dat het monument niet onveilig is en niet in een situatie terecht komt waardoor het verval versneld. Het verval is niet te stoppen, wel te vertragen en begeleiden door maatregelen. Een van die maatregelen is bijvoorbeeld goed te monitoren wat bomen in de omgeving van oude grafmonumenten doen en op tijd beslissingen te nemen hierover. Bijvoorbeeld door te anticiperen op groei van een boom, maar bijvoorbeeld ook door opdringende struiken op tijd te snoeien of wellicht te verwijderen. Het effect van ingroei van wortels is enorm groot op de constructie van een grafmonument, dus tijdig verwijderen van kiemende planten is al een goede vorm van begeleid verval. Andere maatregelen die passen bij begeleid verval is het tijdig vervangen van materiaal waarmee onderdelen van een grafmonument aan elkaar zijn gezet. Daarvoor werden meestal ijzeren doken gebruikt, die aangegoten zijn met lood. Het ijzer kan door roest gaan uitzetten waardoor de steen kapot gedrukt wordt. Door zo'n verbinding te demonteren, het ijzer te vervangen door een dook van RVS of messing kan toekomstige schade uitgesloten worden. Het uiterlijk van een grafmonument hoeft voor zo'n ingreep verder niet te veranderen. ===Biodiversiteit en verval=== Begeleid verval gaat vaak hand in hand met het handhaven en soms versterken van de biodiversiteit. Dat soms al te invasieve ingroei verwijderd moet worden, staat los van het laten zitten van kleine plantjes. De vraag die daarbij gesteld dient te worden is of zo'n plantje schade oplevert voor de constructie. Een muurvaren of muurviooltje levert nauwelijks schade op. Ook het overgroeien van een steen met mos of korstmos hoeft niet te betekenen dat de steen sneller vervalt. Met name korstmossen vormen geen bedreiging. Dat worden ze wel wanneer ze ondeskundig verwijderd worden. Daarbij kan juist wel het oppervlak van de steen beschadigd raken. Mossen leveren met name problemen op waar ze zich nestelen in scheuren en deze vochtig houden. Dat kan bijdragen aan het proces van verval. In sommige gevallen kan mos dus verwijderd worden, maar beter is het eerst te onderzoeken om wat voor mos het gaat en of er daadwerkelijk sprake is van een 'bedreiging'. ===Cultuurhistorie voorop=== Begeleid verval vindt plaats met oog voor en behoud van cultuurhistorische waarden. Vaak is de keuze voor consolidatie te verkiezen boven restauratie, aangezien bij het laatste een nieuwstaat wordt nagestreefd, waarbij cultuurhistorische waarden direct verloren kunnen gaan. Voorbeelden daarvan zien we waar het oppervlak van een grafsteen opgeschuurd worden met verlies van ouder en origineel steenhouwerswerk. Met het verdwijnen van de kenmerkende slagen van een steenhouwershamer, verdwijnt feitelijk een stukje waarde. Immers, de steen is vervangbaar, de bewerking in de meeste gevallen niet. Bij behoud van cultuurhistorische waarden hoort in dit geval ook het rekening houden met de gevolgen van historische gebeurtenissen die hun impact hebben nagelaten. Dat kan variëren van schade door kogels of granaten in de Tweede Wereldoorlog, maar ook schade van bijvoorbeeld een storm. In sommige gevallen mag zichtbaar blijven dat die schade is opgetreden, zeker wanneer het verder geen consequenties heeft voor de constructie of veiligheid van het monument. Anders wordt het dus wanneer schade is opgetreden die zonder ingrijpen verder gevaar voor het monument of de omgeving kan opleveren. ==Verschil in aanpak van materialen== Op begraafplaatsen vinden we vooral veel grafmonumenten van natuursteen, maar er zijn ook grafmonumenten van hout, kunststeen en metaal te vinden. Bij metaal gaat het ook vaak om hekwerken van smeedijzer met onderdelen van gietijzer. Compleet gietijzeren grafmonumenten zijn wat zeldzamer. Over het onderhoud van verschillende materialen zijn in de kennisbank verschillende items te vinden die hieronder ook genoemd worden. Maar wat houdt begeleid verval in bij houten of kunststenen grafmonumenten? ===Houten grafmonumenten en hekwerken=== Bij houten grafmonumenten is onderhoud essentieel om inwatering te voorkomen. Wanneer hout wordt aangetast door vocht kan uiteindelijk het houtwerk verloren gaan en daarmee ook de drager van een tekst over een overledene. Wanneer een deel van zo'n houten monument is ingerot kan het deels of geheel vervangen worden door gelijkwaardig materiaal. Dit is in lijn met het historisch gebruik van hout. Belangrijk is dat houten objecten op begraafplaatsen, dus niet alleen stèles maar ook houten hekwerken, periodiek behandeld worden met een verfprogramma. Het vervangen van de onderkant door een duurzamer materiaal is ook een mogelijkheid, mits dit ten aanzien van het beeld en uiterlijk geen gevolgen heeft. Een vorm van begeleid verval is bijvoorbeeld een zinken afdekking bovenop het hout aan te brengen. Hiermee wordt inwatering voorkomen en gaat het hout langer mee. ===Grafmonumenten van kunststeen=== In de periode rond de Tweede Wereldoorlog werd volop geëxperimenteerd met kunststenen grafmonumenten. Van de eerste monumenten van Portlandcement tot de monumenten van terrazzo of granito, alle hebben gemeen dat ze uiteindelijk kwetsbaar zijn. Veel van deze monumenten kennen problemen door de uitbloei van zouten en het roesten van bewapening. De kwaliteit van de gebruikte materialen maakt het verschil. Goed samengestelde en gegoten stenen hebben minder last van uitbloei en ook daar waar de bewapening goed is aangebracht blijkt de steen lang mee te gaan. In sommige gevallen treffen we als bewapening onderdelen aan van fietsen of ander restmetaal. Dit maakt de steen op den duur kwetsbaar. Met name de uitbloei van zouten is een irreversibel proces. Herstel is in dat geval nagenoeg onmogelijk, consolideren is de enige optie. Blootliggende bewapening valt soms nog wel te vervangen, maar laat vaak sporen achter omdat het oorspronkelijke oppervlak bijna te imiteren is. Het verval van gegoten of geperste kunststenen grafmonumenten gaat in veel gevallen sneller dan van natuursteen. Begeleid verval ten aanzien van kunststenen grafmonumenten hangt af van de kwaliteit. In veel gevallen kan beter in het geheel niet ingegrepen worden en zal men het beeld dat dan ontstaat moeten accepteren. ==Visie== Een historische begraafplaats onderhouden en vooral in stand houden vergt visie. Periodiek om de 10 of 15 jaar alles restaureren is een te kostbare ingreep en op den duur is er weinig origineels meer te vinden. Beter is om alleen daar in te grijpen waar het echt noodzakelijk is, dus bijvoorbeeld wanneer de constructie bedreigd wordt of de integriteit van het monument op het spel staat. Dat laatste kan bijvoorbeeld doordat een metalen onderdeel breuken gaat veroorzaken of verzakking leidt tot breuk. In dat laatste geval kan ervoor gekozen worden de steen op een vaste ondergrond, een betonplaat, te leggen. Daarbij hoeft de hele steen niet meteen hersteld, gelijmd of gedookt te worden. Begeleid verval richt zich feitelijk meer op monitoring en kleine ingrepen dan op grootschalige restauraties. Aan de hand van inventarisatie kan greep verkregen worden op het aantal te behouden grafmonumenten, hun staat, de verwachting ten aanzien van verwering en verval en de mate waarin en op welke termijn er ingegrepen dient te worden. Het kan dus zomaar voorkomen dat bij sommige stenen nooit meer ingegrepen wordt, anders dan het periodiek reinigen met water, zachte borstel en groene zeep.  
==Componenten van monumentale begraafplaatsen== In het algemeen hebben we op begraafplaatsen te maken met vier componenten, vaak in verschillende combinaties. Dit zijn: rood (bouwwerken), groen (aanleg, beplanting, inrichting), blauw (waterpartijen) en grijs (grafmonumenten). ===Rood - bouwwerken=== Onder bouwwerken op begraafplaatsen verstaan we alle gebouwde constructies en accommodaties, behalve grafmonumenten. Het gaat bijvoorbeeld om poortgebouwen, aula’s, kapellen, dienstgebouwen en –woningen, wacht- en schuilhuisjes, meubilair, baar- en lijkenhuisjes, muren en toegangspoorten, bruggen en columbaria, oftewel bovengrondse urnenbewaarplaatsen of grafnissen. Veel bouwwerken zijn specifiek voor hun functie ontworpen en weerspiegelen de tijdens de bouw heersende stromingen in de architectuur. Soms levert dat zware, sombere gebouwen op die het rouwproces benadrukken, soms lichte constructies die verwijzen naar een nieuw begin. ===Groen - aanleg - beplanting - inrichting=== Naast de gaafheid in relatie tot de biografische of funerair-historische waarden, zijn (tuin)architectonische waarden een reden om begraafplaatsen aan te wijzen als rijksmonument. Soms is er een eenvoudige groenaanleg, bijvoorbeeld een door een gracht en windsingel omgeven kerkhof met een eenvoudig pad rondom. Soms gaat het om een begraafplaats in landschapsstijl, met slingerpaden, bollende grafvelden, bloeiende heesters en monumentale bomen. Wat beschermd is, staat omschreven in de registeromschrijving. De aanleg kan genoemd zijn, daaronder valt de hele groenaanleg inclusief paden en beplanting. Of er kan alleen een bijzonder element, zoals een laan, beschermd zijn. ====Ontwerp van begraafplaatsen==== In de 19e eeuw werden veel begraafplaatsen volgens plan en naar de toen heersende opvatting aangelegd. Dit leidde ertoe dat naast veel middeleeuwse kerkhoven, ook een groot aantal begraafplaatsen uit de 19e en 20ste eeuw is beschermd. Vaak zijn die in een landschappelijke stijl aangelegd, onder meer door bekende tuinarchitecten als J.D. Zocher en diens zoon L.P. Zocher, L.A. Springer, H. Copijn en diens zoon L.W. Copijn en L.P. Roodbaard. Maar ook minder bekende tuinarchitecten, tuinbazen of groenopzichters in gemeentedienst legden begraafplaatsen aan. Wat al deze ontwerpers bindt is dat zij bij hun ontwerp rekening hielden met een situatie waarin bomen en (bepaalde) struiken volgroeid zouden zijn, zo’n vijftig tot honderd jaar na de voltooiing van de aanleg. ====Paden==== Een belangrijk ingrediënt van de aanleg van zo’n begraafplaats zijn de slingerpaden of, bij jongere ontwerpen, een meer symmetrisch padenstelsel. De paden zijn van oorsprong vaak onverhard en zonder kantopsluiting. Om gebruiksredenen en efficiënter beheer zijn veel paden in de loop der tijd verhard. ===Blauw - waterpartijen=== Water speelt in Nederland een grote rol, ook bij begraafplaatsen. Hierbij is vooral de functionele kant van het water, als afscheiding of als afvoermogelijkheid voor drainagewater, van belang. Als specifiek ontwerpelement komt water minder vaak voor. Vooral in de laaggelegen gebieden van Nederland vinden we verhoogde begraafplaatsen en kerkhoven die worden omringd door een sloot of een gracht. In een enkel geval werden deze ook gebruikt voor de aanvoer van lijken per boot, zoals bij de joodse begraafplaatsen in Muiden of Ouderkerk aan de Amstel of bij de algemene begraafplaats aan de Spanjaardslaan in Leeuwarden. Die functie is verdwenen, maar als herinnering daaraan kan zo’n waterloop een belangrijk onderdeel vormen van de bescherming. ===Grijs - grafmonumenten=== Grafmonumenten vormen een belangrijk onderdeel van begraafplaatsen. Ze bepalen door hun vormgeving en materiaaltoepassing in hoge mate het beeld op de begraafplaats. Vaak wordt aan grafmonumenten en grafvelden een ensemblewaarde toegekend. Dat wil zeggen dat de verschillende onderdelen elkaar versterken en samen een waardevol of karakteristiek beeld vormen. Grafmonumenten bij een kerk vertegenwoordigen, samen met bijvoorbeeld een verhoogde ligging van het kerkhof, gracht, windsingel en het toegangshek, vaak een hoge ensemble- of beeldwaarde. Hier gaat het meestal niet om het individuele onderdeel of grafmonument, maar juist om het samenspel tussen de verschillende componenten en het beeld dat zij oproepen. ====Vrijheid en regels==== De eigenaar van een begraafplaats kan het beeld van de grafvelden in hoge mate bepalen door regels te stellen inzake het gebruik van materialen en de maatvoering van grafmonumenten. De aanwezigheid van bijzondere grafmonumenten zegt iets over de vrijheid of juist de regels die in het verleden bestonden. Net als tegenwoordig kenden sommige families ook vroeger de drang zich te onderscheiden. Daartoe paste men nieuwe materialen toe en volgde men de laatste mode in de vormgeving. Andere opvattingen hebben juist tot gelijkvormigheid geleid, waardoor sommige begraafplaatsen een uniek karakter hebben gekregen. ====Waarde van grafmonumenten==== Ook als grafmonumenten geen onderdeel uitmaken van de beschermde status van een begraafplaats, kunnen zij een waarde vertegenwoordigen. Op lokaal of regionaal niveau kunnen zij zeer waardevol zijn en wat betreft de toegepaste symboliek en vormgeving iets zeggen over de geschiedenis van de gemeenschap. Zo kunnen grafmonumenten iets zeggen over mensen die lokaal belangrijk zijn geweest of over grote nationale of zelfs internationale gebeurtenissen die in iedere gemeenschap zijn terug te vinden. ==Beschermde status== De omvang van de bescherming van monumentale begraafplaatsen kan van geval tot geval verschillen: van één of meer grafmonumenten tot een complete begraafplaats, inclusief aanleg. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) houdt hiervan een register bij, gebaseerd op de Erfgoedwet. Van elk monument is een aantal registergegevens vastgelegd en vaak staat in een lopende tekst, de zogenaamde registeromschrijving, waar de bescherming zich op richt. Sommige begraafplaatsen zijn eenvoudigweg beschreven als ’kerkhof bij kerk’, maar er zijn ook begraafplaatsen, of onderdelen daarvan, met een zeer uitgebreide beschrijving. ===Onduidelijkheid over beschermde status=== Voor beheerders en eigenaren van beschermde begraafplaatsen is vaak onvoldoende duidelijk wat de beschermde status van een begraafplaats inhoudt en waar die zich op richt. Door onbekendheid met het onderwerp, zijn in het verleden begraafplaatsen gesloten. Vaak werd daarbij gedacht dat sluiting de instandhouding en bescherming van de begraafplaats ten goede zou komen. In de meeste gevallen blijkt het tegendeel echter waar te zijn. ===Bescherming als rijksmonument=== In de laatste decennia is de aandacht voor monumentale begraafplaatsen gegroeid en is waardering ontstaan voor de plek en het typische karakter ervan. Zozeer zelfs dat nogal wat begraafplaatsen of onderdelen daarvan als rijksmonument zijn beschermd. Het doel van die bescherming is om het tijdsbeeld zo goed mogelijk in stand te houden en aan huidige en toekomstige generaties te laten zien hoe ooit werd omgegaan met de dood en hoe men daar vorm aan gaf. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. Voor specifieke informatie over vergunningen en subsidie in relatie tot begraafplaatsen zie het artikel [[Begraafplaatsen - vergunningen en subsidies]].  
==Componenten van begraafplaatsen== In het algemeen hebben begraafplaatsen vier componenten, die vaak in verschillende combinaties voorkomen. Dit zijn: rood (bouwwerken), groen (aanleg, beplanting, inrichting), blauw (waterpartijen) en grijs (grafmonumenten). Elk van deze componenten brengt zijn eigen uitdagingen met zich mee in de dagelijkse beheer- en onderhoudspraktijk. ===Rood – bouwwerken=== Onder bouwwerken op begraafplaatsen verstaan we alle gebouwde constructies en accommodaties, behalve grafmonumenten. Het gaat bijvoorbeeld om poortgebouwen, aula’s, kapellen, dienstgebouwen en –woningen, wacht- en schuilhuisjes, meubilair, baar- en lijkenhuisjes, muren en toegangspoorten, bruggen en columbaria, of wel bovengrondse urnenbewaarplaatsen of grafnissen. ====Bestaande bouwwerken==== Veel bestaande gebouwen op begraafplaatsen staan onder druk omdat de eisen voor gebruik veranderd zijn. Aula’s zijn bijvoorbeeld vaak te klein en inefficiënt of de nodige faciliteiten ontbreken. De eenvoudigste oplossing is dan om nieuwbouw te plegen die voldoet aan de eisen van vandaag de dag. Als het bestaande gebouw echter een visueel belangrijk element op de begraafplaats vormt en bovendien een rijksmonument is, moet een andere oplossing worden gezocht. ====Wijzigingen aan bestaande bouwwerken==== Gebouwen worden aangewezen als rijksmonument om ze in stand te houden. Als het nodig is mogen wel aanpassingen of wijzigingen aan het gebouw gedaan worden. Idealiter vindt voorafgaand aan de vergunningprocedure een vooroverleg plaats tussen de verschillende betrokken partijen. Daarbij is de gemeente het eerste aanspreekpunt kan onder meer worden besproken in hoeverre een aanpassing of wijziging mogelijk en wenselijk is. Belangrijk is dat de monumentale waarden van het gebouw voldoende worden gerespecteerd. Hoe unieker het gebouw, het gebruikte materiaal of de toepassing daarvan, hoe meer gestreefd zal worden naar een goede restauratie of gelijkwaardige vervanging. Stalen kozijnen zullen bijvoorbeeld niet zonder meer worden vervangen door exemplaren van kunststof. Zo wordt er ook in het geval van uitbreiding uiteraard bekeken in hoeverre het bestaande gebouw gerespecteerd wordt. Bij de beoordeling daarvan spelen ook aspecten als bedrijfsvoering, energiehuishouding en duurzaamheid een rol. Het heeft immers geen zin gebouwen aan te passen of te restaureren die vervolgens onbruikbaar blijken en leeg komen te staan. Dit om te voorkomen dat deze gebouwen ten prooi vallen aan verval. ====Hergebruik bouwwerken als urnenbewaarplaats==== Beschermde lijkenhuisjes, aula’s en kapellen kunnen vaak uitstekend dienen als urnenbewaarplaats. Daarvan zijn op diverse begraafplaatsen voorbeelden te vinden. Ook muren van gebouwen kunnen gebruikt worden voor urnennissen. Afhankelijk van materiaal en vormgeving kan een dergelijke nieuwe vorm een waardevolle toevoeging vormen, zeker als de ingreep omkeerbaar is. Ook voor zulke ingrepen is in de meeste gevallen een omgevingsvergunning nodig. Overleg daarvoor met de gemeente voorafgaande aan de plannen. ====Nieuwe bouwwerken==== Op veel oude begraafplaatsen worden ook nieuwe bouwwerken geplaatst. Behalve dienstgebouwen zijn dat vooral columbaria of urnenmuren en soms crematoria. Wanneer de aanleg van een begraafplaats beschermd is, dan is voor zo’n voorziening vaak een omgevingsvergunning nodig. Voor wijzigingen aan beschermde begraafplaatsen is de gemeente het eerste aanspreekpunt. Bij het afgeven van die vergunning wordt onder meer bekeken in hoeverre nieuwe bouwwerken of aanpassingen nodig zijn en een aanwinst vormen, dan wel de historische aanleg of het beeld verstoren. Overleg met de gemeente en eventueel de RCE voordat de vergunningprocedure in gang wordt gezet. Dat zorgt dat het proces beter en sneller verloopt. ===Groen – aanleg – beplanting – inrichting=== Door ouderdom en jarenlang gebruik zijn in veel gevallen bepaalde karakteristieken van de aanleg, beplanting of inrichting van begraafplaatsen vervaagd of zelfs verloren gegaan – ook bij beschermde begraafplaatsen. Zo is het padenbeloop soms gewijzigd, kunnen grafvelden zijn uitgebreid en bomen vervangen door een andere soort of op een andere plek zijn geplant. Bloeiende heesters hebben een beperkte levensduur en moeten daarom met enige regelmaat vervangen worden. Ook de omvang van de bescherming is niet altijd duidelijk wat veranderingen in de aanleg tot gevolg kan hebben. Ook kan het zijn dat de beheerder onbekend is met het oorspronkelijke ontwerp en de bedoeling ervan. ====Groenbeheer==== In de 19e eeuw hielden veel tuinarchitecten van begraafplaatsen rekening met een termijn van vijftig tot honderd jaar voor een volgroeid bomenbestand. Dat betekent dat het groen op 19e- en vroeg 20ste-eeuwse begraafplaatsen op hun hoogtepunt is, of daar al overheen. De kwaliteit van de bomen of struiken kan door ouderdom of door verminderde (bodem-)omstandigheden zodanig zijn achteruitgegaan, dat ingrijpen noodzakelijk is. Ook de recente droge jaren hebben invloed op het monumentaal groen. Soms kan een technicus een monumentale boom nog voor enige tijd behouden. Soms ook zal het gaan om nieuwe aanplant na kap van oude bomen. ====Onderzoek==== Om goede beslissingen in het groenbeheer van een beschermde begraafplaats te kunnen nemen, is in veel gevallen eerst een cultuurhistorische analyse of tuinhistorisch onderzoek nodig. De gegevens uit zo’n onderzoek vormen de basis voor een zogenaamde beheervisie waarin wordt beschreven wat de waarden zijn, welke werkzaamheden nodig zijn en hoe deze in de komende 6 jaar te prioriteren. Door ver vooruit te kijken is het mogelijk om zowel het boombeheer als ander groot onderhoud te overzien, te prioriteren en te plannen. Op die manier kan het budget optimaal ingezet worden. Bovendien is duidelijker hoe te handelen bij calamiteiten zoals stormschade. ====Beheerplan==== Bij het uitbesteden van het groenonderhoud van een begraafplaats aan een bedrijf of aan vrijwilligers is het verstandig om eerst de maatregelen goed uit te werken, bijvoorbeeld in een beheerplan. Op die manier is het mogelijk om grip te houden op de werkzaamheden. Het is aan te bevelen om een deskundige tuin- of landschapsarchitect te betrekken bij het voorbereiden van een beheervisie. De uitvoeringsrichtlijn voor hovenierswerk biedt allerlei informatie en tips voor het lopend groenonderhoud. Als gebruik wordt gemaakt van de ‘Subsidieregeling instandhouding monumenten’ (Sim) is het werken volgens deze richtlijn zelfs verplicht. Behalve een kapvergunning is voor ingrepen in de beschermde aanleg vaak ook een omgevingsvergunning vereist voor de wijziging van het monument. ====Paden==== Een belangrijk onderdeel van de aanleg van begraafplaatsen zijn de slingerpaden of, bij jongere ontwerpen, een meer symmetrisch padenstelsel. De paden zijn van oorsprong vaak onverhard en zonder kantopsluiting. Om gebruiksredenen en efficiënter beheer zijn veel paden in de loop der tijd verhard. Dit mag begraafplaatsen dan wel toegankelijker maken, het doet tegelijkertijd afbreuk aan het ontwerp en de beleving ervan. Vaak zijn er andere oplossingen mogelijk die zich meer voegen naar het ontwerp, zoals halfverhardingen of verhardingen met een aangepaste afwerk- of slijtlaag. Vormgeving en materiaalkeuze zijn van groot belang bij de waardering van dit soort wijzigingen. ====Grafvelden==== De grafvelden binnen een 19e-eeuws begraafplaatsontwerp zijn doorgaans ruim van opzet, enigszins bollend en gelegen in een natuurlijk ogende groenstructuur. Het reliëf heeft samen met de paden en beplanting een ruimtelijk en structurerend effect. Een combinatie met hagen is mogelijk, maar vaak zijn deze een toevoeging uit later tijd. Op veel 19e-eeuwse begraafplaatsen zijn delen van de groenstructuur opgeofferd aan grafruimte. Hierdoor is het oorspronkelijk ontwerp geweld aangedaan of zelfs geheel verloren gegaan. Herstel is dan nodig om de nog aanwezige tuinhistorische waarden weer tot hun recht te laten komen. Vaak zijn eventuele eigentijdse grafmonumenten dan ook beter in te passen en blijven de funerair-historische waarden in hun context behouden. ====Ecologische functie==== Begraafplaatsen met een bijzondere aanleg hebben vaak ook een ecologische functie, niet alleen in de omgeving, maar ook binnen de grenzen van de begraafplaats zelf. Omdat begraafplaatsen ’s nachts donker en stil zijn en omdat de decennialange continuïteit in het beheer ervoor zorgt dat flora en fauna de tijd hebben gekregen om zich te ontwikkelen. Veel vogels en vleermuizen maken gebruik van de holen in oude bomen. Bijzondere mossen en paddenstoelen groeien langs de paden. En ook het steenslag of grind op de graven en de diverse steensoorten van de grafmonumenten kunnen een bijzondere biotoop vormen voor zeldzame planten, mossen of korstmossen. Plaatselijke natuurverenigingen hebben dat al ontdekt en geven vaak het belang aan van een plek voor een beschermde planten- of diersoort, zoals vleermuizen. Bij het maken van plannen voor de begraafplaats is het goed hier rekening mee te houden. ====Grafbeplanting==== Veel begraafplaatsen hebben regels voor de toegestane hoogte van grafbeplanting. Maar vaak is in het verleden nauwelijks opvolging gegeven aan bestaande regels in verordeningen of reglementen. Door niet tijdig te hoge beplanting te verwijderen of te snoeien zijn veel begraafplaatsen nu begroeid met metershoge coniferen, buxus, rozen of zelfs bomen. Dat heeft er soms toe geleid dat sobere, geometrisch aangelegde begraafplaatsen een romantische en minder sobere aanblik hebben gekregen. Wordt echter plotseling besloten om de regels met betrekking tot grafbeplanting toe te passen, dan kan dat leiden tot complete kaalslag en onbegrip bij nabestaanden en bezoekers. Het is daarom beter om verwaarloosde of doorgegroeide grafbeplanting niet zonder meer te verwijderen, maar om te kijken hoe de beheersverordening aangepast kan worden en hoe het probleem in de toekomst, door goed beleid en daarop aansluitend beheer, te voorkomen is. ===Blauw – waterpartijen=== Water speelt in Nederland een grote rol, ook bij begraafplaatsen. Het is vooral de functionele kant van het water, als afscheiding of als afvoermogelijkheid voor drainagewater, die van belang is. Als specifiek ontwerpelement komt water minder vaak voor. Vooral in de laaggelegen gebieden van Nederland vinden we verhoogde begraafplaatsen en kerkhoven die worden omringd door een sloot of een gracht. In een enkel geval werden deze ook gebruikt voor de aanvoer van lijken per boot, zoals bij de joodse begraafplaatsen in Muiden of Ouderkerk aan de Amstel of bij de algemene begraafplaats aan de Spanjaardslaan in Leeuwarden. Die functie is verdwenen, maar als herinnering daaraan kan zo’n waterloop een belangrijk onderdeel vormen van de bescherming. Maatwerk en persoonlijke uitvaarten zijn populair en daarbij is zelfs deze manier van vervoer over water weer geïntroduceerd, zoals bij Zorgvlied in Amsterdam. ====Beschoeiing==== De in- of aanpassing van een vijver of watergang bij een begraafplaats kan een belangrijke rol spelen in de klimaatadaptatie. Een punt van aandacht daarbij is vaak wel de beschoeiing van de walkant. Een goede beschoeiing beschermt de walkant tegen schade door bijvoorbeeld afkalving. Wanneer deze echter te hoog worden opgetrokken vormen ze een ongewenst beeld en bovendien een barrière voor dieren. Een natuurvriendelijke beschoeiing oogt vaak niet alleen mooier maar is ook beter voor de waterkwaliteit. ===Grijs – grafmonumenten=== Grafmonumenten vormen een belangrijk onderdeel van begraafplaatsen. Ze bepalen door hun vormgeving en materiaaltoepassing in hoge mate het beeld. Met de inscripties en iconografie vertellen zij het verhaal van bewoners en gebeurtenissen. Voor de dagelijkse praktijk van het begraven en plaatsen van grafmonumenten is geen omgevingsvergunning nodig, zolang daarbij de monumentale waarden van de begraafplaats in acht genomen worden. Aanvullende regels voor het plaatsen van nieuwe grafmonumenten op historische begraafplaatsen kunnen eventueel opgenomen worden in verordening of reglement van de begraafplaats zelf. ====Hergebruik==== Hergebruik van grafmonumenten op een beschermde begraafplaats wordt aangemoedigd. Hiermee kan de karakteristiek van een begraafplaats intact worden gehouden, terwijl er toch gewoon begraven wordt. Dit is in overeenstemming met de aard van de begraafplaats. Het eigenaarschap voorafgaand aan de nieuwe uitgifte van het graf moet dan wel bij de houder van de begraafplaats liggen en er mogen geen al te grote wijzigingen aan het grafmonument plaatsvinden. ==Gesloten begraafplaatsen heropenen== In het verleden zijn begraafplaatsen gesloten omdat gedacht werd dat daarmee de bescherming en instandhouding beter gewaarborgd zou blijven. Op een enkele uitzondering na blijkt dat idee niet te werken. De begraafplaats vervalt of het onderhoud wordt zodanig dat funeraire waarden verloren gaan. Een goed voorbeeld daarvan is de enorme kaalslag op begraafplaatsen nadat in het laatste kwart van de 20ste eeuw mechanisch maaien werd ingevoerd. Alles wat los zat of in de weg stond, is toen opgeruimd: graftrommels, vazen, grafgiften, hekwerken en dergelijke. Daarmee is een grote rijkdom aan losse funeraire objecten verloren gegaan. Door de begraafplaats open te houden is deze door blijvend gebruik aan verandering onderhevig, maar de funeraire waarden zullen over het algemeen beter behouden blijven. Het heropenen van een begraafplaats om deze opnieuw in gebruik te nemen is dan ook vaak het overwegen waard, ook al is het als (gedenk)park. ===Begraven op heropende begraafplaats=== Wanneer men op een heropende begraafplaats weer wil gaan begraven, dient vooraf goed te worden onderzocht of dat technisch mogelijk is. Dit is bijvoorbeeld afhankelijk van de afstand tot de bebouwing, grondwater en dergelijke. Daarnaast moet gekeken worden op welke wijze de historische waarden mee ontwikkeld kunnen worden. Er moet dus een goede analyse gemaakt worden van de aanwezige historische elementen en de kwaliteit ervan. Vervolgens kan bekeken worden hoe het nieuwe begraven binnen de historisch waardevolle context kan worden ingepast. Bijvoorbeeld door hergebruik van oude grafmonumenten of door alleen bepaalde delen van de begraafplaats voor nieuwe begravingen te bestemmen. Uiteraard kan ook gekeken worden naar mogelijkheden voor asbijzettingen. ====Asbijzettingen==== Voor het plaatsen van een columbarium of het bijzetten van urnen op een gesloten begraafplaats, is een formele heropening niet nodig. De Wet op de lijkbezorging heeft het bij sluiting alleen over begraven, asbijzettingen vallen daar niet onder. ==Beeldbepaling door regelgeving== De eigenaar van een begraafplaats kan het beeld van de grafvelden in hoge mate bepalen door regels te stellen over het gebruik van materialen en de maatvoering van grafmonumenten. De aanwezigheid van bijzondere grafmonumenten zegt iets over de vrijheid of juist de regels die in het verleden bestonden. Net als tegenwoordig kenden sommige families ook vroeger de drang zich te onderscheiden. Daartoe paste men nieuwe materialen toe en volgde men de laatste mode in de vormgeving. Andere opvattingen hebben juist tot gelijkvormigheid geleid, waardoor sommige begraafplaatsen een uniek karakter hebben gekregen. ===Karakteristiek behouden=== In de regelgeving en de toepassing van die regels moet goed gelet worden op hoe regels over materiaalgebruik en maatvoering het beeld van een begraafplaats bepalen, zeker in geval van beschermde begraafplaatsen. Als een gelijkvormig beeld bijvoorbeeld karakteristiek is voor de begraafplaats, dan kan daarop doorgegaan worden om het beeld in stand te houden. Een zekere vrijheid bij het plaatsen van nieuwe grafmonumenten biedt weliswaar gelegenheid aan nieuwe verschijningsvormen en materiaaltoepassingen, maar kan in geval van beschermde grafvelden het specifieke karakter aantasten. Zo zijn in de loop der tijd veel karakteristieke verticale, natuurstenen grafmonumenten met kruis vervangen door lage brede golfkoppen van gekleurd, hoog gepolijst graniet. Deze vragen door de kleur, vorm en textuur zoveel aandacht voor zichzelf dat dit de beleving van het geheel belemmert. Het is de kunst om, met behulp van goede regels, grafvelden die enkele eeuwen grafcultuur laten zien, in stand te houden. Dat daar – rekening houdend met de bestaande monumentale waarden – ook passende moderne grafmonumenten tussen geplaatst worden, maakt het beeld alleen maar completer. Dit laat met respect voor wat er is, de ontwikkeling zien die tot op de dag van vandaag doorgaat. ==Beheer en beleid== Veel beslissingen over hoe om te gaan met een beschermde begraafplaats worden op beheer- en beleidsniveau genomen. Dat is goed, maar biedt in principe te weinig houvast als er problemen ontstaan. Er zijn gevallen bekend waarbij op beheerniveau werd afgesproken dat op de begraafplaats alleen nog grafzerken geplaatst mochten worden van een goede kwaliteit en gezoet, niet gepolijst. Echter, in de gemeentelijke verordening op de begraafplaatsen was hierover niets geregeld, waardoor nabestaanden in het gelijk werden gesteld toen ze een gepolijste steen wilden plaatsen. Het is daarom zaak om beleidsvoornemens die bescherming of instandhouding beogen, ook vast te leggen in de verordeningen of reglementen en hierover te communiceren in brochures, op websites en via andere uitingen.   
==Beleving, het cement voor behoud== Bij het thema beleving, waar moet je dan aan denken? En kun je er grip op krijgen en wat kan dat betekenen voor de waarde van een begraafplaats? Allereerst is beleving een kwestie van kijken, hoe je iets waarneemt. Voel je je ergens goed bij, dan wordt in het hoofd van de kijker een stofje aangemaakt, endorfine, dat een gevoel van geluk en euforie geeft. Zaken die wij in de beleving prettig vinden kunnen voortkomen uit de kunst (symboliek, beeldhouwkunst), bloeiende struiken en planten, goed weer met blauwe luchten of eenheid van conceptie (geen chaos). Zaken als onverwachte obstakels of een rommelig onderhoud spelen ook een rol. ''zie Afb. 1''. Herkenbaarheid speelt ook een rol, zoals bij beeldhouwkunst maar juist een veranderd beeld, bijvoorbeeld door sneeuwval, kan de beleving sterk veranderen. Ook een bloemenweide kan zo'n effect teweegbrengen. Goede zichtlijnen, bijvoorbeeld tussen begraafplaats en kerk, maar ook een symmetrisch en goed onderhouden beeld op een begraafplaats werken positief op de beleving. Bij beleving speelt wel dat je niet overal grip op hebt, of kunt hebben. Zo is het weer onvoorspelbaar. Een storm kan zonder schade voorbijtrekken, maar kan ook een begraafplaats als rampgebied achterlaten. Ook culturele perceptie speelt een rol, want niet iedereen kijkt vanuit zijn achtergrond hetzelfde naar de omgeving. Iemand uit Japan kan onze begraafplaatsen heel anders beleven dan wij denken en dat is ook iets wat niet te bepalen of vast te leggen is. Is het dan niet mogelijk grip op beleving te krijgen? Ja, dat kan wel door naar de factoren te kijken die van invloed zijn op de beleving. Het netjes houden van paden bijvoorbeeld is een voorbeeld. Het gaat ook om de beplanting, zowel staat als locatie. Bomen die in de weg staan of juist half verdord zijn, zullen in de beleving hun impact hebben. Door tijdig in te grijpen en de beplanting te monitoren kun je dus grip krijgen op de beleving van je begraafplaats. Wat de grafcultuur betreft zijn er ook eisen te stellen aan de grafmonumenten. Nieuwe grafmonumenten binnen een oud grafveld zullen de rechthebbenden misschien tevredenstellen maar voor het beeld laat het veel te wensen over. Grafmonumenten laten liggen op plaatsen waar bezoekers feitelijk over het graf lopen, draagt ook niet bij aan een goede beleving. Dan is er nog de omgeving. Beheerders van begraafplaatsen worden vaak niet gevraagd mee te denken over de ontwikkeling van die omgeving. Dat men dan soms voor verrassingen komt te staan is niet uit te sluiten. Een gebouw dat heel dicht op de begraafplaats wordt gebouwd kan een enorme grote rol spelen in de beleving. Door bij de ontwikkeling al rekening te houden met de gevolgen kan de beleving verbeterd worden. Vroegtijdig overleg is daarbij aanbevolen. Waarde toekennen aan beleving is subjectief, maar door verhalen te vertellen over personen of de plek, kan de beleving verhoogd worden. Dat kan met behulp van bijvoorbeeld QR-codes of simpelweg door het informatiebord bij de ingang te gebruiken voor het vertellen van de geschiedenis of aanwijzingen te geven voor een rondwandeling. De belevingswaarde op zich is niet te beschermen maar kan wel versterkt worden. Soms is het ook een kwestie van anders met de regels omgaan met als doel daarmee meerwaarde te creëren. Het moet mogelijk zijn om in het beleid rekening te houden met hoe iets beleefd wordt en de factoren die daarbij een rol spelen. Nadruk op bepaalde sterke onderdelen kan de beleving vergroten. En ook het verhaal toegankelijk maken kan de beleving verbeteren. Bij dit alles dient, hoe dan ook, rekening gehouden te worden met het feit dat we te maken hebben met een begraafplaats. == Beleven vanuit verschillende perspectieven== Beleving van begraafplaatsen is natuurlijk afhankelijk van verschillende factoren en kan vanuit verschillende perspectieven bekeken worden. Hieronder worden vier verschillende perspectieven behandelen, elk met eigen tips en voorbeelden. ===Beleven in de praktijk op Moscowa=== Op Moscowa en Westerveld, twee begraafplaatsen en crematoria van de Koninklijke Facultatieve wordt veel aandacht gegeven aan de beleving. Beide begraafplaatsen zijn groot en bieden ruimte voor een goede inrichting, kunst en ook het verhaal. Door allerlei ontwikkelingen in het begraven zijn er veel opgaven die vragen om na te denken over de beleving. Op oudere delen van de begraafplaats speelt de natuur een grote rol. Op andere grafvelden is het onderhoud juist veel hoger en wordt een 'parkgevoel' gecreëerd. Op beide begraafplaatsen wordt goed ingezet op de samenhang van begraven en cremeren, bijvoorbeeld door het inrichten van grafvelden voor speciale asbestemmingen. Zo heeft Moscowa eigen urnen laten maken. Diversificatie op de begraafplaatsen is van groot belang. Er zijn op talloze plekjes ruimten gecreëerd voor speciale groepen, graven en het nemen van afscheid. ''Zie Afb. 2''. Moscowa zet expliciet in op kunst, onder meer door kunstenaars de ruimte te geven bij het ontwerpen van grafmonumenten maar ook door het her en der te plaatsen als voorbeeld. Dit heeft een effect op de vraag om bijzondere locaties voor graven. Waar bijzondere grafmonumenten verschijnen, wordt getracht het verhaal te achterhalen achter het monument. Die verhalen worden bij rondleidingen weer gedeeld. Het plaatsen van QR-codes bij bijzondere grafmonumenten maakt ook onderdeel uit van het verhaal. Binding aangaan met bezoekers is van groot belang. Met de nabestaanden een plekje uitkiezen bepaalt heel sterk de binding en de beleving. Daar past bij dat er niet meer massaal geruimd wordt op Moscowa maar selectief. Wat van belang is, kan blijven en waar niet iets van belang ligt, kan ruimte gemaakt worden voor nieuwe graven. Ter ondersteuning van bezoekers zijn verschillende brochures beschikbaar met wandelingen en soms worden ook thematische routes ontwikkeld. Speciale rondleidingen worden georganiseerd om zoveel mogelijk het belang van personen maar ook de locatie te benadrukken. Dat kan bijvoorbeeld voor thema's die niet meteen gerelateerd zijn aan het begraven, zoals een vleermuizenroute of vogelwandeling. Een belangrijk onderdeel inzake beleving is het organiseren van herdenkingen. Door hier aandacht aan te besteden wordt de beleving van bezoekers geïntensiveerd en blijven mensen ook op andere momenten terugkomen. Lichtjesavonden maken ook onderdeel uit van de strategie om mensen te binden en hen een speciale belevenis te gunnen. Dergelijke avonden trekken honderden bezoekers en geven bekendheid aan de begraafplaats. ''Zie Afb. 3''. Vanwege de grootte van de begraafplaats was er ook gelegenheid voor een theehuis waar mensen elkaar kunnen ontmoeten, een gesprek kunnen houden en gewoon een versnapering kunnen krijgen. Alle belevingen, momenten om bij stil te staan, worden gecommuniceerd en gedeeld via social media. Er worden ook filmpjes en een podcast gemaakt. Dat kan voor kleine begraafplaatsen net zo goed als grote begraafplaatsen. Op Moscowa tracht men te verbinden met de bezoekers en daarmee hen een goede beleving te geven. Daarnaast heeft Moscowa een klankbordgroep waarin bewoners van de gemeente Arnhem participeren en die geholpen hebben bij het opstellen van het Masterplan voor de begraafplaats. ===Van kaalslag naar erfgoedbeleving=== In Limburg is een speciale stichting die zich inzet voor funerair erfgoed, de Stichting Funerair Erfgoed Limburg (SFEL). Daar wordt gekeken naar de functies van een begraafplaats. Er is een historische functie, een sociale functie, een maatschappelijke functie en de educatieve functie. De sociale functie brengt mensen samen op de plek, vaak vrijwilligers maar ook mensen met een interesse of gewoon bezoekers. Het maatschappelijke belang is er ook maar de sociale functie is toch vaak groter. De educatieve functie wordt vaak nog onderschat en daar wordt in Limburg veelvuldig aandacht voor gevraagd. Dat laatste begint vaak met het meenemen van schoolkinderen naar de begraafplaatsen. Daar beleven de kinderen vaak voor het eerst dat een begraafplaats meer is dan ze denken. De stand van zaken rondom begraafplaatsen in Limburg is niet hoopgevend. Vooral de bewustwording rondom de potenties van de begraafplaatsen is gering. Vaak wordt de dodenakker gezien als een plek voor lijken en meer niet. ''Zie Afb. 4''. Mensen die een begraafplaats alleen bezoeken als er een begrafenis is. Door toename van crematie wordt er rücksichtsloos geruimd, vaak alleen bovengronds. In de meeste gevallen wordt er vooraf niet gekeken naar de waarde van grafmonumenten of personen die er begraven zijn. De belevingswaarde van deze plekken wordt uitgehold en daarmee verdwijnt een eeuwenoude begraafcultuur. Een heel enkele keer nemen beheerders andere stappen, zoals in Midden-Limburg waar het mogelijk is om een 'parochieel' grafmonument te nemen. Daar wordt het onderhoud afgekocht en wordt niet meer begraven maar blijft het grafmonument in stand. In Limburg ziet men het liefst dat er pas geruimd mag worden als in een waardering is vastgesteld dat dat kan. De kaalslag leidt ertoe dat juist mensen niet meer begraven willen worden op de begraafplaatsen. Ze beleven het niet meer als een plek waar zij toe behoren. De aandacht die gevraagd wordt voor de kaalslag, leidt ertoe dat er wat aan het gebeuren is. Op sommige kerkhoven wordt in overleg nu getracht zoveel mogelijk van de historie te behouden, waarmee voorbeelden voor anderen ontstaan. Daarbij is het noodzakelijk lokaal mensen te enthousiasmeren en bewust te maken. Vaak komen er daarna ook nog eens veel verhalen los over de begraafplaats en de personen die er begraven zijn. ===Biodiversiteit en groene beleving=== Begraafplaats De Soerenseweg in Apeldoorn is een historische begraafplaats die als rijksmonument is aangewezen. Dat is met name door de fraaie aanleg en de wijze waarop de grafmonumenten ingepast zijn in de verschillende grafvakken. De groene factor speelt een grote rol in de beleving van de begraafplaats, maar er moet op een begraafplaats anders omgegaan worden met dat groen vanwege het graven. Er spelen talloze belangen en evenzovele stakeholders. Met die stakeholders is intensief overlegd, zeker omdat er nogal veranderingen zouden gaan plaatsvinden. Voor de Soerenseweg, die nu meer dan 100 jaar oud is, moest de structuur goed vastgelegd worden, maar wel rekening houdend met nieuwe omstandigheden. Klimaatadaptatie is een issue dat in het verleden niet speelde maar inmiddels van groot belang is. Aanpassingen leveren in het begin soms een beeld op die in de beleving als zeer negatief worden ervaren. Op den duur zal het beeld zich echter weer voegen in het geheel. ''Zie Afb. 5''. Door het jarenlange ecologische beheer is inmiddels een bijzondere biotoop ontstaan voor flora en fauna. De biodiversiteit is enorm groot maar er dienen ook prioriteiten gesteld te worden. Voor de Soerenseweg gaat het begraven altijd voor, dat heeft de hoogste prioriteit. Verder zijn veel bijzondere grafmonumenten vastgelegd met de bedoeling deze te behouden. De leefbaarheid van de laanbomen is vervolgens van belang en daarna pas de ecologie en biodiversiteit. Als laatste prioriteit komt de grafbeplanting. Locaties waar nog veel begraven wordt, worden nu nog veel intensiever onderhouden. Andere locaties worden veel minder intensief gemaaid, maar wel met regelmaat om te voorkomen dat zaailingen kunnen doorschieten. Door de wijze van beheer ontstaan nu nog verschillende sferen. Op den duur wordt de beleving op de hele begraafplaats hetzelfde, maar dat gaat wel behoorlijk wat tijd overheen. ===Beleving kerkhof Thesinge=== Het kleine kerkhof van Thesinge is inmiddels in handen van de Stichting Oude Groninger Kerken. Ooit behoorde de kerk tot een groot klooster maar na de Reformatie bleef alleen het koor over en dat werd gebruikt als kerk voor het dorp en rondom werd begraven. De kerk is een belevenis op zich en omdat talloze kerken opengesteld zijn, kunnen fietsers op een dag meerdere kerken bezoeken. Nadat de kerk buiten gebruik werd gesteld, heeft het dorp het gebouw omarmt, inclusief het kerkhof. Daar wordt allang niet meer begraven en daarom leent het terrein zich voor het organiseren van grotere bijeenkomsten of voorstellingen. Het dorp met talloze vrijwilligers houdt kerk en kerkhof levend. Zo is er een klokluidploeg die ervoor zorgt dat de klok elk uur slaat en geluid kan worden. In het begin van de bemoeienissen van de vrijwilligers was het kerkhof niet goed toegankelijk want het was het domein van schapen. Die hielden het gras kort, maar bezoekers konden het kerkhof niet bezoeken. Toen de schapen weg waren, moesten vrijwilligers het gras maaien. Het leverde een leuke maaiploeg en eind van het jaar werd met andere vrijwilligers ook groter onderhoud gedaan, zoals het snoeien van struiken en takken. Overigens is men nu begonnen met een deel van het kerkhof meer ecologisch te beheren zodat er meer bloeit en groeit. Om de vrijwilligers enthousiast te houden worden er ook allerlei initiatieven ontplooit om ze te bedanken. Op het kerkhof staat een oud lijkenhuisje dat lange tijd gebruikt werd door de vrijwilligers. In het huisje liggen nu een aantal sarcofaagdeksels die gevonden zijn bij een opgraving van een kapel nabij Thesinge. De deksels lagen lange tijd in het depot van het Groninger Museum, maar het leek een goed idee ze tentoon te stellen. Dat is met 2 (gebroken) deksels gebeurd en zo is een klein museum ontstaan. In het huisje wordt ook iets verteld over het klooster dat hier lange tijd heeft gestaan. Voor bezoekers is dat een extraatje om het verhaal van het kerkhof te beleven. Overigens worden er in de zomer ook Thesinger sarcofaagjes gebakken zodat bezoekers ook de smaak van Thesinge kunnen beleven. ''Zie Afb. 6''. ==Wat levert het op?== Nadenken over beleving en letten op de factoren die bepalend zijn voor die beleving, kan de waarde en aantrekkelijkheid van een begraafplaats vergroten. Uit de presentaties blijkt ook dat mensen binden en de verbinding zoeken hun beleving van de plek vergroot. Wat niet aan de orde is geweest, is dat mensen vanzelfsprekend een begraafplaats anders beleven wanneer ze net een verlies hebben ervaren. Maar door die mensen hun verhalen te laten vertellen, zoals op Moscowa ontstaan veel interessante grafmonumenten die op hun beurt weer bijdragen aan de beleving. Voor meer informatie: * [https://hklimburg.nl/netwerk/stichting-funerair-erfgoed-limburg Stichting Funerair Erfgoed Limburg] * [https://www.groningerkerken.nl/ Groninger Kerken].  
==Begraven van minderheden in Nederland in breder perspectief== Tussen 2019 en 2022 werd in een Europees project onderzoek gedaan naar hoe op begraafplaatsen met minderheden omgegaan wordt. Het project heette voluit: ''Cemeteries and Crematoria as public spaces of belonging in Europe: a study of migrant and minority cultural inclusion, exclusion and integration'', kortweg [https://cemi-hera.org CEMI] genaamd. Het project kende verschillende doelen: * Onderzoeken of/hoe begraafplaatsen en crematoria de veranderende en diverse behoeften vervullen in een multicultureel Noordwest Europa * Best practices inventariseren en kennis daarover verspreiden * Samenwerking met lokale stakeholders: aanbieders, gebruikers, vooral migrantengroepen en minderheden, om op deze manier intercultureel begrip en sociale inclusie te bevorderen Het project onderzocht vooral middelgrote steden, waar geen hyperdiversiteit aanwezig is en waar de minderheden niet de overgrote bewonersgroep vormen. ''Zie Afb. 1''. In Nederland zijn de gemeenten Leeuwarden en Maastricht onderzocht. De laatste gemeente beschikt dan wel over veel minderheden, maar de grootste groepen betreffen Duitsers en Belgen. Hoe maak je daarvoor beleid als het gaat om begraven? Moet je voor elke minderheid een apart gedeelte aanleggen, of laat je hen honderden kilometers reizen naar een eigen begraafplaats. In het eindrapport van het project wordt geconstateerd dat het creëren van begraafplaatsen, crematoria en bijbehorende diensten die ruimte geven aan diversiteit een essentieel onderdeel is van een inclusieve multiculturele samenleving. Een samenleving waar iedereen het gevoel heeft “erbij te horen”, waar in ieders behoeften wordt voorzien en waar alle overledenen met respect worden behandeld. Dit zou een belangrijke, zij het vaak over het hoofd geziene, rol kunnen spelen in het Europese actieplan voor integratie en inclusie. Mogelijkheden creëren voor dialoog tussen minderheids- en meerderheidsgemeenschappen, en met dienstverleners en planners, is van vitaal belang voor het aanbieden en in stand houden van passende, doeltreffende en inclusieve begraafplaatsen, crematoria en andere uitvaartvoorzieningen. Enkele ideeën die aan bod kwamen gedurende het project, waren onder andere het zichtbaar maken van de bestaande diversiteit op begraafplaatsen met behulp van wegwijzers, op plattegronden of op andere wijze. Het zichtbaar maken van de diversiteit als een positieve kracht werd ook benoemd. Het clusteren van funeraire doelgroepen op een bepaalde locatie vereist regionale samenwerking maar is meer duurzaam en efficiënt. Sommige begraafplaatsen overwegen een zogenaamd multicultureel veld waar met relatief vrije ruimtelijke oriëntatie meer mogelijk is voor meer doelgroepen. ''Zie Afb. 2'' .Het kijken bij de buren kan in dit geval helpen bij de planontwikkeling zodat buurgemeenten niet hetzelfde ontwikkelen voor minderheden waarbij de kosten niet of nauwelijks gedekt worden. Het weer in gebruik nemen van oude, misschien inmiddels gesloten, begraafplaatsen voor deze minderheidsgroepen zou in sommige gevallen ook een optie zijn. ==Praktijkvoorbeelden== Sommige minderhedengroepen kennen in Nederland al eigen grafvelden of besluiten uiteindelijk eigen begraafplaatsen aan te (laten) leggen. De Joodse gemeenschap in Nederland ging veel van deze minderheden al voor, met name om de eeuwigdurende grafrust te kunnen waarborgen. De laatste decennia zijn het vooral Nederlanders met een islamitische achtergrond die op zoek zijn naar mogelijkheden tot eigen graven en begraafplaatsen. ===Totstandkoming islamitische begraafplaats Zuidlaren=== Dat er heel wat bij komt kijken bij de aanleg van een eigen begraafplaats kan de stichting Bijzondere Islamitische Begraafplaatsen in Nederland (BIBIN) vertellen. Initiatieven van hun zijde om te komen tot een islamitische begraafplaats zijn al bijna 20 jaar oud. Het begraven van familieleden in het land van herkomst stuit voor veel moslims op steeds meer bezwaren, met name omdat de graven niet altijd zomaar te bezoeken zijn, bijvoorbeeld op bijzondere dagen. De specifieke behoefte van moslims om eeuwigdurend te kunnen begraven roept op veel bestaande begraafplaatsen bezwaren op. De meeste begraafplaatsen geven alleen nog graven voor bepaalde tijd uit. Het repatriëren van overleden familieleden is in veel gevallen ook in strijd met het uitgangspunt dat iemand zo snel mogelijk begraven dient te worden nabij de plaats waar deze is gestorven. Het begraven dient immers binnen 24 tot 48 uur na overlijden plaats te vinden. Voorts is crematie voor moslims uitgesloten en in principe wordt in elk graf 1 lichaam begraven. Een islamitische begraafplaats dient verder sober en nederig te zijn ingericht. In 2020 werd in Zuidlaren een islamitische begraafplaats gerealiseerd is, geheel mogelijk gemaakt door eigen middelen en vooral donaties van leden. In Zuidlaren bevordert men een uniforme uitstraling door elk graf te bekleden met sedum en elk graf eenzelfde naambord te geven. Deze uniformiteit is een uitgangspunt op de begraafplaats. Overigens begraaft de stichting in Zuidlaren moslims met een diverse etnische en culturele achtergrond. ''Zie Afb. 3''. BIBIN is een non-profit stichting om de graven betaalbaar te houden. Op veel gewone begraafplaatsen lopen de kosten voor een graf voor onbepaalde tijd, als dat al mogelijk is, sterk op en dat is wat BIBIN niet wil voor haar leden. Liefdadigheid is een belangrijke pijler voor de instandhouding van de begraafplaats. Een graf wordt eenmalig betaald en daarna wordt de eeuwigdurende grafrust gegarandeerd. De Covid19 pandemie heeft de ontwikkeling van Zuidlaren in een stroomversnelling gebracht en zelfs uit de Randstad en Duitsland wordt hier begraven. Dit tekent de behoefte aan zo'n plek en het feit dat men er veel voor over heeft om op een juiste wijze te kunnen begraven. De belemmeringen om een islamitische begraafplaats aan te leggen zijn groot. Veel gemeenten blijken onvoldoende invulling te kunnen geven aan de richtlijnen van de Wet op de lijkbezorging waarin staat dat gemeentelijke begraafplaatsen ook dienen te voorzien in het begraven van leden van andere geloofsgemeenschappen (artikel 38). BIBIN wil niet alleen eigen begraafplaatsen maar pleit ook voor het in gebruik nemen van gedeelten die niet meer in gebruik zijn op bestaande begraafplaatsen. Voor sommige begraafplaatsen zou dat het verschil maken tussen wegkwijnen of blijven voortbestaan. ===Islamitisch begraven in Utrecht=== Naast islamitische begraafplaatsen zijn er talloze andere begraafplaatsen die ruimte aanbieden voor islamitisch begraven. Dat is ook het geval in de gemeente Utrecht die vier gemeentelijke begraafplaatsen kent, de oudste uit 1830. De gemeente Utrecht merkt dat door crematie er steeds minder begraven wordt. Vanaf de jaren zestig werden er geen graven voor onbepaalde tijd meer uitgegeven, maar er zijn nog enkele duizenden van dat soort graven op de gemeentelijke begraafplaatsen in Utrecht te vinden. De kosten voor de begraafplaatsen komen grotendeels uit de algemene middelen mede ook omdat er sprake is van monumentale begraafplaatsen met oude bomen en bijzondere grafmonumenten. Sinds 2013 probeert de gemeente op haar begraafplaatsen ruimte te maken voor nieuwe ontwikkelingen. Daarbij wordt rekening gehouden met andere doelgroepen, iets wat op begraafplaats Soestbergen geleid heeft tot een apart vak voor oudkatholieken en op Daelwijck een grafvak voor Mandaeërs, een religieuze groepering uit Irak. ''Zie Afb. 4.'' Op begraafplaats Kovelswade is al in de jaren tachtig van de vorige eeuw een vak aangelegd voor moslims van allerlei stromingen. Hier kan voor onbepaalde tijd worden begraven en op dat vak is inmiddels sprake van ruimtegebrek. De kosten voor zo'n graf zijn evenwel hoog. De ontwikkeling gaat in Utrecht nu zo ver dat ook op Daelwijck in 2018 een islamitisch grafvak is ingericht, in samenspraak met de islamitische bevolkingsgroep uit Utrecht. En nu dus de ontwikkelingen op Tolsteeg waar de gemeente ruimte maakt voor een particuliere islamitische begraafplaats. De gemeente Utrecht heeft op verzoek van de islamitische groeperingen inmiddels ook graven ingericht voor kindjes die vroegtijdig overlijden en minder dan 24 weken voldragen zijn. Een dergelijke vraag was er voordien niet, maar nu is er ook zo'n vak ingericht voor kindjes van andere culturen. ===Aanleg van de Chinese begraafplaats in Zwolle=== Op de gemeentelijke begraafplaats Kranenburg in Zwolle is recent een apart gedeelte voor Chinese Nederlanders aangelegd. De eerste aanvraag daarvoor dateert uit 2009 en vanaf 2010 is de gemeente Zwolle onderzoek gaan doen. Na veel voorbereidingen kon in 2016 een eerste fase van de aanleg in gebruik worden genomen. ''Zie Afb. 5.'' Doordat veel graven al snel in gebruik of gereserveerd werden, kon in 2021 een tweede fase in gebruik worden genomen. Het Chinese gedeelte betreft nu in totaal 450 graven op 1,25 ha. Het is niet toevallig dat deze begraafplaats aangelegd is in Zwolle. In eerste instantie werd een aanvraag door een familie voor een traditioneel grafmonument op het monumentale deel van Kranenburg afgewezen. Dat had vooral te maken met de strikte regels inzake de grafcultuur op de begraafplaats. In de twintigste eeuw zijn al delen van Kranenburg aangewezen voor andere doelgroepen, zoals moslims en Zuid-Europese Nederlanders met bovengronds begraafmogelijkheden. Hoewel ruimte voor een traditioneel Chinees graf op Kranenburg niet mogelijk was, heeft de gemeente Zwolle wel een onderzoek ingesteld naar wat er dan wel kon. Het uiteindelijke ontwerp is samen met de Chinese gemeenschap getekend. Water, een prieel, een muur rondom, een urnenmuur en graven volgens een bepaalde oriëntatie waren enkele van de ontwerpelementen. De elementen aarde, lucht, vuur en water spelen in het ontwerp een belangrijke rol. Water was daarbij een uitdaging maar dat is opgelost met een centrale vijver. Ter beschutting is een haag aangelegd als vervanging voor een muur. Bijzonder is ook dat er gekozen is voor een terraswerking waardoor alle graven in contact zijn met het centrum en vrij op de zon liggen. Een klein paviljoen is toegevoegd als locatie voor bijeenkomsten. De aanleg kon gefinancierd worden uit de reserveringen voor de graven. Dat past bij de traditie onder Chinezen om op 40 tot 50-jarige leeftijd een graf gereed te maken. Belangrijk ook bij de aanleg van de Chinese begraafplaats is de waarborg dat de graven eeuwigdurend zijn. Dat is in Zwolle opgelost door de graven die gebruikt zijn, gesloten te verklaren. Bij de tweede fase is wederom in overleg de ingang verplaatst om er voor te zorgen dat de elementen in evenwicht bleven. Er is inmiddels ook een locatie waar bepaalde rituelen uitgevoerd kunnen worden. ==Bescherming van graven of begravingen van minderheden== In Nederland zijn tot nu toe vooral individuele graven van minderheden beschermd, zoals het grafmonument van de arts Johan [https://www.dodenakkers.nl/utrecht/utrecht-het-graf-van-johan-tehupeiory.html Tehupeiory] op Kovelswade in Utrecht dat rijksbeschermd is. Veel minderheden kennen helemaal geen eigen begraafplaatsen in Nederland, met als uitzondering de Joodse gemeenschap in Nederland. Er zijn wel specifieke grafvelden voor bijvoorbeeld Chinezen (Rotterdam, Den Haag, Amsterdam), moslims (meer dan honderd grafvakken en enkele begraafplaatsen), Molukkers (vaak ook individuele graven) en Roma (Amsterdam, Arnhem). Het begraven van moslims in Nederland is niets iets van de laatste decennia. Een van de oudste moslimgraven in Nederland is dat voor een totslaafgemaakte nabij Zwolle, daterend uit 1828. Bekend is dat in Amsterdam een klein verzamelgraf voor Javaanse moslims uit het begin van de twintigste eeuw geruimd is, maar in Den Haag op de gemeentelijke begraafplaats aan de Kerkhoflaan is nog een compleet islamitisch grafveld uit 1932 te vinden. In Nijemirdum vinden we een Moluks islamitisch grafveld uit de jaren vijftig dat herinnert aan de Wyldemerk, een opvangkamp in het zuiden van Friesland. ''Zie Afb. 6''. Elders zijn grafvelden voor moslims ingericht, maar die dateren overwegend van de jaren tachtig. De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) en haar voorgangers hebben in het verleden verschillende programma's of projecten gekend waarin gekeken is naar waardevolle monumenten en waarbij duizenden rijksmonumenten zijn aangewezen. Eerst was er, begin twintigste eeuw, de voorlopige lijst met daarop veel bijzondere bouwwerken, vooral oude kerken, kloosters en woonhuizen. In 1961 werd met het invoeren van de Monumentenwet voor het eerst een lijst van beschermde monumenten vastgesteld. Die lijst werd in de jaren negentig aangevuld via het Monumenten Inventarisatie Project (MIP) en het Monumenten Selectie Project (MSP) waarbij vooral gekeken is naar monumenten uit de periode 1850-1940. Nadien zijn er nog enkele verfijningen geweest, zoals voor buitenplaatsen en groen. Deze eeuw is serieus werk gemaakt van de Wederopbouwperiode (1940-1965) maar dat leverde hooguit enkele tientallen nieuwe monumenten op. Ook uit de Post-65 periode zijn inmiddels een aantal monumenten aangewezen. Al die tijd werd vooral gelet op de cultuurhistorische waarden van objecten. Pas in de MIP-periode werd meer gekeken naar het belang van personen en hun afkomst, maar dat prevaleerde niet. Wel beschermd zijn enkele tientallen Joodse begraafplaatsen, zowel door het Rijk als door gemeenten. De laatste jaren krijgen Molukse graven meer aandacht, vooral door deze de status van graf voor onbepaalde tijd te geven en soms door het een gemeentelijk monument te maken. Maar er is natuurlijk ook immaterieel funerair erfgoed. Daarvan is een inventarisatie gemaakt waarop drie serieuze funeraire onderwerpen zijn geïnventariseerd, te weten: Naoberschap, Afro-Surinaamse aflegrituelen en Allerzielen. De RCE gaat niet over immaterieel erfgoed, maar de inventarisatie is in het kader van UNESCO-erfgoed gedaan. Wel is bij de RCE steeds meer aandacht voor meerstemmigheid, participatie en het achterliggende verhaal van beschermde objecten. Of die aandacht op den duur gaat leiden tot het aanwijzen van nieuwe rijksmonumenten is nog niet helder. Wel helpt de RCE gemeente om in kaart te brengen welke graven en grafvelden van minderheden er zijn in Nederland en onderzoek wordt ondersteund om dit erfgoed te waarderen en lokaal te beschermen. Er ligt momenteel vooral een uitdaging voor gemeenten om te kijken naar wat ze hebben. Ongetwijfeld zal op termijn daaruit ook landelijke bescherming volgen. Tenslotte is cultureel erfgoed in Nederland er voor iedereen. De hiervoor beschreven islamitische en Chinese begraafplaatsen kunnen in de toekomst zomaar gaan behoren tot ons gezamenlijke erfgoed, als ze dat nu al niet doen.  
==Wie zorgt voor de financiering?== Instandhouding van funerair erfgoed is primair een zaak van de eigenaar van een begraafplaats. Wanneer een begraafplaats of kerkhof, grafvak of grafmonumenten zijn aangewezen als rijks- of gemeentelijk monument, dan is er zondermeer sprake van erfgoed. Het gaat niet altijd om hele begraafplaatsen, maar bijvoorbeeld alleen om een aantal te behouden grafmonumenten waarvan aan de hand van een inventarisatie een lijst is opgesteld. Daarnaast kan ook de aanleg in de zin van paden, lanen, bomen en struiken behoren tot de waardevolle onderdelen. Zeker bij een oudere begraafplaats is er vaak sprake van specifieke waarden die per begraafplaats kunnen verschillen. Maar als eigenaar van een begraafplaats speelt ook dat op veel grafmonumenten rechten rusten, waarbij de rechthebbende verplicht is het onderhoud te doen. De basisfinanciering voor funerair erfgoed berust dan ook bij de eigenaar van begraafplaats of grafmonument. De eigenaar zal de paden moeten onderhouden waarmee de toegankelijkheid van de begraafplaats en grafvelden waarborgt. De kosten hiervoor komen vaak uit zogenaamde onderhoudsbijdragen van rechthebbenden. Diezelfde rechthebbenden zijn verantwoordelijk voor het onderhoud van hun grafmonumenten. Dat kunnen soms belangwekkende grafmonumenten zijn en het belang van deze vorm van onderhoud is niet te onderschatten. Blijft een rechthebbende in gebreke, dan biedt de verordening of het reglement doorgans mogelijkheden om als beheerder hier mee om te gaan. ==Financieringsmogelijkheden== De overheid heeft via de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), de provincies en gemeenten een stelsel van maatregelen in het leven geroepen die de instandhouding van ons erfgoed moeten waarborgen en ondersteunen. ===Overheidssubsidies=== Als een van de belangrijkste subsidies is er de '''SIM''', wat staat voor [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten Subsidie instandhouding rijksmonumenten]. Deze subsidie wordt uitgevoerd door de RCE en is in principe voor alle eigenaars van een rijksmonument, mits het geen woonhuis betreft. De subsidie betreft de kosten voor werkzaamheden voor regulier onderhoud op basis van een 6-jarig onderhoudsplan. Voor van rijkswege beschermde begraafplaatsen geldt dat hovenierswerk, mits de groenaanleg mede beschermd is of waarvan onderdelen daadwerkelijk genoemd zijn in de aanwijzing, ook subsidiabel is. Hieronder valt bijvoorbeeld onderhoud aan hagen, beplanting, de padenstructuur, waterlopen en vijvers. Op de website van de RCE staat uitgebreide informatie over de regeling en er zijn bovendien instanties, zoals de Monumentenwacht, die kunnen helpen bij het opstellen van de plannen. Verschillende provincies kennen een restauratieregeling voor restauratie en herbestemming van rijksmonumenten. Zeker voor grafmonumenten die niet in aanmerking komen voor de SIM omdat ze in te slechte staat verkeren, kan dit een uitkomst zijn. De regels en voorwaarden kunnen per provincie verschillen, maar vaak kan een gesprek met de provinciale monumentenambtenaar uitsluitsel geven over wat wel en niet kan. In sommige provincies worden ook subsidies verstrekt in het geval het om een gemeentelijk monument gaat. Nagenoeg alle gemeenten hebben een gemeentelijke Erfgoedverordening. Op grond daarvan worden niet alleen gemeentelijke monumenten aangewezen, maar wordt ook geregeld hoe de instandhouding werkt. Voor gemeentelijke monumenten zijn per gemeente regelingen getroffen. Niet alle gemeenten stellen middelen ter beschikking of is er een plafond vastgesteld. Het loont de moeite om bij de eigen gemeente te informeren of er een subsidieregeling is, of hoe de gemeente op andere wijze herstel kan ondersteunen. ===Fondsen=== Nederland kent een groot aantal fondsen die herstel en instandhouding van monumentale roerende en onroerende goederen tot doel hebben. Een groot landelijk fonds is bijvoorbeeld het Prins Bernhard Cultuurfonds. Met name stichtingen en verenigingen kunnen een beroep doen op een financiële bijdrage. Inmiddels is het doen van een aanvraag online de gewoonste zaak van de wereld, maar daarbij dient de aanvrager wel goed te letten op de algemene richtlijnen. Een van de voorwaarden voor het wel of niet in behandeling nemen is bijvoorbeeld dat een project nog niet op de een of andere wijze gestart mag zijn. Vervolgens zijn er regionaal en lokaal nog tal van fondsen die gelijkluidende doelstellingen kennen. Het verdient aanbeveling om met het oog op financiering vooraf goed onderzoek te doen naar mogelijke fondsen. Bij twijfel is het altijd aan te bevelen contact op te nemen en uit te leggen waarvoor en waarom aanspraak gemaakt wordt op het fonds. ===Leningen=== Een van de grootste fondsen op het terrein van onderhoud, restauratie, verduurzaming en herbestemming van monumenten is het Nationaal Restauratiefonds (NRF). Nu zullen verduurzaming en herbestemming bij grafmonumenten wat minder snel van toepassing zijn, maar het herbestemmen van een beschermde grafkelder tot een urnenvoorziening is wel degelijk een mogelijkheid. Naast dat het NRF een rol speelt in de uitbetaling van toegekende rijkssubsidies, verstrekt het ook leningen voor restauraties. Dit zijn zogenaamde laagrentende leningen met een vaste looptijd. Door middel van een lening kunnen de lasten van een restauratie over meerdere jaren worden uitgesmeerd, waardoor ook dit een mogelijkheid biedt tot financiering van behoud en herstel van funerair erfgoed. ==Waar het op neer komt== Financiering voor behoud van funerair erfgoed kent enerzijds een zeer formeel en theoretisch kader en anderzijds is er ook een praktische kant. Formeel kan een beroep gedaan worden op subsidies, fondsen en leningen, zoals hiervoor beschreven. Dat betekent dat objecten en aanvrager aan regels moeten voldoen. Sommige objecten, bijvoorbeeld zonder monumentale status als rijks- of gemeentelijk monument, kunnen uitgesloten worden van bepaalde regelingen. Anderzijds honoreren bepaalde subsidienten aanvragen van gemeenten niet. Maar wat veel subsidienten wel op prijs stellen is enige creativiteit. Zeker vandaag de dag worden bijzondere oplossingen en ook samenwerking met derden eerder gehonoreerd dan 'platte' voorstellen waar alleen wordt uitgegaan van restauratie. Een speciale dag of juist kennisuitwisseling kunnen ook deel uitmaken van een aanvraag, zodat meer draagvlak wordt gecreëerd voor het erfgoed. Maar naast de gebaande wegen zijn er ook aanvullende of alternatieve financieringsmogelijkheden. ==Aanvullende of alternatieve financieringsmogelijkheden== In de praktijk gaan de kosten van de instandhouding van bijzondere waarden, zoals funerair erfgoed vaak die van de normale exploitatie te boven en zal aanvullende financiering nodig zijn. Dat kan door sponsoring, subsidie of reserveringen. Dat laatste is zeker bij gemeentelijke begraafplaatsen een lastig onderdeel, want aan reserveringen wordt daar doorgaans niet gedaan. Maar ook lopen niet alle subsidienten onmiddellijk warm voor een bijdrage aan een gemeentelijke begraafplaats. Wat dan het verschil maakt is hoe de begraafplaats gewaardeerd is, of deze nog gebruikt wordt en hoe de gemeente de plek beheerd of welk beleid er in de gemeente bestaat ten aanzien van behoud van erfgoed. Onderstaande voorbeelden uit Terneuzen en Hilversum illustreren hoe een dergelijke aanpak er in de praktijk uit kan zien. ===Gemeente Terneuzen neemt met vrijwilligers het initiatief tot behoud=== In de gemeente Terneuzen, met 10 gemeentelijke begraafplaatsen, was al enige jaren sprake van stijgende tarieven op de begraafplaatsen. Dit was onder meer te wijten aan de hogere kosten voor onkruidbestrijding, een inhaalslag om de verschillende administraties op elkaar aan te laten sluiten en het feit dat verlopen graven niet werden geruimd. Ook werden indirecte kosten, waaronder die voor behoud van funerair erfgoed, doorberekend aan nabestaanden terwijl dat eigenlijk breder gedragen zou moeten worden. Naast heel veel praktische zaken zoals het aanpassen van de beheerverordening, het op orde brengen van en digitaliseren van de administratie heeft de gemeente ook enkele beleidsaanpassingen gedaan. Een daarvan betrof de omgang met cultuurhistorisch waardevolle grafmonumenten. De gemeenteraad had zich eerder al uitgesproken voor het behoud van graven van oorlogsslachtoffers, maar wilde weten wat er nog meer van belang was. Met behulp van burgerparticipatie uit de verschillende dorpen heeft een adviesbureau de gemeentelijke begraafplaatsen geïnventariseerd. Daaruit kwam een lijst van 352 grafmonumenten naar voren. Aan de raad gaf B&W vervolgens de volgende opties: * alle grafmonumenten behouden tegen jaarlijkse kosten van 60.000 euro * niets doen * een selectie van 166 grafmonumenten met hogere waarde tegen jaarlijkse kosten van 17.000 euro. De gemeenteraad heeft de laatste optie gekozen, maar vervolgens ook B&W de opdracht gegeven eenzelfde inventarisatie te laten uitvoeren op de 8 bijzondere begraafplaatsen in de gemeente. Op grond van dezelfde opties is voor de bijzondere begraafplaatsen een uitwerking gemaakt voor 227 grafmonumenten tegen 10.000 euro aan kosten per jaar. In het beleid is uitgewerkt dat de gemeente rechthebbende wordt van de graven die op de lijst staan, zodra de grafrechten niet verlengd worden of wanneer geen nabestaanden gevonden kunnen worden. De begraafplaatsadministratie stuurt jaarlijks voor die graven een factuur aan de budgethouder cultuur. Hierdoor worden de kosten voor behoud gedragen door de gehele gemeenschap in plaats van alleen rechthebbenden op de begraafplaats. In de beheerverordening is overigens een vergunningplicht opgenomen voor wijzigingen aan grafmonumenten die op de lijst geplaatst zijn. Ten aanzien van de grafmonumenten op de bijzondere begraafplaatsen sturen de verschillende beheerders jaarlijks de gemeente een factuur, enerzijds voor de grafrechten op begraafplaatsen die nog in gebruik zijn, anderzijds als bijdrage in het onderhoud voor begraafplaatsen die niet meer in gebruik zijn. Het onderhoud wordt met name uitgevoerd door vrijwilligers, die ook hier hebben bijgedragen aan het samenstellen van de lijst. ===De Bosdrift in Hilversum herleeft dankzij diversificatie=== In de gemeente Hilversum zijn in 2016 de 3 gemeentelijke begraafplaatsen ondergebracht in een stichting. Door op een van de begraafplaatsen een crematorium te openen, zou deze stichting de exploitatie meer succesvol kunnen uitvoeren dan de gemeente, zo was de gedachte. Het ging hier om 3 waardevolle begraafplaatsen, want alle zijn rijksmonument. De Noorderbegraafplaats en Zuiderhof zijn beide ontworpen door Dudok en begraafplaats Bosdrift is ontworpen door de tuinarchitect Springer. De eerste jaren was er weinig aandacht voor de instandhouding van het funeraire erfgoed. De exploitatie had voorrang. In 2019 werd voorzichtig gestart met de revitalisering van de Bosdrift. Die was ernstig vervallen, er werd nauwelijks nog begraven en het monumentale ontvangstgebouw was er slecht aan toe. Door te kijken naar de begraafplaats als een kansengebied, kon ruimte gevonden worden voor de uitgifte van zogenaamde natuurgraven en bovendien werd met behulp van verschillende subsidies het ontvangstgebouw weer teruggebracht in oude glorie. Daarbij werd ingezet op het gebruik van het gebouw voor de begraafplaats, maar ook voor de wijk eromheen. Er werd een huiskamer ingericht en het kantoor van de stichting kreeg een plekje. Op deze wijze krijgen bezoekers aandacht en kunnen ze vragen stellen die meteen beantwoord worden. De huiskamer en ook andere activiteiten op de begraafplaatsen werden vooral mogelijk gemaakt door vrijwilligers, de zogenaamde Vrienden van de Bosdrift. Inmiddels hebben velen de begraafplaats herontdekt. Er worden weer nieuwe graven uitgegeven en van het ontvangstgebouw wordt door allerlei organisaties gebruik gemaakt. Sommige doen dat in ruil voor een bijdrage aan het herstel van een specifiek grafmonument. Samen met de historische vereniging in Hilversum zijn de meest bijzondere grafmonumenten in kaart gebracht en deze krijgen extra aandacht. Detonerende grafmonumenten worden op den duur verwijderd, zodat het karakter van de begraafplaats weer meer een eenheid gaat uitstralen. Door gebruik te maken van een instandhoudingssubsidie is ook in het onderhoud op langere termijn voorzien. Zo zijn alle grindpaden hersteld en krijgt de beplanting de aandacht die het verdient. Zo is het leven weer terug op de Bosdrift. ==Er is meer dan alleen de gebaande subsidiewegen== Naast de formele subsidies zijn er ook tal van andere, meer informele manieren om erfgoed op begraafplaatsen te financieren. Zo kan op informele wijze een beroep gedaan worden op het draagvlak onder de burgers door hen te vragen zich in te zetten voor het erfgoed. Ook het betrekken van andere culturele instellingen of historische organisaties bij een opgave kan betekenen dat behoud gegarandeerd kan worden. Er zijn inmiddels tal van stichtingen in Nederland die een breed netwerk hebben opgebouwd en met behulp van giften kleinere projecten zelf kunnen oppakken op hun begraafplaats. Van elkaar leren door bij elkaar op bezoek te gaan, kan ook bijdragen aan de uiteindelijke instandhouding van funerair erfgoed.  
==Wet algemene bepalingen omgevingsrecht== Wetgeving over de omgang met beschermde monumenten, waaronder ook de omgang met monumentale begraafplaatsen valt, is opgenomen in de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo). Daar staat in dat het verboden is zonder omgevingsvergunning een activiteit te verrichten die neerkomt op het slopen, verstoren, verplaatsen of wijzigen van een rijksmonument of een voorbeschermd rijksmonument. In dat laatste geval is het monument nog niet officieel aangewezen maar dan geldt de bescherming al wel. Ook het herstellen of gebruiken van een monument op een manier waarop het wordt ontsierd of in gevaar gebracht is volgens de wet verboden zonder vergunning. Voor gemeentelijke en provinciale monumenten kent de Wabo vergelijkbare bepalingen. ==Vergunningen== Voor bijna alle beheer- en onderhoudsingrepen bij begraafplaatsen moet een vergunning worden aangevraagd via het omgevingsloket van de gemeente waarin het monument is gelegen. Aan de aanvraag zijn termijnen verbonden waarover op de website van de RCE meer te lezen is. Overleg met de gemeente, liefst ter plekke, alvorens de vergunningaanvraag in te dienen. Dat komt de kwaliteit van het plan en de snelheid van de besluitvorming ten goede. ===Verplaatsing grafmonumenten=== Om een beschermd grafmonument te verplaatsen om ruimte te creëren voor andere graven, is altijd een vergunning nodig. Bij de beoordeling wordt eerst gekeken wat de aard van de bescherming is. Wanneer die gericht is op het belang van de persoon die er begraven ligt, dan moet het grafmonument zoveel mogelijk in situ worden bewaard. In andere gevallen moeten er zwaarwegende belangen zijn om het grafmonument te verplaatsen. In sommige gevallen zal het graf zelf ook mee verplaatst moeten worden. Wanneer de grafmonumenten niet expliciet beschermd zijn, dan is het mogelijk deze te verplaatsen, mits dit past in het karakter van de begraafplaats. Ook moet de rechthebbende, voor zover aanwezig, met de verplaatsing instemmen. Het is bijvoorbeeld niet de bedoeling de grafmonumenten elders te bewaren als ze daar niet tot hun recht komen. ===Hergebruik grafmonumenten=== Hergebruik van niet beschermde grafmonumenten op een beschermde begraafplaats wordt aangemoedigd en hier is meestal geen vergunning voor nodig. Hiermee kan de karakteristiek van een begraafplaats intact worden gehouden, terwijl er toch gewoon begraven wordt. Dit is in overeenstemming met de aard van de begraafplaats. Wel moet dan duidelijk zijn dat het eigenaarschap voorafgaand aan de nieuwe uitgifte van het graf bij de houder van de begraafplaats ligt en er geen al te grote wijzigingen aan het grafmonument mogen plaatsvinden. Het gaat hier om hergebruik van een grafmonument, niet om bijzettingen in een bestaand graf. Daarbij blijft immers het grafmonument bij dezelfde familie en wordt er niets gewijzigd, behalve dat er een naam aan toegevoegd wordt. Gaat het om een expliciet beschermd grafmonument, dan is er wél een vergunning nodig. ===Gebruik van monumentale begraafplaats=== Voor een begrafenis of plaatsing van een grafmonument op een beschermde begraafplaats hoeft meestal geen vergunning aangevraagd te worden mits de monumentale waarden in acht genomen worden. Dit neemt niet weg dat een eigenaar van een beschermde begraafplaats zelf nadere eisen kan stellen aan het plaatsen van nieuwe grafmonumenten. ==Subsidie== Voor onderhoud of restauratie van begraafplaatsen is vaak veel geld nodig. Voor onderhoudswerkzaamheden aan rijksbeschermde begraafplaatsen kunnen beheerders subsidie aanvragen. De overheid heeft mogelijkheden geschapen om instandhouding financieel te ondersteunen. ===Hovenierswerk=== De ‘Subsidieregeling instandhouding monumenten’ (Sim, onderdeel specifiek voor groen) is van toepassing op hovenierswerk op monumentale begraafplaatsen, als de groenaanleg beschermd is of onderdelen daadwerkelijk genoemd zijn in de aanwijzing. Hieronder valt bijvoorbeeld onderhoud aan hagen, beplanting, de padenstructuur, waterlopen en vijvers. ===Gebouwde objecten=== Gebouwde objecten binnen een groenaanleg op monumentale begraafplaatsen, zoals bruggen, gedenkmonumenten, grafmonumenten en muren, komen ook voor subsidie in aanmerking, mits duidelijk is dat ze expliciet beschermd zijn. Hierop is De ‘Subsidieregeling instandhouding monumenten’ (Sim) van toepassing, maar dan voor gebouwde objecten.  
Begraafplaatsen zijn terreinen waar stoffelijke resten van overledenen begraven, bijgezet of verstrooid worden. Een begraafplaats wordt ook wel een kerkhof genoemd, omdat een begraafplaats in de christelijke traditie veelal werd aangelegd in de hof van de kerk, de kerktuin. Bij een begraafplaats bevindt zich soms een aula waar de laatste eer bewezen wordt aan de overledene vlak voor de eigenlijke begrafenis. Nederland telt meer dan 4.000 begraafplaatsen waarvan een groot deel nog in gebruik is, soms al vanaf de middeleeuwen. Historische begraafplaatsen zijn vaak bij een monumentale kerk te vinden. Kerkhof, kerk en grafmonumenten vormen dan samen een bijzonder ensemble. Zo’n 1.300 begraafplaatsen en objecten op 550 begraafplaatsen zijn beschermd door de rijksoverheid. Ook gemeenten beschermen steeds vaker begraafplaatsen en grafmonumenten. In totaal zijn er via gemeenten meer dan 450 beschermd.  +
In een behandelvoorstel staan de voorgenomen ingrepen (advies) omschreven. Dit advies baseert zich op basis van onderzoek ter plaatse (conditieopname en kleuronderzoek) en verzamelde kennis (bronnen, die als bijlagen bij het voorstel zijn opgenomen). Het voorstel bevat ook afbeeldingen en weegt verschillende opties voor restauratie tegen elkaar af. Als er kennis ontbreekt geeft het voorstel aan welk nader onderzoek, analyse of testen nog nodig zijn. Het is dan een voorlopig behandelvoorstel (zie VII.). Na het bijeenbrengen van de ontbrekende kennis is het mogelijk om een definitief behandelvoorstel op te stellen (zie VIII.). Op basis van dit voorstel kunt u samen met belanghebbende partijen (onderzoekers, uitvoerders en toezichthoudende instanties) in overleg keuzes maken voor de werkzaamheden. Dit resulteert in een definitief plan van aanpak (PvA) en maakt de aanvraag van offerte(s) voor de uitvoering mogelijk. ==Behandelvoorstel== Het behandelvoorstel bevat de volgende beschrijvingen, schriftelijk en grafisch, en houdt rekening met diverse uitvoeringsrichtlijnen (zoals [[Oppervlaktevuil reinigen van schilderingen]]: ===I. Basisgegevens=== Basisgegevens over: * de restaurator (naam, contactgegevens, beroeps gerelateerde informatie) * de opdracht (omschrijving van de opdracht, het doel en de opdrachtgever) * de omstandigheden waaronder het voorstel is gemaakt (beschikbare tijd en middelen) * het monument (monumentnummer, naam, adres, bouwjaar, architect, verwijzing naar monumentenregister (via link of in de bijlage) * het schilderwerk (omschrijving, titel'"`UNIQ--ref-0000002A-QINU`"', vervaardiger, afmetingen (per onderdeel), drager, verfsoort) * de locatie(s) van het schilderwerk op georiënteerde plattegrond(en) en opstand(en) * de beknopte bouw-, bewoners- en decoratiegeschiedenis (kan ook als bijlage) ===II. Huidige toestand=== Waarin aandacht voor: * het grafisch in beeld brengen van alle schadefenomenen (welke, waar, hoeveelheid en oorzaak) via foto-opnames met verschillende lichtbronnen (bv strijklicht en UV opnamen) * de (klimatologische) omstandigheden: gemonitord door periodieke metingen van ultraviolette straling (UV), de relatieve vochtigheid (RV) en de temperatuur (T) * de huidige samenhang van de geschilderde afwerking met de totale ruimte * het huidige gebruik van de ruimte waar het schilderwerk zich bevindt ===III. Originele toestand=== Waarin aandacht voor'"`UNIQ--ref-0000002B-QINU`"': * de intentie waarmee het schilderwerk tot stand kwam en de samenhang met de ruimte * de materialen en technieken waarmee het origineel is gemaakt (bv ondergrond, vernislaag) * hoe heeft de geschilderde afwerking er oorspronkelijk (vermoedelijk) uitgezien? ===IV. Eerdere ingrepen=== Hieronder vallen onderhoud, verbouwing of restauratie. Waarin aandacht voor: * ingrepen aan het pand of vertrek (wanneer, waar, wie, welke en waarom) * ingrepen aan het schilderwerk (wanneer, waar, wie, welke en waarom) * materialen en technieken waarmee in het verleden is ingegrepen of geschilderd * de relatie van eerdere ingrepen op de originele en huidige toestand (bv via (oude) foto’s) ===V. Waardering=== Waardering voor de huidige en originele toestand en eerdere ingrepen (geschiedenis van het monument) * voor de architectuurgeschiedenis * voor de (inter)nationale monumentale schilderkunst * voor de geschiedenis van materialen en technieken * voor de gebruiker, de opdrachtgever en het algemene publiek ===VI. Advies over de mogelijkheden=== Advies met toelichting waarom welke opties wel of niet nodig zijn: door welke specialist, hoe en met welke materialen en technieken? Waarin rekening is gehouden met: * geschiedenis, de contextuele betekenis, de materiële integriteit, het sociale gebruik, en de waarde van de verschillende fasen (het origineel, de ingrepen uit het verleden en de huidige staat) * het achterhalen van de oorzaak van de aanwezige schade in samenwerking met andere disciplines (afhankelijk van de schadesoort, zoals de loodgieter of bouwfysicus) * het wegnemen van de oorzaak van schade en het tegengaan van verder verval * technisch noodzakelijke ingrepen om het schilderwerk voor de toekomst te behouden en welke andere disciplines moeten worden betrokken (restauratoren (hout, textiel), stucadoor) * esthetische ingrepen, waarom zijn deze nodig of gewenst * (toekomstig) gebruik van de ruimte waar het schilderwerk zich bevindt * de urgentie per handeling * het tijdspad en een mogelijke fasering van de werkzaamheden * meerdere overlegmomenten met belanghebbende partijen.<br/>In ieder geval bij: ** het kiezen van het plan van aanpak, door bespreking van het behandelvoorstel ** de bespreking van proefnemingen (pilot, proefvlakken, reinigingstesten) en/of tussentijds resultaat ** het opleveren/afronden van de opdracht door evaluatie van de uitvoering, de gebruikte materialen en technieken en het bereikte resultaat ===VII. Voorlopig voorstel=== Over welk nader onderzoek, analyse of testen nog nodig zijn (bij een voorlopig behandelvoorstel). ===VIII. definitief behandelvoorstel=== (na het bijeenbrengen van de ontbrekende kennis) Dit voorstel dient als basis om keuzes te maken voor de werkzaamheden in overleg met belanghebbende partijen (onderzoekers, uitvoerders en toezichthoudende instanties). Uit dit voorstel en de keuzes volgt een definitief plan van aanpak (PvA) met werkomschrijvingen en bestek. Dit maakt de aanvraag van gespecificeerde offerte(s) mogelijk, met omschrijving van de aard van de behandeling, gerelateerd aan uurloon en arbeidsuren, inclusief kosten voor overleg en materiaal-, verslagleggings- en documentatie-, transport- en verzekerings- en onvoorziene kosten. ===IX. Bijlagen met bronnen=== Bijlagen  
==Achtergrond== ===Ontstaan en voorkomen=== Beken zijn natuurlijk gevormde smalle wateren die overal doorwaadbaar zijn. Ze voeren neerslag en grondwater af van de hogere gebieden naar de rivieren en zee. Beken liggen vaak in beekdalen van meestal enkele honderden meters breed. Veel van deze beekdalen zijn ontstaan tijdens de laatste ijstijd. Smeltwaterpieken zorgden voor sterke erosie waardoor de beekdalen vrij breed konden worden en in konden snijden in het landschap. Naderhand zijn deze beekdalen gevuld met sediment door de beek afgezet (zand, leem, klei) of met veen. Vooral de Drentse beken zijn relatief rijk aan veen (bijv. Drentsche Aa). Vaak zijn er nog oude geulen of afgesneden meanders in het reliëf van het beekdal te herkennen. Heuvellandbeken hebben een vrij steile loop en stromen daardoor vrij snel. Deze zijn te vinden in Zuid-Limburg, nabij Nijmegen en langs de zuidelijke Veluwerand. Laaglandbeken komen het meest voor in Nederland, met name op de hogere zandgronden van Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel (Twente en Salland), Drenthe en plaatselijk langs de binnenduinrand. Veel beken zijn in de 20<sup>e</sup> eeuw rechtgetrokken en beekdalen zijn ontwaterd. ===Bodems en waterhuishouding=== Beekdalbodems zijn van nature nat, er treedt vaak kwel op. Er komen (beek)eerdgronden of veengronden voor. ==Relaties met landschappelijke waarden== ===Cultuurhistorie en archeologie=== Beekdalen behoren tot de oudst bewoonde streken van ons land. Met name de wat hogere dekzandkopjes direct langs de beken waren zeer geschikt voor de akkerbouw en als weidegrond. Beken hadden soms als functie de weiden te bevloeien (vloeiweidesystemen). Het water uit de beek werd langs houtwallen omhoog geleid, vanwaar het via een ingenieus systeem van slootjes, stuwen en dijkjes over het land werd uitgevloeid. De gronden werden hierdoor niet alleen voorzien van water, maar werden tevens vruchtbaarder als gevolg van slibdepositie. Bovendien ging men op deze manier bevriezing van de bodem tegen, zodat het groeiseizoen werd verlengt. Vanwege de eeuwenlange bewoning van beekdalen kan men er cultuurhistorische landschapselementen aantreffen, zoals watermolens en meidoornhagen die als perceelsscheiding dienen. De percelering in de beekdalen is van oudsher meestal kleinschalig. ===Ecologie en biodiversiteit=== Niet gekanaliseerde beken zijn ecologisch zeer waardevol. In snelstromende heuvellandbeken groeien weinig hogere planten. In laaglandbeken is de vegetatie soortenrijk en vaak weelderig ontwikkeld. Daarnaast komen er veel diersoorten van de stilstaande wateren in voor. Van nature zijn beken omzoomd met beekbegeleidend bos, voornamelijk bestaande uit zwarte els. De natuurwaarde van beekdalen in z’n geheel is groot vanwege de aanwezigheid van gradiënten. Dit is vooral het geval indien een beek wordt begeleid door een (hoge, droge, voedselarme) dekzandrug. ==Beheer== ===Aantastingen en bedreigingen=== In Nederland is nauwelijks meer een beek met een natuurlijke loop te vinden. Naar schatting is slechts vier procent van de totale lengte van het Nederlandse beek- en rivierstelsel nog gaaf (Verdonschot, 2000b). De natuurlijke hydrologische situatie is zelfs nergens meer in tact. Hierdoor is het zandtransport sterk afgenomen en is de natuurwaarde achteruit gegaan. Vermesting en verzuring hebben er geregeld toe geleid dat natte voedselarme vegetaties plaats maakten voor meer droogteminnende en voedselrijkere vegetaties. Als gevolg van ontbossing, ontwatering en ontginning in de stroomgebieden wordt water minder lang vastgehouden en sneller afgevoerd dan vroeger. Daarbij zijn de piekafvoeren toegenomen. Andere aantastingen vormen uitdieping, verbreding en afsnijding van bochten. Soms groef men ten behoeve van snelle afwatering nieuwe kaarsrechte lopen of bracht men kaden aan. Tegenwoordig vormt het aanleggen van natuurvriendelijke oevers een bedreiging voor nog gave oeverprofielen. Men creëert in dat kader soms getrapte of onnatuurlijk vlakke oevers. Beekdalen zijn in veel gevallen aangetast als gevolg van ploeg- en egalisatiewerkzaamheden. De oevers van beken worden onder de huidige omstandigheden wel ingericht als akkerland. Vanuit landschapshistorisch oogpunt valt dit te betreuren. De grond direct langs beken was van oudsher namelijk in gebruik als weidegrond. ===Beheeropties=== Het advies luidt om waar mogelijk beken zo natuurlijk mogelijk te laten functioneren. Verschillende beheerstrategieën kunnen worden toegepast: ====Behoud==== De werkzaamheden kunnen bestaan uit: *Planologische bescherming van de beek en oeverzone d.m.v. bestemmingsplantitel en het aanlegvergunningen stelsel. Dit is met name een taak van provincie en gemeenten in samenspraak met waterschappen en andere grondeigenaren. Vervolgens het waarborgen van de handhaving. *Niets doen in het geval het een nagenoeg natuurlijk beeksysteem betreft; *Het verruigen van de oevers en de naaste omgeving. Dit vormt bij natuurontwikkeling een goed alternatief voor het vergraven van gave oeverprofielen in het kader van ‘natuurvriendelijke oeverontwikkeling’; *Het periodiek opschonen of uitbaggeren van beken die aan verlanding onderhevig zijn. Om aantasting van de minerale ondergrond te voorkomen moet vooraf gepeild worden hoe dik de baggerlaag is. Handmatig opschonen of baggeren geniet de voorkeur, maar zal in veel gevallen onmogelijk zijn. Indien men besluit tot machinaal opschonen of baggeren verdient het de voorkeur machines te gebruiken die zoveel mogelijk de minerale ondergrond, het oeverprofiel en de beekdalbodem in tact te laten. Rupsvoertuigen brengen minder schade toe aan de beekdalbodem dan machines met normale banden. Bij het baggeren dient de werkrichting tegengesteld te zijn aan de stroomrichting van het water. Er wordt dan namelijk gewerkt met een maximale helderheidsgraad, zodat aantastingen aan de minerale ondergrond eerder worden opgemerkt. Bovendien kunnen organismen zich beter uit de voeten te maken. ====Herstel==== De werkzaamheden kunnen bestaan uit: *Oude meanders uitgraven indien deze in het verleden zijn dichtgestort. Men vergroot hiermee tevens de retentie van een gebied. Het is belangrijk de meander niet groter, breder en/of dieper te maken dan in de vroegere situatie. Men moet dus oppassen voor overdimensionering. De exacte ligging en afmetingen van dichtgegooide meanders kan worden bepaald aan de hand van oude kaarten en grondboringen. Met het bij uitgraving vrijgekomen materiaal kan de gegraven rechte loop worden opgevuld. Indien aanwezig kunnen de in de loop der tijd als gevolg van ploegen dunner geworden esdekken worden opgehoogd. Op deze manier beschermt men de aanwezige archeologische waarden tegen de nadelige invloed van ploegen (Anema, 1997). Het graven van meanders op plaatsen waar deze nooit gelegen hebben is onwenselijk. Op natuurlijke wijze ontstane afgesneden meanders moet men vanuit aardkundige optiek niet opnieuw aan de beek koppelen. Wil men dit toch realiseren, bijvoorbeeld om de waterberging te vergroten, dan kan men het beste de jongste oude meander uitgraven; *Oeverbeschoeiingen verwijderen. Als de stroomsnelheid groot genoeg is zullen als gevolg van erosie- en sedimentatie meanders tot ontwikkeling komen; *Het in de oude staat terugbrengen van de beekbedding indien deze als gevolg van onnatuurlijk hoge afvoeren is verdiept of verbreed. Het water wordt zo langer in het gebied vastgehouden. Ook hier geldt dat overdimensionering moet worden voorkomen; *Stuwen verwijderen. Dit kan echter tot gevolg hebben dat een beek, met name bovenstrooms, leegloopt. Zoiets is ongewenst indien de beek niet van nature periodiek droogvalt. Stuwen kan men het beste pas verwijderen als vooraf maatregelen worden getroffen om de retentie te bevorderen (bedding verondiepen, oude meanders uitgraven); *Duikers verwijderen; · Stopzetten / verminderen van grondwateronttrekkingen; *Beekbegeleidende bossen (zwarte els) tot ontwikkeling laten komen. Indien mogelijk is het gewenst omgevallen bomen te laten liggen; *Herstellen van oude beekbevloeiingssystemen. Feitelijk betreft het hier herstel van de cultuurhistorische, sterk aan de aardkundige onderlegger gerelateerde landschapsidentiteit. ===Voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== *Op initiatief van de Kempense vliegvisvereniging is de oorspronkelijke loop van de Keersop (Noord-Brabant) hersteld. Met behulp van oude kaarten en boringen in het veld is de oude beekloop gereconstrueerd, waarna deze is uitgegraven. De gekanaliseerde delen worden bij hoge afvoeren als overloop gebruikt. De verdeling van het water over de oude beekloop en de gekanaliseerde delen wordt door middel van stuwtjes geregeld. De aardkundige en ecologische processen en ontwikkelingen worden bestudeerd. Het project vond plaats in samenwerking met het Waterschap de Dommel, de Provincie Noord- Brabant, Staatsbosbeheer, Ministerie van LNV en de betrokken landbouworganisaties; *In het kader van een natuurontwikkelingsproject langs de Regge heeft Landschap Overijssel in samenwerking met het waterschap Regge en Dinkel de jongste oude, in het verleden dichtgegooide, meanders uitgegraven. Op basis van oude kaarten (eind 19e eeuw) en veldwaarnemingen is de ligging van de oude beeklopen bepaald. ===Knelpunten in de praktijk=== *Om beken echt in hun oorspronkelijke toestand terug te brengen zou men de oude hydrologische situatie moeten herstellen. Dit is veelal een ondoenlijke opgave omdat over grote aaneengesloten gebieden verregaande maatregelen nodig kunnen zijn. Daar komt bij dat vrije meandering veel ruimte vergt. Men heeft met een groot aantal eigenaren te maken en moet rekening houden met diverse, soms tegenstrijdige, belangen. *Vrije meandering kan in sommige gevallen leiden tot aantasting of vernietiging van archeologische of cultuurhistorische waarden in de ondergrond. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een beek door een dekzandrug (met een esdek) wordt begeleid. De beek kan de dekzandrug met de daarin aanwezige archeologische waarden aansnijden. *Het waterschap bepaalt welke beheerwerkzaamheden wel en niet kunnen worden uitgevoerd. De afvoerfunctie staat daarbij voorop en niet de ecologische en aardkundige waarden. Zo belemmert een omgevallen boom de doorstroming van het water en zal deze volgens het waterschapsbeleid moeten worden verwijderd. *Beken zijn zoals veel aardkundige elementen nog interessanter indien men ze in een groter landschappelijk kader plaatst. Dit is bijvoorbeeld het geval indien een beek wordt begeleid door een dekzandrug. De combinatie beek – dekzandrug heeft een grotere landschappelijke, ecologische, aardkundige en cultuurhistorische waarde dan alleen de beek of de dekzandrug. Een goed beheer van dergelijke associaties komt alleen van de grond als het gebied in handen is van één of hooguit enkele eigenaren. ==Verder lezen== * Bleumink, H & Neefjes (2018) [https://www.stowa.nl/publicaties/handboek-beken-en-erfgoed-beekdallandschappen-met-karakter Handboek beken en erfgoed, beeklandschappen met karakter], Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, 2018-45. * Makaske, B., Maas, G. J., J. Candel (2015). [https://www.stowa.nl/publicaties/handboek-geomorfologisch-beekherstel-herziene-uitgave Handboek geomorfologisch beekherstel: leidraad voor een stapsgewijze en integrale ontwerpaanpak, herziene versie], Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer, 2020-36. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Gebiedsbeschrijvingen== De volgende gebiedsbeschrijvingen horen bij dit landschapselement:<div class="smw-datatable smw-placeholder is-disabled smw-flex-center datatable" style="height:390px;"><span class="smw-overlay-spinner medium flex"></span><table class="datatable" width="100%" style="opacity:.0; display:none;" data-column-sort="{"list":["Naam gebied","Provincie","Aardkundig fenomeen (primair)","Aardkundig fenomeen (overige)"],"sort":[""],"order":["asc"]}" data-query="{"conditions":"[[Categorie:Aardkundig erfgoed]]\n [[Aardkundig fenomeen (primair)::beekdal\n||{{{2}}}||{{{3}}}||{{{4}}}||{{{5}}}||{{{6}}}||{{{7}}}||{{{8}}}||{{{9}}}]]\n OR\n [[Categorie:Aardkundig erfgoed]]\n [[Aardkundig fenomeen (overige)::beekdal\n||{{{2}}}||{{{3}}}||{{{4}}}||{{{5}}}||{{{6}}}||{{{7}}}||{{{8}}}||{{{9}}}]]","parameters":{"limit":500,"offset":0,"mainlabel":"Naam gebied"},"printouts":["?Provincie","?Aardkundig fenomeen (primair)","?Aardkundig fenomeen (overige)"]}"><th class="Naam-gebied">Naam gebied</th><th class="Provincie">[[:Eigenschap:Provincie|Provincie]]</th><th class="Aardkundig-fenomeen-(primair)">[[:Eigenschap:Aardkundig fenomeen (primair)|Aardkundig fenomeen (primair)]]</th><th class="Aardkundig-fenomeen-(overige)">[[:Eigenschap:Aardkundig fenomeen (overige)|Aardkundig fenomeen (overige)]]</th><tr data-row-number="1" class="row-odd"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Beekdal Molenbeek (Renkum)">[[:Aardkundig erfgoed/Beekdal Molenbeek (Renkum)|Beekdal Molenbeek (Renkum)]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>sneeuwsmeltwaterdal</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt"></td></tr><tr data-row-number="2" class="row-even"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Dekzandreliëf Vorden - Hengelo">[[:Aardkundig erfgoed/Dekzandreliëf Vorden - Hengelo|Dekzandreliëf Vorden - Hengelo]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="dekzandrug">dekzandrug</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>dekzandkopje</td></tr><tr data-row-number="3" class="row-odd"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Dekzandrug Klarenbeek">[[:Aardkundig erfgoed/Dekzandrug Klarenbeek|Dekzandrug Klarenbeek]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="dekzandrug">dekzandrug</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>kolk / wiel<br>pingoruïne</td></tr><tr data-row-number="4" class="row-even"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Droogdal Stroe">[[:Aardkundig erfgoed/Droogdal Stroe|Droogdal Stroe]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="sneeuwsmeltwaterdal">sneeuwsmeltwaterdal</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal</td></tr><tr data-row-number="5" class="row-odd"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Laagte Leuvenumse Beek">[[:Aardkundig erfgoed/Laagte Leuvenumse Beek|Laagte Leuvenumse Beek]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="smeltwaterterras (kame)">smeltwaterterras (kame)</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>dekzandrug<br>droogdal<br>groeve<br>landduin<br>paraboolduin<br>pingoruïne<br>smeltwaterheuvel (kame)<br>sneeuwsmeltwaterdal</td></tr><tr data-row-number="6" class="row-even"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Randmeerkust Nunspeet">[[:Aardkundig erfgoed/Randmeerkust Nunspeet|Randmeerkust Nunspeet]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="veenrestvlakte">veenrestvlakte</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>dekzandrug<br>strandwal</td></tr><tr data-row-number="7" class="row-odd"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Spoelzandwaaier Schaarsbergen">[[:Aardkundig erfgoed/Spoelzandwaaier Schaarsbergen|Spoelzandwaaier Schaarsbergen]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="sandr (spoelzandwaaier)">sandr (spoelzandwaaier)</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="beekdal">beekdal<br>landduin<br>sneeuwsmeltwaterdal</td></tr></table></div> ----  
Voorgenomen besluit tot bulkvervreemding van 320 kunstwerken.  +
Deze bijlagen horen bij de aankondigingen in Staatscourant 2023 onder nummer 25934 (Eindhoven) en Staatscourant 2023 onder nummer 25932 (Leeuwarden) over het voornemen kunstwerken af te voeren.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> In een steen- of pannenbakkerij is keramisch bouwmateriaal gebakken, zoals bakstenen, tegels, plavuizen en dakpannen. Vaak liggen er ondiepe kleilagen in de ondergrond. Leemputten en zogeheten 'tichelgaten' liggen dan in de buurt, voor de benodigde klei- en leemwinning. 'Tichel' is afgeleid van het Latijnse tegula (dakpan). Steenbakkerijen komen voor vanaf de Romeinse tijd tot in de nieuwste tijd. ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het rijksmonument== De oudste sporen die binnen het rijksmonument bekend zijn, zijn gevonden in Lievelde. Daar zijn bij archeologisch onderzoek in de jaren dertig van de vorige eeuw 25 graven uit de zevende eeuw na Chr. aan het licht gekomen. Sommige doden hadden voorwerpen meegekregen, zoals aardewerken potten, ijzeren wapens en kralenkettingen. De archeologen troffen ook de sporen van een boerderij uit de veertiende eeuw aan. Het houten skelet van de boerderij was vergaan, maar donkere vlekken in de bodem gaven aan waar de houten palen stonden die het dak droegen. De belangrijkste resten van dit rijksmonument voeren ons terug naar de zeventiende eeuw. Tussen 1568 en 1648 waren de Nederlandse gewesten in oorlog met het Spaanse gezag. Deze periode staat bekend als de Tachtigjarige Oorlog of De Opstand. De oorlog stond in eerste instantie onder leiding van Willem van Oranje en na zijn dood in 1584 van zijn zoon Maurits. De laatste werd in 1625 opgevolgd door zijn halfbroer Frederik Hendrik. Het was een lange strijd van veldslagen en belegeringen, die in eerste instantie vooral in Holland en Zeeland werd uitgevochten, maar in de loop van de tijd uitbreidde naar andere streken. Overwinningen en nederlagen wisselden elkaar af. Steden werden veroverd en soms terugveroverd. Groenlo was een van de Spaanse bolwerken in oostelijk Nederland. De stad lag strategisch aan een handelsroute richting Duitsland. De stedelingen waren overwegend katholiek en op hand van het Spaanse gezag. Groenlo is verscheidene malen met wisselend succes belegerd, onder andere in 1595 en 1597. In 1627 wisten Staatse troepen onder leiding van prins Frederik Hendrik de stad definitief te veroveren. Om dit te bereiken liet de prins rond Grol een indrukwekkend belegeringsstelsel aanleggen. De linie moest de stad insluiten en tevens eventuele hulp van een ontzettingsleger van buitenaf tegenhouden. In 1627 bestond het Staatse leger rond Groenlo uit 27.000 huurlingen uit Frankrijk, Engeland, Schotland, Duitsland en de Nederlanden. Zij namen het op tegen 1360 in de stad gelegerde Spaanse militairen, waaronder ook ingehuurde Ieren en Engelsen, bijgestaan door inwoners van Groenlo. Direct na aankomst begonnen de Staatse soldaten grachten uit te graven en wallen op te werpen. Ze werkten dag en nacht door en waren in een week klaar. Resultaat: een zeventien kilometer lang stelsel, met daarin belegeringswerken die door middel van grachten en wallen als kralen aan een snoer met elkaar verbonden waren. Aan de randen richtten zij kampementen in, waarin de troepen verbleven. Deze circumvallatielinie sloot de stad volledig van de buitenwereld af. Vanuit de linie groeven de soldaten loopgraven, waardoor zij kanonnen, munitie en troepen dichter bij de stadsomwalling brachten. Van daaruit beschoten ze met kanonnen de stad met zogenaamde ‘vuerballen’ of granaten, terwijl andere manschappen overdekte houten gangen over de stadsgrachten bouwden. Vanuit de stad werden de aanvallers bestookt met brandende pek, kanonsvuur en salvo’s van musketkogels. Het lukte de Spaanse troepen echter niet om uit te breken en ook hulp van buitenaf mislukte. Na enige tijd speelden de Staatsen het klaar om met buskruit een bres in de stadswal te slaan en door dit gat stroomden zij binnen. Op 19 augustus 1627 gaven de Spaanse troepen zich over, na een beleg van bijna een maand. De verslagen soldaten mochten de stad verlaten met al hun bezittingen, ook hun wapens. In de maand na de inname liet Frederik Hendrik de verdedigingswerken van de gehavende stad zo veel mogelijk herstellen en de circumvallatielinie ontmantelen. De grachten werden gedicht met plaggen en met grond van de omwallingen. Dit om te voorkomen dat het Spaanse leger zich opnieuw van Groenlo meester zou maken. De egalisaties zijn grondig uitgevoerd. Slechts hier en daar zijn er boven de grond resten van de linie bewaard gebleven. Doordat de linie van Groenlo slechts kortstondig is gebruikt, vormt deze als het ware een ‘tijdcapsule’. Dat is uniek, want veel andere linies uit de Tachtigjarige Oorlog zijn later opnieuw benut en aangepast. Bovendien is het bijzonder dat sporen van de linie in de bodem goed bewaard zijn. Dit komt doordat ze, in tegenstelling tot andere linies, nog steeds in landelijk gebied liggen en niet zijn overbouwd. Daar komt bij dat enkele delen nog zichtbaar zijn in het landschap of zich vanuit de lucht duidelijk aftekenen in de begroeiing op de akkers. Een van de belegeringswerken, de zogenaamde Engelse Schans in Lievelde, is gereconstrueerd. Deze speelt een prominente rol als feestterrein tijdens de Zwarte Cross. Andere schansen, zoals de Franse schans, verraden hun aanwezigheid door kleurverschillen in de gewassen na een droogteperiode. Om de twee jaar wordt de slag om Grol herdacht. Soldaten in zeventiende-eeuwse kledij leveren slag met elkaar, gadegeslagen door duizenden bezoekers. Gelukkig vloeit er daarbij, in tegenstelling tot in 1627, geen bloed. ==Vrijstellingsdiepte== Bij plannen rondom of op het rijksmonument vragen wij u contact op te nemen met de adviseur archeologie van de RCE. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt, spreken we van steentijdbewoning. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. Een kapel is een kerkelijk gebouw van hout of bak-/natuursteen, meestal voorzien van een altaar. Ze komen voor in of bij nederzettingen. Soms hadden privépersonen, zoals kasteelheren, eigen kapellen. Kapellen liggen ook in de landelijke omgeving (veldkapel) of langs wegen (wegkapel), bestemd voor bewoners en passerende reizigers. Kapellen komen voor sinds de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 50 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 50 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * ophogen, verlagen of egaliseren; * sloopvergunningplichtige werkzaamheden. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== De huidige toegang ligt op het noorden, maar de oorspronkelijke toegang bevond zich aan de westzijde, waar zich de voorburcht met bijgebouwen bevond. Aan de oostzijde lag een tuin. Beide zijn verdwenen. Tuin en voorburcht waren met elkaar verbonden door twee smalle stroken land aan de noord- en zuidzijde van de hoofdburcht en hieromheen lag in oorsprong een tweede gracht. Van deze tweede gracht lijkt nog een vergraven rudiment aanwezig aan de noordzijde, maar dit kan ook nog behoren tot de voormalige gracht rond het kasteel Brugdijk (monumentnummer 8933).  +
==Geschiedenis== Hoewel het kasteel pas voor het eerst in 1681 voorkomt in de Gelderse leenakten, is het denkbaar dat het rond 1500 is gebouwd door een lid van de familie Vaeck. Zij waren gelieerd aan de familie Van Bemmel van het nabijgelegen kasteel Bemmel. In 1580 trouwde Arnt van Bloemendael met Bertha Vaeck en hun zoon was eigenaar van Brugdijk. Na diverse verervingen en verkopingen kwam het kasteel in 1965 in het bezit van de gemeente. ==Omschrijving== Kasteel Brugdijk is vermoedelijk rond 1500 gebouwd op een omgracht rond eiland. Onduidelijk is hoe het kasteel er toen uitzag. Midden achttiende eeuw bestond het uit een hoog langwerpig huis met zadeldak tussen trapgevels, met een lagere aanbouw tegen de westzijde. Aan de korte noordelijke zijde van het hoge huis stond toen een toren met duiventil, door een lage aanbouw met het huis verbonden. Deze toren is vaak gezien als de oorsprong van het kasteel dat dan uit de veertiende eeuw zou dateren, maar daarvoor is geen enkele aanwijzing. Na 1730 is de toren gesloopt en in de negentiende eeuw is het huis verbouwd waarbij de gevels deels zijn gepleisterd en het zadeldak is vervangen door een schilddak. In de Tweede Wereldoorlog is het huis beschadigd en raakte het daarna langzaam in verval. In 1965 is het huis door architect H.W. Valk gerestaureerd en teruggebracht naar de situatie van rond 1730, maar dan zonder de toren. ==Omgeving== Ten zuiden van het huis ligt een waterpartij die of het vergraven restant is van de buitengracht rond kasteel De Kinkelenburg, of van de ronde gracht rond kasteel Brugdijk.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Het kasteel bestond in de zeventiende eeuw uit een omgracht eiland waarop de hoofdburcht stond met ten westen daarvan de omgrachte voorburcht en ten oosten een U-vormige tuin, die het eiland van de hoofdburcht aan drie zijden omsloot. De tuin was eveneens omgracht. Deze laatste omgrachting is nog voor driekwart aanwezig. De overige grachten en de voorburcht zijn niet meer aanwezig.  +
Specialist bouwhistorie  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). Raatakkers, ook wel Celtic fields genoemd, zijn uitgestrekte akkercomplexen die vanaf ca. 1000 voor Chr. tot de tweede eeuw na Chr. voor de teelt van granen en andere gewassen zijn gebruikt. De aaneengesloten, vierkante akkertjes van ongeveer 35 bij 35 meter zijn begrensd door lage wallen. Deze dambordvormige complexen kunnen tientallen hectares groot zijn. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/531167|rijksmonumentencomplex 531167]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/531168 rijksmonument 531168].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/531167|rijksmonumentencomplex 531167]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/531169 rijksmonument 531169].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/complexen/531167 rijksmonumentencomplex 531167].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/531167|rijksmonumentencomplex 531167]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/530883 rijksmonument 530883].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
==Geschiedenis== Kasteel Hoekelum wordt voor het eerst in 1350 genoemd. Het is vermoedelijk gebouwd door Randolph de Jegher. In 1542 verwierf Henrick van Polewijck, burgemeester van Arnhem, het kasteel en hij of zijn zoon heeft de hoofdburcht laten vergroten. Rond 1735 lieten Sibilla van Balveren en haar man Jacob van Lawick de hoofdburcht ingrijpend verbouwen tot landhuis. In de periode 1911-1916 liet Gerrit baron van Wassenaer het huis grotendeels afbreken en het herbouwen en vergroten naar ontwerp van de architect J.W. Hanrath. ==Omschrijving== Kasteel Heukelom is vermoedelijk in het eerste kwart van de 14de eeuw gebouwd met een woontoren als omgrachte hoofdburcht. Aan de westzijde bevond zich de voorburcht. Haaks op de toren is tussen 1570 en 1678 aan de westzijde een dwarsvleugel gebouwd. Omstreeks 1735 is het huis verbouwd tot een nagenoeg vierkant landhuis. In 1911-1916 is dit huis grotendeels afgebroken, herbouwd en aan noord- en zuidzijde vergroot.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514040|rijksmonumentencomplex 514040]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. < ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren;- het dempen van watergangen of depressies; * het graven of verbreden van sloten; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het aanleggen en verwijderen van leidingen; * het aanbrengen van beplantingen; * overige wijzigingen. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het dempen van watergangen of depressies; * het graven of verbreden van sloten; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het aanleggen en verwijderen van leidingen; * het aanbrengen van beplantingen; * overige wijzigingen. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het Rijksmonument== Toen de Romeinen in onze streken verschenen, brachten ze hun grote kennis op het gebied van techniek en bouwkunde mee. Zo werkten ze met cement, beton, natuursteen en baksteen. Om aan de behoefte aan baksteen voor forten, huizen en tempels te voldoen, bouwden de Romeinen grote steenovens. Dat deden ze onder andere op de Holdeurn, even ten oosten van Nijmegen, aan het einde van de eerste eeuw. Voor de bouw van de ovens en het bakken van de stenen werden militairen ingezet van het Tiende Legioen, dat in de nabijgelegen legerplaats in Nijmegen-Oost was gelegerd. Door de omvang van het complex en de enorme hoeveelheid gebakken tegels en dakpannen staat de Holdeurn bekend als de eerste fabriek van Nederland. Er stonden kleinere ovens voor serviesgoed, zoals borden en bekers, en grote ovens voor het maken van vloertegels, dakpannen en bakstenen. In anderhalve eeuw hebben de soldaten hier miljoenen producten gemaakt. Dat de Romeinen deze plek uitkozen op 80 meter boven de zeespiegel, relatief ver van Nijmegen en de rivier, lijkt niet handig maar heeft wel een goede reden. In de voorlaatste ijstijd, zo’n 100.000 jaar geleden, zijn hier leemlagen door gletsjers naar boven gedrukt. Deze klei was geschikter voor het maken van bakstenen en dakpannen dan de rivierklei langs de Waal. Behalve geschikte klei zijn voor het productieproces nog twee andere dingen nodig: brandstof en water. Nabijgelegen bossen leverden hout, en er lagen bronnen in de buurt. Opgegraven buizen van aardewerk en loden pijpen maken duidelijk dat de steenfabriek een eigen waterleiding heeft gehad. De eerste opgraving van het terrein dateert al uit 1840, maar het enige grootschalige onderzoek vond honderd jaar later plaats. In de jaren 1938-1942 legden de archeologen Braat en Holwerda een paar grote ovens bloot, met ondergrondse stookgangen van ruim 2 meter hoog. Daarbovenop stonden koepels met doorsnedes van 5 tot 10 meter. In zo’n oven werden tienduizenden stenen tegelijk opgestapeld, om daarna te worden gebakken bij een temperatuur van ca. 1000 graden. De ovens stonden zo’n vier dagen te branden. Veel tegels en dakpannen kregen een stempel, waaraan is af te lezen welke legereenheden hier actief waren. Daaronder zijn de stempels van het Tiende Legioen, dat van 70 tot 104 gelegerd was in Nijmegen-Oost en het complex op de Holdeurn heeft aangelegd. De stempels maken het ook mogelijk om iets te zeggen over de verspreiding van tegels en dakpannen die hier zijn geproduceerd. Archeologen vinden ze langs de hele Neder-Germaanse Limes, van Katwijk aan Zee tot voorbij Bonn in Duitsland. Ook latere eenheden hebben hier letterlijk hun stempel gedrukt op de fabricage van stenen, zoals het Dertigste Legioen uit Xanten en het Eerste Legioen uit Bonn. Beiden zullen een detachement hebben afgevaardigd naar Nijmegen om te zorgen voor de productie en het vervoer van alle stenen. Behalve de ovens stond op de Holdeurn ook een groot gebouw, waarvan de functie niet bekend is. Ook vonden archeologen op en rond het terrein gebruiksvoorwerpen, altaren en grafstenen. Dat bewijst dat hier niet alleen mensen werkten, maar ook woonden en begraven werden. Er liepen ook honden en katten rond, waarvan de pootafdrukken op sommige dakpannen zijn vereeuwigd. Als stille getuigen van de industriële productie liggen overal in de bodem nog dikke afvallagen met as en talloze stukken baksteen en dakpan. De duizenden vondsten op het terrein en de rol die de steenfabriek vervulde in de Romeinse tijd maken de Holdeurn tot een van de belangrijkste archeologische plekken van Nederland. Er is bovengronds weinig van te zien. Of er in de bodem nog intacte resten van de ovens liggen, is onduidelijk. Uit correspondentie van een van de opgravers zou je kunnen afleiden dat alles is weggehaald. Van de andere kant lijkt dat niet logisch. De wanden van de ovens zullen door de hoge temperaturen en het veelvuldige gebruik keihard zijn geworden. Om dat met het toenmalige handgereedschap weg te bikken, is vrijwel ondoenlijk en tamelijk zinloos. Er is dus een gerede kans dat de resten na de opgravingen zijn afgedekt en nog altijd onder de grond liggen. Bovendien zijn twee grote ovens destijds maar voor de helft opgegraven, omdat er bomen in de weg stonden. De andere helft ligt dus nog steeds in de bodem verscholen. Op en rond het terrein zijn nog grote kuilen te zien waar in het verleden leem werd gewonnen. Sommige ervan dateren uit de Romeinse tijd, maar zeker niet allemaal: de meeste zijn pas gegraven rond 1900, toen aan de overkant van de Oude Kleefsebaan de stoomdakpanfabriek ‘Berg en Dal’ was gevestigd. Deze dakpannenfabriek vormt een interessante parallel met de 1800 jaar oudere Romeinse voorganger. ==Vrijstellingsdiepte== Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * aanbrengen van verhardingen; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies; * het aanleggen en verwijderen van leidingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het aanbrengen van beplantingen; * overige wijzigingen. ---- =='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
Legalisering geplaatste schuilhut.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het rijksmonument== In de heuvels ten noorden van de Oude Kleefsebaan ligt een terrein met de naam ‘Eversbos’. Hier zijn veel Romeinse vondsten gedaan, vooral fragmenten van tegels en dakpannen. Ongetwijfeld is dit bouwmateriaal afkomstig uit de Romeinse steenovens van de Holdeurn, die aan de andere kant van de Oude Kleefsebaan stonden. Door de omvang van het complex en de enorme hoeveelheid gebakken tegels en dakpannen staat de Holdeurn bekend als de eerste fabriek van Nederland. Er stonden kleinere ovens voor serviesgoed zoals borden en bekers, en grote ovens voor het maken van vloertegels, dakpannen en bakstenen. In anderhalve eeuw hebben de Romeinse soldaten die de ovens bedienden, miljoenen producten gemaakt. Of er in hun tijd ook gebouwen stonden in het Eversbos is niet bekend, want hier zijn nooit archeologische opgravingen uitgevoerd. Het ligt in ieder geval voor de hand dat de Romeinen er ook leem wonnen voor de productie van de tegels en dakpannen. Al met al wordt aangenomen dat locatie Eversbos deel uitmaakt van het steenovencomplex de Holdeurn, slechts doorsneden door de Oude Kleefsebaan. Eind negentiende eeuw verrees ten oosten van het Eversbos de stoomdakpannenfabriek ‘Berg en Dal’. Net als in de Romeinse tijd werden in de omgeving flinke kuilen gegraven om de alom aanwezige leem te delven. Daarvoor maakten de arbeiders onder andere ook gebruik van kiepkarretjes en smalspoor. Door deze hernieuwde leemwinning in de negentiende en twintigste eeuw is niet altijd duidelijk van wanneer leemkuilen in de omgeving precies dateren. Dat geldt ook voor de grote leemkuil direct oostelijk van het Eversbos. Foto’s uit begin twintigste eeuw tonen duidelijk de industriële grootschaligheid bij de ontginning. Wel kwamen de leemgravers veel Romeins materiaal tegen, zoals aardewerkscherven en fragmenten van tegels en dakpannen, waarvan sommige met legioenstempels. Waarschijnlijk zat dat materiaal in de bovenste laag grond die de gravers moesten weghalen om bij de leem te komen. Ook in deze verplaatste grond vonden archeologen een halve eeuw later nog veel Romeins materiaal. Een oude melding spreekt daarnaast van een Romeins grafveld in het gebied, maar dat is verder nooit onderzocht. Onderzoek met boringen toont wel aan dat er nog veel Romeins puin in de grond moet zitten. Tot en met de Tweede Wereldoorlog behoorde het Eversbos tot het grondgebied van Duitsland: de grens lag net ten noorden van de Oude Kleefsebaan. Aan deze zijde van de weg stonden ook enkele voorname panden, zoals herberg ‘De Koning van Pruissen’, hotel ‘Oud Berg en Dal’ en villa ‘Dalhof’. Ze overleefden de Tweede Wereldoorlog niet. Na de Tweede Wereldoorlog voerde Nederland eigenhandig een grenscorrectie door en annexeerde enkele Duitse grensgebieden. Die annexatie werd later deels teruggedraaid, maar de Duivelsberg en het Eversbos bleven Nederlands. De Duitse achtergrond is ook een reden dat Nederlandse archeologen weinig onderzoek hebben gedaan in het Eversbos. De archeologen Holwerda en Braat hadden dat in 1938 misschien wel gewild, toen ze ook de Holdeurn opgroeven, maar over het Duitse gebied hadden ze niets te zeggen. ==Vrijstellingsdiepte== Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het rijksmonument== Tussen 71 en 104 na Chr. was op de Hunerberg in Nijmegen een grote Romeinse militaire eenheid gelegerd: het Tiende Legioen, bijgenaamd `Gemina’ (`De Tweeling’). De 5000 soldaten en officieren waren ondergebracht in een grote ommuurde legerplaats, de castra. Hun aanwezigheid had grote invloed op de wijde omgeving. Eén van de logistieke uitdagingen was om te zorgen voor voldoende water voor de legionairs en de minstens zovele inwoners van de omliggende burgernederzetting, de ''canabae legionis''. Water was nodig voor drinken, wassen, het bereiden van eten, doorspoelen van latrines, verzorging van paarden, het uitvoeren van sommige ambachten en in badgebouwen. De totale waterbehoefte van de bewoners van de legerplaats en de nederzetting wordt geschat op 0,5 tot 1 miljoen liter per dag. Deze immense hoeveelheid kon onmogelijk alleen met emmertjes uit waterputten worden gehaald. Daarom legden de soldaten een ruim 5 kilometer lange waterleiding aan vanaf bronnen in de heuvels van Berg en Dal. De Romeinse ingenieurs stonden daarbij voor een grote driedimensionale puzzel. Ze moesten een tracé in het landschap ontwerpen waarlangs het water met een gelijkmatig verval naar de legerplaats zou stromen. Om dat te bereiken, legden ze vanaf de hoogste bron drie geulen en drie dammen aan. Daardoor kon het water met een vrijwel overal gelijk verval van 0,2% naar beneden stromen. Van de houten waterleiding zelf is niets meer over. De dammen en geulen zijn echter nog steeds aanwezig in het landschap en vormen samen het grootste zichtbare Romeinse monument van Nederland. Voor Nederlandse begrippen is het aquaduct uniek. Als stukje ingenieurskunst is het directe familie van alle 1100 overige aquaducten in het voormalige Romeinse Rijk. De heuvels van Berg en Dal bleken ideaal voor de aanleg van een aquaduct. Door de gelaagdheid van de ondergrond was (en is) bronwater aanwezig op relatief grote hoogte. De Romeinen hadden dat feilloos in de gaten en groeven sprengen om die watervoerende lagen aan te boren. De hoogste bron ligt ten noorden van de Oude Kleefsebaan, bovenaan het tegenwoordige Elzendal, op 77 meter hoogte. Dat wordt ook gezien als het beginpunt van het aquaduct. Ten zuiden van de Oude Kleefsebaan ligt het Kerstendal dat zich uitstrekt over een lengte van meer dan een kilometer. Het dal is met de hand gegraven en heeft een maximale diepte van 11 meter: een woonhuis van drie verdiepingen zou er makkelijk in passen. Voor de aanleg van het Kerstendal is ca. 80.000 m3 grond verplaatst, genoeg om 80 legionairs zo’n 4 jaar werk te bezorgen. De door de Romeinen uitgespitte grond ligt nog altijd zichtbaar op de randen van het dal. Door deze uitgeworpen grond lijkt het dal dieper dan het eigenlijk is ten opzichte van het maaiveld. Daarentegen zal de bodem van het dal in de Romeinse tijd nog enkele meters lager hebben gelegen dan nu. Dat geldt zeker voor het begin van het dal. Daar ligt op de westelijke oever een heuvel van 40 meter breed en 4 meter hoog. In de negentiende eeuw stond deze bekend als ‘Vestaalsche Heuvel’, vernoemd naar de Romeinse godin van het haardvuur. Berichten uit de zeventiende eeuw spreken bovendien van overblijfselen van een tempel voor Mercurius, maar daarvoor is geen enkel archeologisch bewijs gevonden. Het Kerstendal wordt richting zuiden steeds ondieper en vlakt na enkele honderden meters af tot het niveau van het maaiveld. Hier vlakbij ligt de vijver van de Watermeerwijk, in oorsprong waarschijnlijk een spreng, een uitgegraven waterloop om bronnen aan te boren. Net als het Kerstendal zou deze spreng Romeins kunnen zijn. Aan de oostkant van de Watermeerwijk is nog duidelijk de uitgeworpen grond te zien. Ook in de noordelijke helling liggen enkele sprengen. Aan de westkant is ooit een dam opgeworpen die het watertje opstuwt tot een vijver. Wellicht heeft deze al in de Romeinse tijd gediend als opvangbekken voor het water uit het Kerstendal. In deze omgeving is ook een grafsteen gevonden van een hoge Romeinse officier. De dam en de vijver zouden echter ook kunnen stammen uit de elfde of twaalfde eeuw. Uit die tijd dateert namelijk een motte aan de zuidrand van de vijver. Zo’n motte is een door mensen opgeworpen, afgeplatte heuvel waarop meestal een houten burcht stond. De motteburcht was volgens historische bronnen in bezit van de Heren van Groesbeek en diende mogelijk als steunpunt om dit deel van het Nederrijkswoud te beheren. Ook deze motteburcht maakt deel uit van het archeologische rijksmonument. Het monument is goed ontsloten voor het publiek door twee uitkijkplatforms, informatiepanelen en een speciale Aquaduct-wandelroute. ==Vrijstellingsdiepte== Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het dempen van watergangen of depressies; * het graven of verbreden van sloten; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het aanleggen en verwijderen van leidingen; * het aanbrengen van beplantingen; * sloopvergunningsplichtige werkzaamheden; * overige wijzigingen. ---- =='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het rijksmonument== Tussen 71 en 104 na Chr. was op de Hunerberg in Nijmegen een grote Romeinse militaire eenheid gelegerd: het Tiende Legioen, bijgenaamd `Gemina’ (`De Tweeling’). De 5000 soldaten en officieren waren ondergebracht in een grote ommuurde legerplaats, de castra. Hun aanwezigheid had grote invloed op de wijde omgeving. Eén van de logistieke uitdagingen was om te zorgen voor voldoende water voor de legionairs en de minstens zovele inwoners van de omliggende burgernederzetting, de ''canabae legionis''. Water was nodig voor drinken, wassen, het bereiden van eten, doorspoelen van latrines, verzorging van paarden, het uitvoeren van sommige ambachten en in badgebouwen. De totale waterbehoefte van de bewoners van de legerplaats en de nederzetting wordt geschat op 0,5 tot 1 miljoen liter per dag. Deze immense hoeveelheid kon onmogelijk alleen met emmertjes uit waterputten worden gehaald. Daarom legden de soldaten een ruim 5 kilometer lange waterleiding aan vanaf bronnen in de heuvels van Berg en Dal. Deze heuvels bleken ideaal voor de aanleg van een aquaduct. Door de gelaagdheid van de ondergrond was (en is) bronwater aanwezig op relatief grote hoogte. De Romeinse ingenieurs stonden daarbij voor een grote driedimensionale puzzel. Ze moesten een tracé in het landschap ontwerpen waarlangs het water met een gelijkmatig verval naar de legerplaats zou stromen. Om dat te bereiken, legden ze vanaf de hoogste bron drie geulen en drie dammen aan. Daardoor kon het water met een vrijwel overal gelijk verval van 0,2% naar beneden stromen. Van de houten waterleiding zelf is niets meer over. De dammen en geulen zijn echter nog steeds aanwezig in het landschap en vormen samen het grootste zichtbare Romeinse monument van Nederland. Voor Nederlandse begrippen is het aquaduct uniek. Als stukje ingenieurskunst is het directe familie van alle 1100 overige aquaducten in het voormalige Romeinse Rijk. Een van de raadsels van het aquaduct is het Louisedal dat voor een gedeelte op het terrein van Museumpark Orientalis ligt. De soldaten moesten hier veel grond verplaatsen, naar schatting zo’n 55.000 m3. De uit de geul gespitte grond ligt nog altijd zichtbaar op de randen. Het dal is halverwege op zijn diepst. Tegenwoordig is dat zo’n 14 meter. Vroeger zal dat nog aanzienlijk meer zijn geweest, want veel van de opgeworpen grond zal na de Romeinse tijd in het dal zijn gespoeld. Op het eerste gezicht lijkt het of de Romeinen deze geul dwars door de heuvel hebben graven om het water naar de legerplaats in Nijmegen-Oost te kunnen leiden. Dat zou ook de snelste verbinding zijn geweest. Het dal lijkt echter niet naar het noordwesten af te lopen, maar naar het zuidoosten. In dat geval zou het een spreng kunnen zijn, een gegraven waterloop om een bron aan te boren. Het afgetapte water kwam dan vervolgens uit in de hoofdwaterleiding die met een ruime boog om de heuvel heen slingerde, keurig de hoogtelijnen volgend. Het probleem van deze theorie is dat de heuvel van het Louisedal voor zover bekend geen bronnen heeft. Er viel waarschijnlijk dan ook niets aan te boren. In dat geval zijn de kolossale inspanningen om hier water aan te boren uitgelopen op een mislukking. Na de Romeinse tijd bleef het dal achter als markante geul in het landschap. Op zeventiende-eeuwse kaarten duikt de geul op als ''Diependael''. Begin twintigste eeuw kwam een deel van het terrein in handen van Heilig Landstichting en werd er een devotiepark aangelegd. Het deel van het Louisedal dat in het park lag, kreeg de Bijbelse naam Cedronvallei. In de jaren tachtig van de twintigste eeuw is dwars door het dal een dam aangelegd voor een toeristisch tramlijntje op het park. De tram is inmiddels verdwenen, maar de dam ligt er nog steeds. Het gedeelte van het Louisedal in het bos buiten het park is opgenomen in de Aquaduct-wandelroute. Aan het begin en in het midden van het dal staan begeleidende informatiepanelen. ==Vrijstellingsdiepte== Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het dempen van watergangen of depressies; * het graven of verbreden van sloten; * het aanleggen en verwijderen van leidingen; * het aanbrengen van beplantingen; * sloopvergunningsplichtige werkzaamheden; * overige wijzigingen. ---- =='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafveld is een plaats waar meer dan een persoon is begraven. De lichamen kunnen onverbrand (inhumatie) of eerst verbrand (crematie) ter aarde zijn besteld. De graven waren vaak gemarkeerd, met lage heuvels, zoals bij een urnenveld of met andere tekens. De begraven personen vormen een sociale eenheid, een familie of gemeenschap. We kennen grafvelden sinds de steentijd. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of direct onder het maaiveld; daarom is geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/530922 rijksmonument 530922].</div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> In een rijengrafveld liggen overledenen op een rij begraven. Dit type grafveld kennen we uit de vroege middeleeuwen (400-850 na Chr.). Lijkbegraving is het meest gebruikelijk, maar crematie komt sporadisch ook nog voor. De overledenen kunnen met of zonder (boom)kist ter aarde besteld zijn. Vaak zijn grafgiften met de doden meegegeven. Soms zijn paarden en honden bij hun baas begraven. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt, spreken we van steentijdbewoning. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of direct onder het maaiveld; daarom is geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/531183|rijksmonumentencomplex 531183]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/530967 rijksmonument 530967].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/531183|rijksmonumentencomplex 531183]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/531184 rijksmonument 531184].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/complexen/531183 rijksmonumentencomplex 531183].</div>  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520115|rijksmonumentencomplex 520115]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520115|rijksmonumentencomplex 520115]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520115|rijksmonumentencomplex 520115]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520115|rijksmonumentencomplex 520115]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520115|rijksmonumentencomplex 520115]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Van de oorspronkelijke omgrachting van het kasteel is een fragment aan de zuidwestzijde over.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/527356|rijksmonumentencomplex 527356]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huisterp is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huisterpen zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. ==Vrijstellingsdiepte== 35 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 35 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
Bernice Crijns werkte vijf jaar als zelfstandige voordat zij in 2005 bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed als specialist Kleur en Schilderingen in dienst kwam. Zij is afgestudeerd als architectuurhistoricus (UvA) en restaurator van schilderijen en beschilderde objecten in Historische Binnenruimten (SRAL) en volgde daarnaast het bijvak Restauratie en bouwhistorie (TU Delft) en een driejarige opleiding in Oude decoratieve schildertechnieken (ROC) voor schilders.  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Drenthe '"`UNIQ--item-55--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Flevoland '"`UNIQ--item-52--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Fryslân '"`UNIQ--item-51--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Gelderland '"`UNIQ--item-49--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Groningen '"`UNIQ--item-0--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Limburg '"`UNIQ--item-57--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Noord-Brabant '"`UNIQ--item-53--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Noord-Holland '"`UNIQ--item-56--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Overijssel '"`UNIQ--item-58--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Utrecht '"`UNIQ--item-1--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Zeeland '"`UNIQ--item-50--QINU`"'  +
Lijst van beschermde stads- en dorpsgezichten in de provincie Zuid-Holland '"`UNIQ--item-54--QINU`"'  +
==Monumentenwet== De Monumentenwet 1988 omschrijft stads- en dorpsgezichten als ‘groepen van onroerende zaken die van algemeen belang zijn wegens hun schoonheid, hun onderlinge ruimtelijke of structurele samenhang dan wel hun wetenschappelijke of cultuurhistorische waarde en in welke groepen zich één of meer monumenten bevinden’ (artikel 1 onder f). ==Aanwijzing== Beschermde stads- en dorpsgezichten worden aangewezen door de minister van OCW en de minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties gezamenlijk. De aanwijzing van een beschermd gezicht beoogt de historische structuren te beschermen en deze tevens een plaats te geven in de toekomstige, ruimtelijke ontwikkelingen. Hiertoe stelt de gemeente in vervolg op de aanwijzing een zogenaamd beschermend bestemmingsplan op. Dit bestemmingsplan regelt zaken als het toevoegen van nieuw- of aanbouw of het veranderen van het gebruik (bestemming) van een gebouw. Voor het slopen van een bouwwerk in een van rijkswege beschermd stads- of dorpsgezicht is een omgevingsvergunning verplicht (artikel 2.1 lid 1 onder h Wabo).  +
Deze pagina bevat een overzicht van besluiten van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) over vergunningen op het gebied van archeologische rijksmonumenten. <span class="rechts small">'''⇐ [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/ Omgevingsvergunning]'''</span> ==Besluiten== <table class="table small"><th class="Besluit">Besluit</th><th class="Datum">Datum</th><th class="Monumentnummer">Monumentnummer</th><th class="Omschrijving">Omschrijving</th><tr data-row-number="1" class="row-odd"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1510110|Utrecht - Aanvraag 1510110]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460409.5">9 april 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="531058">531058</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Verzwaring glasvezelkabel</td></tr><tr data-row-number="2" class="row-even"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1498677|Berg en Dal - Ontwerpbesluit 1498677]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460383.5">14 maart 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="46054">46054</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Legalisering geplaatste schuilhut.</td></tr><tr data-row-number="3" class="row-odd"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1478511|Eemsdelta - Ontwerpbesluit 1478511]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460383.5">14 maart 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="45303">45303</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Het slopen en groter herbouwen van een schuur.</td></tr><tr data-row-number="4" class="row-even"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1490934|Texel - Ontwerpbesluit 1490934]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460383.5">14 maart 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="532120">532120</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Aanvullend waarderend Profsleuvenonderzoek scheepswrak Burgerzand Noord 17.</td></tr><tr data-row-number="5" class="row-odd"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1404743|Houten - Besluit 1404743]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460367.5">27 februari 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="45466">45466</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Wijziging van het waterpeil in de sloten rondom perceel L 152 in Houten.</td></tr><tr data-row-number="6" class="row-even"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1441875|Oost Gelre / Aanvrager - Besluit 1441875]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460223.5">6 oktober 2023</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="532275">532275</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Uitbouw woning waarbij de bodem geroerd wordt tot maximaal 60 cm beneden maaiveld.</td></tr><tr data-row-number="7" class="row-odd"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1437898|Oost Gelre / Akson - Besluit 1437898]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460223.5">6 oktober 2023</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="532275">532275</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Aanleg middenspanningsverbindingen (20 kV en 10 kV).</td></tr></table> Alle besluiten zijn terug te vinden in de [[:Categorie:Besluiten|categorie Besluiten]]. ===Datering=== Deze besluiten zijn uitgebracht na 1 juli 2023. ==Meer informatie== Meer informatie over de besluiten van de RCE en het vergunningstelsel voor rijksmonumenten is te vinden in het onderwerp [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/ Omgevingsvergunning].  
Als de minister een rijksmonument aanwijst of afvoert dan maken we dit bekend in de Staatscourant. De publicatie in de Staatscourant vermeldt wanneer het (ontwerp)besluit en de relevante stukken ter inzage liggen en op welke manier een belanghebbende kan reageren. <span class="rechts small">'''⇐ [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/monumenten-aanwijzen-en-afvoeren Monumenten<br/>aanwijzen en afvoeren]'''</span>Op deze pagina ziet u om welke rijksmonumenten het gaat en kunt u de publicatie inzien, zoals deze in de Staatscourant is geplaatst. Ook kunt u hier het (ontwerp)besluit en de relevante stukken bekijken. ==Officiële bekendmakingen== <table class="table small"><th class="Besluit">Besluit</th><th class="Datum">Datum</th><th class="Monumentnummer">Monumentnummer</th><th class="Omschrijving">Omschrijving</th><tr data-row-number="1" class="row-odd"><td class="Besluit smwtype_wpg">[[:Besluit/1446351|West Betuwe - Ontwerpbesluit 1446351]]</td><td class="Datum smwtype_dat" data-sort-value="2460383.5">14 maart 2024</td><td class="Monumentnummer smwtype_txt" data-sort-value="16499">16499</td><td class="Omschrijving smwtype_txt">Ontwerpbesluit tot afvoering van (poort) BY Bulkstraat 28 te Deil, rijksmonument 16499.</td></tr></table> Alle besluiten zijn terug te vinden in de [[:Categorie:Besluiten|categorie Besluiten]]. De stukken zijn helaas niet optimaal voor lees- en spraaksoftware. U kunt voor meer informatie bellen met onze [https://www.cultureelerfgoed.nl/contact Infodesk]. ==Auteursrecht== De documenten die ter inzage liggen zijn (deels) niet opgesteld door de overheid. Op deze documenten kan auteursrecht rusten. Voor het gebruik van deze documenten heeft u toestemming nodig van degene bij wie dit auteursrecht berust. Voor het verkrijgen van de toestemming bent u zelf verantwoordelijk. ==Meer informatie== Meer informatie over de besluiten van de RCE en het aanwijzen en afvoeren van monumenten is te vinden in het onderwerp [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/monumenten-aanwijzen-en-afvoeren Monumenten aanwijzen en afvoeren].  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen in het verleden met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Daar waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt, spreken we van steentijdbewoning. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Geschiedenis== ===Negentiende eeuw=== Beton heeft zich in de afgelopen eeuwen bewezen als functioneel en duurzaam materiaal. In de negentiende eeuw werd beton vooral gebruikt als ongewapend materiaal. Een vroege vorm is brikkenbeton dat vooral voor verdedigingswerken werd gebruikt. Ongewapend beton werd in Nederland vooral toegepast in waterbouwkundige werken, bruggen, riolen, vloeren en tegels. Het werd als stampbeton in dunne lagen aangebracht en verdicht met stampers. Het gebruik van beton nam in hoog tempo toe na de ontwikkeling van het hydraulische bindmiddel portlandcement. Rond 1860 kwam de cementwarenindustrie op, waarin cementmortel werd gebruikt voor prefab bouwelementen die eerder vooral van natuursteen werden gemaakt. ====Patenten==== De patenten van de Fransman J. Monier, verkregen vanaf 1867, en het in 1892 verkregen patent van landgenoot F. Hennebique, waren belangrijke stappen in de ontwikkeling van het gebruik van gewapend beton. Moeniers patenten richtten zich op toepassingen van ijzeren netwerken in betonnen onderdelen. Hennebique verkreeg patent op een bouwwijze waarbij gewapende kolommen, balken en vloerplaten één monolithisch geheel vormen. ====Gewapend beton==== Rond 1880 kwam gewapend beton naar Nederland, waarna het materiaal geleidelijk aan steeds meer voor constructies werd gebruikt. Vanaf 1900 gebeurde dit in toenemende mate in bruggen, fabrieken, hallen, silo’s, koeltorens en watertorens. Het Koninklijk Instituut Van Ingenieurs bracht in 1912 de eerste Gewapend beton voorschriften uit om de kwaliteit van betonconstructies te verhogen. In 1918 volgde de tweede Voorschriften met eisen waaraan de betondekking moest voldoen. Voor balken was dit minimaal 25 millimeter, voor kolommen 35 millimeter. De Stichting Koninklijk Nederlands Normalisatie Instituut bracht de latere Voorschriften beton uit. ===Twintigste eeuw=== Na 1900 werden er in Nederland ook steeds meer geprefabriceerde constructieve betonelementen verkrijgbaar. Zo kwamen er verschillende typen vloersystemen en dakplaten op de markt. Niettemin bleef het gebruik ervan tot 1940 beperkt. De elementen waren meestal niet rendabel doordat de loonkosten in de bouw nog laag waren in verhouding tot de materiaalprijzen. Ook waren de mogelijkheden van transport en montage van grote elementen beperkt. ====Verdiepingsgebouwen ==== In het begin van de twintigste eeuw verschenen de eerste betonnen verdiepingsgebouwen in Nederland. In het begin gebruikte men het materiaal in de vorm van een balkenconstructie, zoals hout en ijzer toegepast werden. Later ontwierp men nieuwe, materiaalspecifieke constructies zoals de paddestoelvloer, waarbij bijvoorbeeld in meer dan één richting werd overspannen. Deze vloer was bedoeld voor zwaarbelaste pakhuizen en is in Nederland waarschijnlijk voor het eerst toegepast in 1914. Rond 1930 werd hij ook gebruikt voor fabrieken en warenhuizen, met als bekendste voorbeeld de Van Nelle-fabriek in Rotterdam. Toch kregen de meeste gebouwen tot 1940 een betonskelet met balkenvloeren, waarbij de balken bij aansluitingen een console in de vorm van een afschuining hadden. Ook werden de meeste betonconstructies in het werk gestort, zodat de verschillende onderdelen een monoliet geheel vormden. Denk hierbij aan de balken, platen, gewelven, spanten en kolommen. Rond 1940 stapte men over op vlakke vloerplaten en rechte kolommen. ====Woningbouw==== In de jaren twintig vonden de eerste experimenten met beton plaats in de woningbouw, waarvan het Amsterdamse Betondorp een bekend voorbeeld is. De architectonische uitstraling van beton werd steeds meer gewaardeerd en benut, ook systeembouw en hoogbouw deden in deze periode hun intrede. Na Berlage maakten vooral de architecten van het Functionalisme gebruik van gewapend beton, zoals Bijvoet, Brinkman, Duiker en Van der Vlugt. Vanaf 1930 werd voorgespannen beton ontwikkeld en gebruikt, waardoor men grotere en lichtere elementen kon maken. Daarbij gebruikte men snelhardend beton met een hoge dichtheid en druksterkte en een geringe krimp. Ook kreeg de firma Schokbeton in 1931 een octrooi op het schok-procedé. Na 1945 kwamen er nieuwe technieken om beton te verdichten via trillen en schokken. Hierdoor nam de kwaliteit van prefab betonelementen toe. Ook het gebruik van plastificeerders verbeterde de kwaliteit. ==Materiaal== De dichtheid – en daarmee ook de duurzaamheid – van beton hangt nauw samen met de structuur ervan. Cementbeton bestaat uit cementsteen met fijn en grof toeslagmateriaal dat groter is dan 4 millimeter, zoals zand en grind. Beton bestaat in het algemeen voor 75% uit toeslagstoffen, die zorgen voor de draagsterkte van het materiaal. Modern beton bevat meestal ook een geringe dosis hulpstoffen. Bijvoorbeeld plastificeerders om de verwerkbaarheid te verbeteren, versnellers of vertragers om de uitharding te beïnvloeden, of luchtbelvormers om de vorstbestendigheid en verwerkbaarheid te verbeteren. ===Cementsteen=== De belangrijkste cementsoorten voor beton zijn portlandcement, hoogovencement en – in mindere mate voor monumenten – portlandvliegascement. Elk type cement heeft specifieke eigenschappen, die in een specifieke situatie belangrijk kunnen zijn. De cementsteen van het beton bevat poriën die een doorlopend kanalenstelsel vormen. Deze poriën ontstaan vooral door het aanmaakwater van de cementspecie. Hierbij bepaalt de water-cementfactor het aantal en de afmetingen van deze poriën. Deze factor is een van de meest cruciale parameters voor de uiteindelijke eigenschappen, zoals permeabiliteit, en kwaliteit van het beton. In het algemeen leidt een lagere water-cementfactor tot een hogere dichtheid en hogere sterkte. Een te lage water-cementfactor leidt tot slechte verwerkbaarheid en een te hoge water-cementfactor geeft een hoge porositeit. De permeabiliteit is belangrijk - die bepaalt voor een groot deel het transport van stoffen als water en kooldioxide. ===Sterkte=== Ook de sterkte en het vervormingsgedrag van het beton zijn belangrijk. Het vervormingsgedrag wordt beïnvloed door de mechanische belasting, het vochtverlies en de temperatuurverandering. Mechanische belasting kan beton vervormen, zowel elastisch als plastisch. De elasticiteitsmodulus en de kruipcoëfficiënt bepalen het vervormingsgedrag en herleid je uit de druksterkte van het beton. Beton krimpt door uitdroging van de cementsteen. ===Kracht=== Beton kan in principe alleen drukkrachten opnemen, net als andere steenachtige materialen. In combinatie met wapening kan beton ook trekkrachten opnemen. Beton en staal vormen een sterk duo. Zo hecht beton goed aan staal, hebben beide materialen vergelijkbare thermische uitzettingscoëfficiënten en beschermt het basische milieu in het cementgebonden materiaal het staal tegen roesten. In een optimale situatie ligt de wapening enkele centimeters onder het betonoppervlak.  
== Inleiding == De meest voorkomende vorm van herstel is het aanhelen van beton. Daarbij brengt men op plaatsen waar beton door schade is verdwenen nieuw materiaal aan. Daarvoor bestaan diverse typen reparatiemateriaal, met elk hun specifieke eigenschappen en toepassingsmogelijkheden. Reparatiemateriaal kun je handmatig, met een spuit of door middel van aangieten aanbrengen. De afwerking van het herstelde oppervlak vraagt in sommige situaties veel aandacht. Om inwatering te voorkomen of om constructieve redenen moet je scheuren soms dichtzetten. Wanneer men hogere eisen aan een betonconstructie stelt, bijvoorbeeld door ander gebruik of hogere veiligheidseisen, kan het nodig zijn de constructie verder te versterken. Dat kan door het aanbrengen van een extra laag gewapend beton of een uitwendig gelijmde wapening. Bij constructieve reparaties is het raadzaam een constructeur te betrekken. In bepaalde gevallen kun je verdere schade voorkomen door de wapening te beschermen door middel van kathodische bescherming. == Aanhelen van beton == De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft als algemeen uitgangspunt dat men beton zo veel mogelijk moet aanhelen met cementgebonden materiaal dat qua samenstelling, eigenschappen en uitstraling zo goed mogelijk aansluit bij het oorspronkelijke materiaal. De exacte samenstelling van het reparatiemateriaal bepaal je echter door de verwerkingstechniek en de omstandigheden. De keuze voor de verwerkingstechniek is daardoor mede bepalend voor de uiteindelijke materiaaleigenschappen van het herstelwerk, zoals sterkte en elasticiteit. Kwaliteit en levensduur gaan vóór een gemakkelijke en snelle verwerking. === Reparatiematerialen === Voor herstelwerkzaamheden gebruikt men in de praktijk steeds meer fabrieksmatig samengestelde materialen, meestal gemodificeerde betonmengsels. De exacte samenstelling daarvan is aangepast aan een bepaalde verwerkingsmethode en de specifieke toepassing met de daaruit voorvloeiende prestatie-eisen. Mortels kunnen naast cement en zand ook fijn grind en fijne vulstoffen bevatten, en hulpstoffen zoals plastificeerders, zwelmiddelen, versnellers en vezelversterking. De benaming is afhankelijk van de leverancier en is vaak gekoppeld aan de toepassing, bijvoorbeeld giet- of egaliseermortel. De technische kwaliteit van een reparatie bepaal je door de mate waarin het reparatiemateriaal aansluit op de eigenschappen van de ondergrond, de omgevingscondities en de verwerkingsmethode. Er zijn drie typen reparatiemortel te onderscheiden: * Cementgebonden mortel, vaak aangeduid als CC-mortel (cement concrete): een cementgebonden mortel met doorgaans minder dan vijf procent polymeer ten opzichte van de cementmassa. * Cementgebonden polymeergemodificeerde mortel, ofwel PCC-mortel (polymeer cement concrete): een cementgebonden mortel met meestal tussen de vijf procent en twintig procent kunststof ten opzichte van de cementmassa. Er bestaan ook ECC-mortels (epoxy cement concrete). Die hebben als voordeel dat ze wat minder gevoelig zijn voor vocht. * Kunstharsgebonden mortel, ofwel PC-mortel (polymeer concrete). Dat is volledig kunstharsgebonden mortel. Polymeergemodificeerde mortels kunnen ten opzichte van volledig cementgebonden mortels als voordeel hebben: een hogere treksterkte, hogere elasticiteit, ofwel een lagere elasticiteitsmodulus, betere hechting, lagere krimp, minder gevoeligheid voor verbranden en snelle sterkteontwikkeling (namelijk binnen één tot zeven dagen). Daar tegenover staan mogelijke nadelen, zoals hogere thermische uitzetting, hogere materiaalprijs en kortere verwerkbaarheid en daardoor niet gebruiksklare leverbaarheid via de betoncentrale. De geringere permeabiliteit, ofwel doordringbaarheid, kan afhankelijk van de situatie zowel een voordeel als een nadeel zijn. De RCE ontraadt in het algemeen het gebruik van volledig kunstharsgebonden mortels. De materiaaleigenschappen verschillen sterk met die van traditioneel beton. Door het verschil in bouwfysisch gedrag kunnen spanningen ontstaan die ertoe leiden dat het materiaal na verloop van tijd loskomt, zeker in zeer vochtige omstandigheden. === Verwijderen beschadigd materiaal === Voordat je nieuw beton kunt aanbrengen, moet je meestal eerst beschadigd beton verwijderen en geroeste wapening schoonmaken. Ook moet het oppervlak een voorbehandeling krijgen. Het verwijderen van slecht materiaal noemt men doorgaans saneren. Aandachtspunten hierbij zijn de techniek waarmee je materiaal verwijdert en de uiteindelijke vorm van de te repareren plekken. Saneren door pneumatisch hakken heeft als belangrijk nadeel dat er door trillingen microscheuren in het beton kunnen ontstaan, vaak ook rondom de wapening, waardoor er in een later stadium nieuwe schade kan ontstaan. Saneren met behulp van water onder hoge druk heeft als voordeel dat dergelijke scheuren niet ontstaan en dat er een ruwe ondergrond ontstaat die een optimale hechting geeft van het reparatiemateriaal. De randen van de reparatieplekken moeten zo veel mogelijk haaks op het oppervlak uitkomen. Dit om te voorkomen dat de herstelmortel naar de rand toe dun uitloopt en daardoor verbrandt of loskrimpt. Ook is het belangrijk dat je achter de geroeste wapening voldoende beton verwijdert. De te herstellen ondergrond moet vrij zijn van onsamenhangend beton, losse deeltjes, stof, vet en oude oppervlaktelagen. Geroest wapeningsstaal moet men ontroesten. Wanneer er sprake is van een chlorideaantasting of wanneer men wapening verft, is reinheidsgraad Sa 2,5 vereist. De meest gebruikte reinigingstechnieken daarvoor zijn gritstralen en waterstralen. === Voorbehandelen ondergrond === Om een goede aanhechting en verharding van de reparatiemortel te krijgen moet de ondergrond een passende voorbehandeling krijgen. Het type reparatiemortel en de situatie bepalen welke voorbehandeling of combinatie van voorbehandelingen is vereist. De voorbehandeling kan bestaan uit bevochtigen, het aanbrengen van een hechtprimer of een voorstrijkmiddel. Ook kan het nodig zijn de wapening te herstellen wanneer deze door roest te sterk is aangetast. Met name putcorrosie als gevolg van een hoog chloridegehalte is verraderlijk. ==== Bevochtigen ==== Volledig cementgebonden reparatiemortels hebben vaak een lage water-cementfactor waardoor ze gevoelig zijn voor verbranden, zeker bij kleine laagdikten. Om een goede verharding te krijgen is het belangrijk dat je een zuigende ondergrond eerst bevochtigt, zodat deze geen vocht zal onttrekken aan de reparatiemortel. ==== Hechtprimer of hechtbrug ==== De hechting verbetert men meestal door op het hechtvlak een extra laagje bindmiddel aan te brengen, ook wel ‘aanbrandlaag’ genoemd. Van oudsher gebruikt men hiervoor een mengsel van cement en water. Een reparatiemortel moet je ‘nat in nat’ over de hechtlaag zetten. Bij herstel met cementgebonden mortel is het goed om ook de wapening in te smeren met het hechtmiddel. Bij PCC-mortels past men een primer toe op basis van pure polymeer. In de voorschriften van de leverancier van de reparatiemortel moet staan aangegeven welk type primer men moet toepassen. ==== Voorstrijken ==== In bijzondere situaties kan het nodig zijn de betonnen ondergrond met een voorstrijkmiddel te behandelen. Dit is vooral nodig als je de ondergrond niet optimaal kunt reinigen, als de ondergrond sterk zuigend is en voorbevochtigen niet mogelijk is of als het hechtvlak afpoedert en moet worden versterkt. === Verwerkingstechniek === Beton kan men handmatig aanbrengen, door middel van aangieten of - wanneer het grote reparatievlakken betreft - door spuiten. Elke verwerkingsmethode kent specifieke toepassingen en reparatiematerialen. ==== Handmatig repareren ==== Bij handmatig repareren brengt men de mortelspecie in principe met een troffel aan. Voor de duurzaamheid is het belangrijk dat men de specie goed verdicht, met name rondom de wapening. Dat beperkt de indringing van vocht en de carbonatatie. Carbonatatie leidt tot verzuring van de cementsteen. Bij pH-waarden lager dan 10 wordt staal gevoelig voor roestvorming, doordat het beschermende oxidelaagje wordt afgebroken. Bij handmatig repareren gebruikt men tegenwoordig vaak PCC-mortels. ==== Aangieten, aanstorten ==== Bij deze methode giet men vloeibare specie in een bekisting. Omdat het maken van een bekisting extra kosten met zich meebrengt, is deze methode met name geschikt voor grotere reparaties van staand en hangend werk. Aangieten kan ook een effectieve methode zijn wanneer de reparatie een specifieke oppervlaktestructuur moet krijgen. De specie heeft een relatief hoge plasticiteit. Van oudsher bereikte men dit door een hogere water-cementfactor, tegenwoordig door toevoeging van een plastificeerder, een stof die de vervormbaarheid en verwerkbaarheid van de specie verbetert. Een hoge water-cementfactor geeft een grotere drogingskrimp, wat in principe kan leiden tot krimpscheuren en onthechting. Het gebruik van een plastificeerder voorkomt dergelijke problemen. Krimp wordt ook beperkt door het cementgehalte laag te houden. ==== Spuiten ==== Bij gebruik van spuitbeton spuit men de specie met perslucht tegen een ondergrond. Spuitbeton is in het algemeen duurzaam en heeft een hoge sterkte door de lage water-cementfactor en doordat de specie goed wordt verdicht door de hoge snelheid waarmee men het aanbrengt. De laag spuitbeton kan men handmatig afwerken of door het opspuiten van een extra toplaag. Er bestaan twee methoden, een droge en een natte. Bij de droge methode vindt de vermenging van het droge mengsel met water plaats aan de spuitmond en bij de natte methode mengt men er vooraf water door. De droge methode is meestal het goedkoopst. Een kritisch punt bij de droge methode is de bevochtiging. Bij onvoldoende bevochtiging ontstaan er plekken te droge specie die onvoldoende kunnen verharden, zogenaamde zandinsluitingen. De uiteindelijke kwaliteit van de betonlaag is sterk afhankelijk van het vakmanschap van de betonspuiter. Afhankelijk van de samenstelling en korrelstructuur van het spuitbeton kan men lagen tot zes centimeter opbrengen. Het grootste probleem bij spuitbeton is het optreden van krimpscheuren, met name bij CC-mortels. Je kunt krimpscheuren voorkomen door de laag de eerste zeven dagen vochtig te houden. === Waarborgen kwaliteit=== Om een goede uitvoeringskwaliteit te borgen kan een opdrachtgever voor beton en historisch beton naar diverse kennisdocumenten en richtlijnen verwijzen. Voor technische eisen aan (modern) beton zijn de normen en richtlijnen NEN-EN 1504, de BRL 3201 en CUR-Aanbevelingen beschikbaar. In deze documenten bepalen vooral de uitvoeringsklasse, de milieuklasse en de gevolgklasse de werkwijze bij betonreparatie. De technische eisen zijn echter niet altijd verenigbaar met de uitgangspunten voor onderhoud en herstel van historisch beton. Voor een goede omgang met en herstel van historisch beton zijn door Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM) uitvoeringsrichtlijnen ontwikkeld waarin behoud van cultuurhistorische waarden voorop staat. De beschikbare ERM-richtlijnen zijn: Uitvoeringsrichtlijn Betonrestauratie-advies-URL 2003 en Uitvoeringsrichtlijn Betonrestauratie-realisatie-URL 4005. De URL 4005 is zo opgesteld dat hij de BRL 3201 aanvult. De onderstaande CUR-Aanbevelingen, uitgegeven door kennisinstituut CROW, stellen onder andere eisen aan de grondstoffen, de bereiding van de specie, de uitvoering en de eigenschappen van het uitgevoerde werk, zoals sterkte, hechtsterkte, waterindringing, krimp en eindkeuring: * CUR-Aanbeveling 118:2015 Specialistische instandhoudingstechnieken - repareren van beton * CUR-Aanbeveling 119:2016 Specialistische instandhoudingstechnieken - vullen en injecteren van scheuren, naden en holle ruimten in beton De kwaliteit van de uitvoering van werkzaamheden aan monumenten wordt ook geborgd door het werk te laten uitvoeren door een bedrijf dat erkend is op basis van het ERM-procescertificaat Beoordelingsrichtlijn Onderhoud en restauratie van monumenten (BRL 4000) in combinatie met de vakinhoudelijke eisen vastgelegd in deze URL 4005. === Keuze herstelmethode en reparatiemateriaal === In de praktijk kiest men de herstelmethode en het reparatiemateriaal vaak vooral op basis van praktische aspecten tijdens de uitvoering en kosten. Echter, voor de duurzaamheid is het belangrijk dat het herstelde onderdeel de juiste eigenschappen krijgt. Daarbij zijn onder andere de trek-, druk-, en hechtsterkte en elasticiteit, ofwel E-modulus, belangrijk. Ook de thermische uitzettingscoëfficiënt van het herstelmateriaal kan van belang zijn, met name bij constructies die onvoldoende zijn gedilateerd. Dus niet alleen de verwerkbaarheid van de specie tijdens de uitvoering is belangrijk, maar juist ook de eigenschappen van het uitgeharde herstelmateriaal. De vereiste eigenschappen van het herstelmateriaal zijn daarom bepalend bij de keuze van een hersteltechniek. De RCE adviseert om over de kritische eigenschappen prestatie-eisen op te nemen in het bestek of de werkomschrijving. Bij omvangrijk herstelwerk ligt spuitbeton voor de hand. De kosten per vierkante meter liggen veel lager dan bij handmatig repareren, dat arbeidsintensief is en waarbij men vaak duurdere PCC-mortels gebruikt. Bij een spuittechniek geeft het gebruik van een standaard CC-mortel meestal voldoende kwaliteit. In gevallen waar men met behulp van een geometrisch eenvoudige bekisting of een hoge herhalingsgraad kan werken, is het aangieten van mortel aantrekkelijk. Door bekistingmateriaal te kiezen met de gewenste oppervlaktestructuur, zoals ruwhouten delen, krijgt het herstelwerk direct de juiste oppervlaktestructuur. Bij volledig cementgebonden mortels moet in vochtige omstandigheden de dekking minimaal 20 millimeter zijn. In combinatie met een oppervlaktebeschermingssysteem, zoals een verflaag, kun je soms een kleinere dekking accepteren. Wanneer men onvoldoende dekking kan bereiken en een verflaag niet mogelijk is, kan een dichtere PCC-mortel de wapening mogelijk voldoende beschermen. In plaats daarvan kun je de wapening ook verven met een epoxyverf die je instrooit met zand en vervolgens afwerkt met een CC-mortel. == Herstel van de oppervlaktestructuur == Een geverfd betonoppervlak zonder bijzondere textuur kun je meestal probleemloos herstellen. Met een verflaag kun je kleurverschillen tussen oud en nieuw materiaal eenvoudig wegwerken. Het type verfsysteem bepaalt in belangrijke mate de uitstraling. Bij veel historische betonconstructies heeft het al dan niet geverfde betonoppervlak een specifieke structuur die bepalend is voor de monumentale waarde. Veel voorkomend is de structuur die bewust of onbewust is ontstaan door tijdens de bouw gebruikte houten bekistingsdelen. Kenmerken daarbij zijn zowel de ‘banenstructuur’, die de bekistingsdelen hebben achtergelaten, als de houtnerfstructuur, die is ontstaan door het bekistingmateriaal. Los van de historische waarde van die structuur kan het ontbreken daarvan ter plaatse van de herstellingen het beeld van de betonconstructie verstoren. Terugbrengen van de structuur is daarom vaak gewenst. Herstel van een dergelijke structuur kan echter kostbaar zijn. Ook herstel van gewassen grindbeton stelt hoge eisen aan de uitvoering. Het soort grind en de korrelgradering bepalen in sterke mate de esthetische uitstraling daarvan. Beoordelen van het herstel van gewassen grindbeton is zonder proefvlakken niet mogelijk. Het uiterlijk van gewassen grindbeton kan opzettelijk zijn gecreëerd, maar kan ook in de loop der tijd zijn ontstaan, doordat de toplaag van cementsteen is weggesleten. De RCE adviseert om, afhankelijk van de karakteristieke kenmerken en cultuurhistorische waarden van het object, in gezamenlijk overleg te bepalen welke eisen men aan het herstel van het oppervlak moet stellen. De eerder beschreven CUR-Aanbevelingen stellen geen eisen aan de esthetische kwaliteit van de afwerking, zoals kleur en textuur. === Afwerklagen en kleur === Je kunt de oppervlaktestructuur herstellen door over het reparatiemateriaal een dunne extra toplaag aan te brengen. Deze enkele millimeters dikke lagen kunnen echter minder duurzaam zijn en kunnen de vochthuishouding negatief beïnvloeden. Bij kleine laagdikten hebben volledig mineraalgebonden mortels een groter risico om te verbranden of los te krimpen dan polymeergemodificeerde of -gebonden mortels. Polymeergebonden materialen hebben voor de verwerker het voordeel dat ze snel drogen en snel overschilderbaar zijn. Reparatiematerialen met een hoog percentage polymeer hebben vaak een negatief effect op de droging van de constructie. Dergelijke lagen kunnen na verloop van tijd loskomen van de ondergrond, zeker als er vocht achter de laag kan komen of wanneer thermische spanningen kunnen ontstaan in toplaag en ondergrond. Voor de duurzaamheid is het dus beter om in één laag zowel het beton aan te helen als de oppervlaktestructuur te herstellen. Als een gecertificeerd betonreparatiebedrijf het werk uitvoert worden er specifieke eisen aan de reparatiematerialen gesteld. Daardoor is het niet altijd mogelijk om (alleen) een op maat samengestelde mortel te gebruiken. Het kan dan nodig zijn de dieperliggende schade (constructief) te herstellen met de ‘genormeerde mortel’ en vervolgens de toplaag te herstellen met een mortel die qua kleur en textuur aansluit bij het omliggende betonoppervlak. Bij herstel van ‘schoon beton’ is het belangrijk dat het reparatiemateriaal na het drogen de goede kleur heeft. Om het oppervlak van schoon beton te beschermen, licht bij te kleuren, of om reparatieplekken te maskeren bestaan verschillende mogelijkheden. * Opbrengen van een niet-dekkend laagje minerale verf, bijvoorbeeld door het vernevelen van een spuitbare silicaatverf. Met een zeer dun doorschijnend laagje op het oppervlak kun je de esthetische uitstraling verbeteren en de vochtindringing beperken zonder dat de waterdampdoorlatendheid noemenswaardig vermindert. * Schilderen met een polymeergemodificeerde mineraalverf. Daardoor beperk je zowel de indringing van vocht als van kooldioxide. Het oppervlak wordt bijgekleurd. De waterdampdoorlatendheid is iets minder dan van een zuivere minerale verf. * Schilderen met een transparante, dampopen dispersieverf. De indringing van vocht en kooldioxide wordt sterk verminderd. Behandeling hiermee is een optie als de toestand kritisch is en je indringing van vocht en kooldioxide moet verminderen. Het verfsysteem zal de esthetische uitstraling beïnvloeden, maar door een matte verf te kiezen met enkele procenten pigment kun je het mogelijk storende effect van de laag beperken. * Impregneren met een (bijen)wasemulsie. Een behandeling vermindert alleen de vochtindringing en is dus alleen zinvol als carbonatatie geen risico vormt of als het beton al volledig is gecarbonateerd. De levensduur van een (bijen)waslaag is echter beperkt. Regelmatig onderhoud is dan ook nodig (namelijk het aanbrengen van een nieuwe waslaag). In de praktijk impregneert men beton ook wel met een hydrofobeermiddel, soms met als reden het tegengaan van vervuiling en algengroei; de effectiviteit daarvan is echter zeer beperkt. CUR-Aanbeveling 100, Schoon beton: criteria voor de specificatie en beoordeling van betonoppervlakken kan behulpzaam zijn bij het specificeren van de esthetische eisen aan het herstelwerk. == Herstel van scheuren == Wanneer er in een betonconstructie statische scheuren aanwezig zijn, kun je die met injectiemethoden volledig dichtzetten, waarbij de scheurwanden constructief met elkaar worden verbonden. De keuze voor het injectiemateriaal bepaalt men door de omstandigheden in de scheur en door de krachten die op het materiaal komen. De omstandigheden in de scheur kunnen droog, vochtig, watervoerend en vervuild zijn. Een sterke vervuiling van de scheur beperkt de mogelijkheden om scheurwanden constructief te verbinden. Het flexibel verbinden van scheuren met kunstharsen is in de praktijk een illusie; zelfs de meest elastische kunstharsen, met lage elasticiteitsmodulus, gedragen zich in een scheur volledig star. Om de kwaliteit van injectiewerk door betonreparatiebedrijven te borgen kan men verwijzen naar CUR-Aanbeveling 119:2016 Specialistische instandhoudingstechnieken - Vullen en injecteren van scheuren, naden en holle ruimten in beton. Daarbij onderscheidt men drie uitvoeringsklassen: * I-1 - Constructief verlijmen van scheuren, naden en holle ruimten in beton. * I-2 - Technisch (af)dichten van scheuren, naden en holle ruimten in beton door vullen of injecteren met het doel: I-2a: het indringen van schadelijke stoffen te voorkomen of I-2w: de betonconstructie waterdicht maken. * I-3 - Technisch (af)dichten van scheuren, naden en holle ruimten door het aanbrengen van een membraan achter het beton NEN 1504-5 maakt op grond van het hoofdbestanddeel van het vul- of injectiemateriaal onderscheid in kunstharsen (onderverdeeld in materiaal op basis van epoxy, polyurethaan, combinatie van kunstharsen, schuimvormende polyurethaan, gelvormend product) en cementgebonden producten. Epoxyharsen hebben een relatief hoge trek- en druksterkte en worden gebruikt voor constructieve reparaties. Door hun lage viscositeit kunnen ze diep indringen en ze hechten goed aan beton. In het algemeen zijn ze niet flexibel. Je kunt ze zowel in droge tot licht vochtige omgevingen toepassen. Polyurethaanharsen hebben ook een lage viscositeit waardoor ze diep kunnen indringen. Ze hechten goed aan beton en vormen een elastische (niet-constructieve) waterafstotende afdichting. Schuimende polyurethaanharsen vormen door een snelle reactie met water een stevig en flexibel elastisch schuim dat ook grotere holten kan opvullen. Polymeer gemodificeerde microcementen hebben een goede indringing en worden gebruikt voor zowel constructieve reparaties als afdichten van scheuren. Ze zijn niet flexibel. Voor verschillende situaties (uitvoeringsklasse) zijn vaak meerdere typen injectiemiddelen geschikt (ontleend aan CUR-Aanbeveling 119): * Constructief verlijmen (I-1), producten op basis van: epoxy, combinatie kunsthars en cement. * Technisch afdichten (I-2a), producten op basis van: epoxy, polyurethaan, combinatie van kunstharsen en cement. * Technisch afdichten waterdicht (I-2w), producten op basis van: epoxy (afhankelijk van conditie), polyurethaan (al dan niet opschuimend), combinatie van kunstharsen en gelvormend producten * Technisch afdichten achter beton (I-3), product op basis van: cement, opschuimend polyurethaan en gelvormend product. Injecteren kan in principe op twee manieren: onder lage druk via de scheur of onder hoge druk via boorgaten. Om een goede verdeling van injectieharsen in de scheur te krijgen is het belangrijk dat de temperatuur van de betonconstructie hoog genoeg is, gewoonlijk boven de acht graden Celsius. == Verstevigen van de constructie == Wanneer men hogere eisen aan een betonconstructie stelt, bijvoorbeeld door ander gebruik of hogere veiligheidseisen, kan het nodig zijn de constructie te versterken. Dat kan door het aanbrengen van een extra laag gewapend beton of een uitwendig gelijmde wapening, zoals stroken staal of koolstofvezelwapening. Soms kan het ondersteunen van de oorspronkelijke constructie met een betonnen of stalen hulpconstructie uitkomst bieden. Dat kan als voordeel hebben dat de betonconstructie in de oorspronkelijke verschijningsvorm behouden blijft. De keuze van de wijze van versterken moet men in belangrijke mate bepalen door de in het geding zijnde cultuurhistorische waarden. Door het grote verschil in stijfheid tussen beton en staal kan het bij het toevoegen van extra stalen liggers lastig zijn om voldoende spanning over te brengen in het staal. Men moet het staal dan op voorspanning brengen. Een betonconstructeur moet de vorm en maatvoering van een versteviging nauwkeurig berekenen. === Extra laag gewapend beton === Bij een constructieve reparatie met een extra laag gewapend beton is het van wezenlijk belang dat je een deel van de spanning in het oorspronkelijke beton overdraagt op de nieuwe laag. Dat stelt hoge eisen aan de hechting van de nieuwe laag op de oude ondergrond. Vaak is het raadzaam om op een proefvlak de hechting die kan worden verkregen met hechtproeven vast te stellen. Naast de hechting zijn ook de materiaaleigenschappen van de nieuwe betonlaag belangrijk, zoals de elasticiteit en de thermische uitzetting. Men moet er rekening mee houden dat langetermijneffecten zoals krimp en kruip in het nieuwe beton de samenhang tussen oud en nieuw materiaal negatief kunnen beïnvloeden. Je kunt de hechting verbeteren door verbindingswapening aan te brengen. === Uitwendig gelijmde wapening === Met kunstharsen, meestal epoxyhars, kan men ter versteviging van een constructie stroken staal of koolstofvezelwapening tegen het beton lijmen. Met deze methode kun je bijvoorbeeld de belastbaarheid van een betonvloer vergroten. Ook kun je kolommen versterken door deze in te wikkelen met koolstofvezelwapening. Voordelen van uitwendig gelijmde wapening zijn de relatief eenvoudige uitvoering, de lage kostprijs en de geringe wijzigingen in afmetingen van de betonconstructie. Een ter zake kundige constructeur moet het ontwerp voor de versterking maken. In CUR-Aanbeveling 91, Versterken van gewapende betonconstructie met uitwendig gelijmde koolstofvezelwapening, staan (reken)regels voor het aanbrengen van een dergelijke versteviging. Daarnaast zijn in de richtlijn ook bepalingen opgenomen voor de uitvoering, zoals eisen aan het betonoppervlak en de verwerkingsomstandigheden. Je kunt het draagvermogen van een betonconstructie met behulp van uitwendige wapening tot maximaal anderhalf à tweemaal het oorspronkelijke draagvermogen vergroten. Zowel staal als koolstofvezelwapening heeft specifieke voor- en nadelen. Koolstofvezelwapening heeft als voordeel een hoge sterkte in combinatie met een laag soortelijk gewicht. Een nadeel is dat door de geringe afmetingen van de koolstofvezelwapening de toename van de stijfheid van de constructie beperkt is. Wanneer men bij een constructie met name de buigstijfheid wil vergroten, is staal meestal het meest economische wapeningsmateriaal. Men kan koolstofvezelwapening op verschillende manieren aanbrengen: * Door het oplijmen van geprefabriceerde systemen. Bij deze geprefabriceerde stroken (lamellen) liggen de vezels in één richting. Geprefabriceerde stroken hebben als voordeel dat de applicatie relatief eenvoudig is. * Door het ter plaatse aanbrengen van meerdere lagen kunsthars en flexibele koolstof- of aramideweefselmatjes. Het voordeel van ter plaatse uithardende systemen is de grote vormvrijheid. Je kunt de soepele weefselmatjes in elke vorm aanbrengen, met de vezels in meerdere richtingen. Daardoor versterk je ook het beton in meerdere richtingen. Beton dat in een agressieve omgeving zit kun je geheel dekken. Daardoor bescherm je beton en wapening ook tegen aantasting. == Kathodische bescherming == Kathodische bescherming is een elektrochemische conserveringstechniek, waarbij men met behulp van elektrische stroom het roesten van wapening stopt of sterk afremt. Het is alleen zinvol in een vroegtijdig stadium, als wapening en beton nog niet te veel zijn aangetast. De techniek gaat uit van behoud van het aanwezige materiaal en past daardoor goed bij het algemene uitgangspunt: behoud gaat voor vernieuwen. Met behulp van voeding, die meestal is gecombineerd met een meet- en regelsysteem, creëert men een spanningsverschil tussen de wapening en zogenaamde anoden, die men in de directe omgeving van de wapening moet plaatsen. De verschillende typen anoden zijn onder te verdelen op basis van geometrie- of anodemateriaal. Je kunt ze lokaal aanbrengen of over het gehele oppervlak. Oppervlakteanodesystemen zijn bijvoorbeeld geactiveerd titaniumgaas bedekt met een laag spuitmortel, spuitmortels met geleidende vezels en een geleidend verfsysteem. Of kathodische bescherming een geschikte oplossing is, hangt af van een aantal aspecten: de homogeniteit van het beton; kwaliteit, geometrie en verdeling van de wapening; afwerking van het oppervlak en de mate waarin onderhoud en inspectie zijn geborgd. De werking van installaties moet men jaarlijks controleren. Voor het ontwerpen van een kathodisch systeem zijn richtlijnen en prestatiecriteria gegeven in CUR-Aanbeveling 45, Kathodische bescherming van wapening in betonconstructies, en in de Europese norm NEN-EN 12696, Kathodische bescherming van staal in beton. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. == Literatuur == CUR-Aanbevelingen 118 en 119 * [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url2003 Betonrestauratie - Advies (URL 2003)] * [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url4005 Betonrestauratie - Advies (URL 4005)]  
==Onderzoeken== De meest gebruikelijke onderzoeken gebeuren op de plaats zelf. In een aantal gevallen is aanvullend onderzoek nodig en moeten er monsters worden genomen, die vervolgens in een laboratorium worden onderzocht. Daarnaast kan een bouwhistorisch onderzoek nodig zijn. Hierin worden gegevens verzameld over het bouwproces, zoals het bestek, en eerdere onderhoudsmaatregelen. Ook een gesprek met de beheerder kan het inzicht vergroten in de voortgang van het degradatieproces. ==Onderzoekstechnieken== Er bestaat een groot aantal technieken waarmee de toestand van de betonconstructie gedetailleerd in beeld kan worden gebracht. Er kan een spectrum van technieken worden ingezet, afhankelijk van de complexiteit van de problematiek en de cultuurhistorische waarden van het object. Welke onderzoekstechnieken we moeten inzetten, hangt af van: * Ten eerste: de zichtbare schadeverschijnselen, zoals scheuren, losse schollen, verkleuringen of uitloging van reactieproducten. * Ten tweede: de omstandigheden waaraan het beton is blootgesteld, zoals regen, zon, dooizouten, zeewater of mechanische belastingen. * Ten derde: de toekomstige fysische en mechanische belasting in een eventuele nieuwe functie. * Ten vierde: de vereiste betrouwbaarheid van de schadeprognose. ===Inspectiemethoden=== Verschillende methoden om de oorzaken, de omvang en de ontwikkeling van schade vast te stellen, zijn: =====Visuele inspectie===== De eerste en meest richtinggevende stap is inspectie met het blote oog. Zichtbare schade en veranderingen van het oppervlak, zoals verkleuringen, bepalen ook welke andere inspectiemethoden nodig zijn. =====Bekloppen van het betonoppervlak met een hamer===== Door verschil in klank en met de hand voelbare trillingen kunnen we gebreken als delaminaties, holten, grindnesten en losse schollen opsporen. =====Aanstoten met een terugslaghamer===== Ook wel Schmidthamer genoemd. Deze geeft informatie over de druksterkte in de oppervlaktelaag. =====Met ultrasoonmetingen===== Uitgevoerd met een zogenaamde betontester, kunnen we informatie verkrijgen over de sterkte, de elasticiteit en de homogeniteit van het beton, over de diepte van scheuren en over de laagdikte. =====Met een elektromagnetische veldsterktemeter===== Ook wel dekkingsmeter genoemd, worden door de wapening opgewekte inductiespanningen gemeten. Deze methode geeft informatie over de ligging van de wapening en over de betondekking. =====Met indicatorvloeistof===== Kan de carbonatatiediepte worden vastgesteld. Wanneer een fenolftaleïne-oplossing op een vers breukvlak of in een boorgat wordt aangebracht, zal niet-gecarbonateerd beton paars kleuren en gecarbonateerd beton kleurloos blijven. =====Met potentiaalmetingen===== Van de elektrische spanning kan de corrosieactiviteit van het wapeningsstaal worden gemeten en kan wapeningscorrosie worden gelokaliseerd. =====Door het nemen van monsters===== Door deze monsters in het laboratorium te onderzoeken, kunnen de mechanische, fysische en chemische eigenschappen van het beton worden bepaald. Relevante eigenschappen om te bepalen kunnen zijn: druksterkte, treksterkte, buig-treksterkte, hechtsterkte, permeabiliteit, porositeit en waterdoorlaatbaarheid. Ook kunnen het chloridengehalte en het sulfaatgehalte worden bepaald. Met petrografie kunnen monsters worden onderzocht en verkrijgen we informatie over diverse materiaaleigenschappen van de samenstellende delen cementsteen en toeslagmateriaal. Daarnaast krijgen we informatie over de scheurwijdte, de scheuroriëntatie en het scheurpatroon en over de aanwezigheid van schadelijke reactieproducten, zoals ettringiet en alkali-silicagel. Wanneer chemische aantasting een rol speelt, is petrografisch onderzoek vereist. ==Onderzoek in relatie tot herstel== Meestal is het de wapening die de schade heeft veroorzaakt. Een groot deel van de schade is visueel en met behulp van bekloppen vrij eenvoudig in kaart te brengen. Echter, de vraag daarbij is altijd: op welke plaatsen is nu nog geen schade zichtbaar, maar is wel op korte termijn nieuwe schade te verwachten? Het antwoord bepaalt namelijk of naast lokaal herstel ook conserverende maatregelen nodig zijn, zoals het aanbrengen van een verflaag, een laag spuitbeton of kathodische bescherming. Zeker wanneer ook het oorspronkelijke betonoppervlak door kleur en textuur cultuurhistorisch waardevol is en dus behouden moet blijven, is het belangrijk vroegtijdig een goede inschatting te maken van de vereiste maatregelen. Bij schade door roestende wapening is tenminste onderzoek vereist naar de carbonatatiediepte en de betondekking. Afhankelijk van de situatie – aanwezigheid van zoutbronnen, zoals zee- of dooizouten, en uiterlijke verschijnselen – kan daarbij ook onderzoek nodig zijn naar het chloridengehalte en de kwaliteit van het beton. Voor het waarborgen van de kwaliteit van inspectie en onderzoek en voor een eenduidige formulering van de onderzoeksopdracht kan gebruik worden gemaakt van [https://www.cur-aanbevelingen.nl/cur-aanbeveling-072 CUR-Aanbeveling 72 Inspectie en onderzoek van betonconstructies], verkrijgbaar bij het CUR. Meer over herstel van beton is te vinden in: [[Beton - onderhoud en herstel]].  
==Inleiding== Beton is een duurzaam materiaal. Desondanks vraagt het periodiek om onderhoud en kan herstel na verloop van tijd noodzakelijk zijn. Welke herstel- en onderhoudsmaatregelen nodig of gewenst zijn, wordt enerzijds bepaald door de schadeverschijnselen die optreden en anderzijds door de cultuurhistorische waarde van het beton. Zo vereist een monument waarbij de authenticiteit van het beton belangrijk is andere ingrepen dan een monument waarbij het hoofdzakelijk gaat om de architectonische kwaliteit. Voordat men ingrijpt, moeten daarom de conditie van het beton en de cultuurhistorische waarde zijn vastgesteld. Onderhoud en herstel van monumentaal beton vinden niet altijd op een bevredigende manier plaats. Beton wordt nog te vaak gezien als puur functioneel materiaal, waarbij een verandering van materiaalsamenstelling of uiterlijk onbelangrijk is. Toch kan ook het beton zelf waarde hebben en kan om die reden behouden moeten worden. Ook de esthetische aspecten van het materiaal worden niet altijd voldoende onderkend. Zeker bij jongere monumenten kan de visuele uitstraling van het materiaal juist erg belangrijk zijn. Bij zogenoemd schoon beton hebben de textuur, de kleur en het reliëf van het beton nadrukkelijk een esthetische functie. Zo kan het schilderen van een betonoppervlak misschien effectief zijn om het binnendringen van vocht tegen te gaan, maar het is lang niet altijd nodig of gewenst. Ook de kwaliteit van de uitvoering van herstelwerk laat nogal eens te wensen over. Het komt regelmatig voor dat het beton tien jaar na herstel opnieuw moet worden aangepakt. Optimale materiaalkeuzen, goede uitvoering en controle op de uitvoering zijn van wezenlijk belang voor een duurzaam resultaat. Niet alleen schade kan een reden zijn om in te grijpen, ook een verandering van functie en andere eisen kunnen dat zijn. Zo kan het nodig zijn een constructie te versterken bij een hogere belasting of thermisch te isoleren voor een lager energieverbruik of om scheuren door thermische uitzetting te voorkomen. ==Onderhoud== Naast het verbeteren van de uitstraling is een belangrijk doel van onderhoud het beschermen van de constructie tegen aantasting. In de praktijk is het ontstaan van schade vaak aanleiding om onderhoud en herstel uit te voeren. Het is natuurlijk beter wanneer men voor het ontstaan van schade laat onderzoeken welke schademechanismen een bedreiging vormen. Op basis van de resultaten van het vooronderzoek kan men bepalen welke ingrepen technisch noodzakelijk zijn. Ook kan men aan de hand van die resultaten beter inschatten of ingrepen die om esthetische redenen gewenst zijn op termijn tot schade kunnen leiden. Zo kan een verfsysteem dat te weinig waterdamp doorlaat, leiden tot vochtopeenhoping, met versnelde aantasting tot gevolg. Veel schademechanismen kunnen alleen optreden als het vochtgehalte in het beton te hoog is. Door het aanbrengen van een verfsysteem, een deklaag of door het impregneren van beton kan indringen van vocht worden tegengegaan. Een deklaag kan bestaan uit beton, reparatiemortel, bitumineus materiaal of andere materialen, zoals lood. De mogelijkheden en keuze voor een beschermingssysteem worden door een groot aantal factoren bepaald: de oorspronkelijke afwerking, de schademechanismen die een rol spelen, de esthetische eisen, de cultuurhistorische waarde, de intensiteit van toekomstig onderhoud en de restauratiefilosofische uitgangspunten. ===Schilderen en impregneren=== Een geschilderd betonoppervlak vereist om de vijf tot vijftien jaar onderhoud, afhankelijk van verfsysteem en omstandigheden. Veroudering van het verfsysteem kan niet alleen de esthetische uitstraling verminderen, maar kan op termijn ook materiaaltechnische problemen veroorzaken. In de praktijk zijn meestal de esthetische redenen, zoals het aanbrengen van kleur, het verkrijgen van een glad, glanzend oppervlak of het camoufleren van reparatieplekken, bepalend voor de keuze voor het verfsysteem. Maar naast de esthetische eigenschappen van een verfsysteem zijn ook de technische eigenschappen erg belangrijk. Beton kan in plaats van geschilderd ook geïmpregneerd worden met middelen die het oppervlak waterafstotend maken, ofwel hydrofoob. Technische redenen om een beschermingssysteem aan te brengen zijn: verminderen van het vochtgehalte in het beton, afremmen van de carbonatatiereactie, verminderen van indringen van schadelijke stoffen zoals chloriden en voorkomen van uitspoelen van bestanddelen van het beton. Het is van belang vier situaties te onderscheiden waarin beton zich kan bevinden: * In een binnenklimaat. Beton is dan relatief droog en aantasting is niet te verwachten. Er zijn geen technische redenen om een beschermingssysteem aan te brengen. * Geheel onder water. Beton is continu verzadigd met water. Zuurstof en kooldioxide kunnen nauwelijks binnendringen, waardoor corrosie en carbonatatie verwaarloosbaar zijn. Er hoeft geen beschermingssysteem te worden aangebracht. Chloriden kunnen weliswaar indringen, maar die doen geen kwaad zolang het materiaal verzadigd blijft met water. * In een beschut buitenklimaat, zoals de onderzijde van een constructie of een verticale gevel. Gemiddeld zal er meer vocht uit het beton verdampen dan dat er indringt. Condens kan een extra vochtbelasting geven. Het aanbrengen van een beschermingssysteem kan zowel positief als negatief uitwerken, afhankelijk van de situatie. Wanneer een beschermingssysteem wordt aangebracht dient dit zeer dampopen te zijn. * In een onbeschut buitenklimaat, volledig blootgesteld aan weer en wind, zoals de bovenzijde van een constructie. Gemiddeld dringt er meer vocht in het beton dan dat er verdampt. In het algemeen draagt het aanbrengen van een beschermingssysteem bij aan het behoud. Een systeem moet voldoende waterdicht zijn. Afgezien van het aanbrengen van een deklaag zijn er in principe twee mogelijkheden: schilderen en impregneren. ====Impregneren==== Hydrofoberende impregneermiddelen dringen in het materiaal en maken de buitenste zone waterafstotend. Het indringen van water wordt zo verminderd, maar niet geheel gestopt. Bij waterdruk, zoals op horizontale delen, kan water wel indringen. Ook vormt een geïmpregneerde zone geen barrière voor gassen, zoals zuurstof en kooldioxide. De hydrofobeermiddelen zijn kleurloos, niet laagvormend en nauwelijks zichtbaar. Er zijn geen esthetische, maar alleen technische redenen om beton te impregneren. In de meeste gevallen wordt een hydrofobeermiddel gebruikt, maar ook een wasemulsie is soms mogelijk. Een wasemulsie is een soort oplossing van synthetische was of bijenwas in water. Bij een wasemulsie worden, in tegenstelling tot bij gebruik van een hydrofobeermiddel, de poriën van het materiaal wel enigszins gevuld. Hydrofoberende middelen zijn in vergelijking met de meeste verfsystemen zeer dampopen. Desondanks vertragen ze de droging van een materiaal. Een behandeling kan daardoor een averechts effect hebben. Deze middelen zijn niet scheuroverbruggend, wat betekent dat vocht ook via scheuren kan binnendringen. Een belangrijk nadeel is ook dat de behandeling niet reversibel, omkeerbaar, is. Een behandeling met een wasemulsie is beter omkeerbaar en heeft een kleiner risico op vervolgschade. Daar staat tegenover dat de effectiviteit en de levensduur in het algemeen beperkt zijn. ====Schilderen==== Er zijn veel soorten verf op de markt met onderling sterk verschillende eigenschappen. Er kunnen zowel esthetische als technische redenen zijn om beton te schilderen. Bepalend voor de esthetische uitstraling zijn eigenschappen als kleur, textuur en glansgraad. Ook belangrijk is de mate waarin een verfsysteem laagvormend is. Voor de bescherming van het beton zijn belangrijk: de waterdichtheid, de waterdampdoorlatendheid, de kooldioxideremming, de rek en het scheuroverbruggende vermogen. Deze eigenschappen van verfsystemen zijn zowel afhankelijk van de materiaaleigenschappen van de verf als van de laagdikte. In het algemeen is de waterdichtheid van de meeste verfsystemen voldoende. In de meeste situaties is de waterdampdoorlatendheid het meest kritisch. Die eigenschap bepaalt hoe goed een systeem in staat is waterdamp door te laten die onder de verflaag in het materiaal zit en dus hoe goed het materiaal kan drogen als er toch water is binnengedrongen. Veel verfsystemen zijn relatief waterdampdicht. In het algemeen geldt dat hoe groter de waterdichtheid en de waterdampdoorlatendheid, des te gunstiger het effect van dat verfsysteem en des te kleiner het risico op vochtopeenhoping in het materiaal. Zo’n verfsysteem zal beton langzaam laten uitdrogen, waardoor schadeprocessen vertragen. Een ongunstig neveneffect van het uitdrogen is dat daardoor de carbonatatie van beton wordt bevorderd. Bij gewapend beton neemt daardoor de kans op schade in principe toe, met name wanneer het beton direct rond de wapening kan carbonateren en het beton in een later stadium toch vochtig kan worden. De carbonatatie van beton kan worden afgeremd met een verf die de indringing van kooldioxide vermindert. De mate van kooldioxide-remming is sterk afhankelijk van het type verfsysteem. Een hoge waterdampdoorlatendheid en een lage kooldioxide-doorlatendheid, ofwel een hoge kooldioxide-remming, stellen in principe tegenstrijdige eisen aan een verfsysteem. Alleen de moderne dispersieverven zijn in staat beide eigenschappen optimaal te combineren. Het risico op vochtopeenhoping in het materiaal is het grootst in situaties waarin via de bovenkant vocht kan binnendringen en de droging aan de onderkant is belemmerd door een beschermingssysteem. Hoge vochtconcentraties direct achter een verfsysteem bespoedigen de onthechting van met name dampdichte laagvormende verfsystemen. Een poreus betonoppervlak kan wanneer het verzadigd is met water gevoelig zijn voor vorstschade, waardoor de cementhuid afschilfert. Een verfsysteem kan dit risico vergroten. Beschermen van beton tegen agressieve chemicaliën en mechanische belasting wordt meestal bereikt met epoxy- en polyurethaanverven. Deze systemen hebben een hoge waterdichtheid, maar ook een hoge waterdampdichtheid, evenals systemen op basis van chloorrubber en vinyl. Een scheuroverbruggend verfsysteem heeft een relatief grote rek en kan elastisch vervormen, waardoor enige beweging in de ondergrond kan worden opgevangen. Veel van deze verfsystemen zijn relatief dampdicht en maar beperkt in staat om dynamische scheuren te overbruggen. Ook verliezen veel systemen op den duur, na ongeveer tien of vijftien jaar, een deel van hun veerkracht. Voor beton wordt vaak gebruikgemaakt van acrylaat-dispersieverven. Deze verminderen de indringing van kooldioxide en hebben een redelijke waterdampdoorlatendheid. Die is overigens wel aanzienlijk minder dan van minerale systemen, ook wel silicaat- of kwartsverf genoemd, en van siliconen-emulsieverf. Een zuivere silicaatverf is zeer dampopen, maar heeft geen kooldioxide-remmende of scheuroverbruggende eigenschappen. Gemodificeerde silicaatverven, de silicaat-acrylaat-dispersieverven zijn ook dampopen. Over de vermindering van de indringing van kooldioxide lopen de meningen sterk uiteen. Tegenwoordig gebruikt men voor beton steeds vaker zogenoemde copolymeer-dispersieverven. Deze combineren een elastisch karakter met redelijk waterdampdoorlatende en kooldioxide-remmende eigenschappen en een hoge duurzaamheid. ====Wel of niet beschermen==== Wanneer uit onderzoek is gebleken dat het beton gezond is, de dekking voldoende en de carbonatatiediepte gering, dan is het niet nodig het beton te schilderen of te impregneren. Als het carbonatatiefront de wapening bijna heeft bereikt of beton door chemische aantasting wordt bedreigd, zijn er technische redenen om het beton te schilderen of te impregneren. Wanneer voldoende onderhoud niet is gegarandeerd, is het verstandig om geen beschermingssysteem aan te brengen of een systeem te kiezen dat op lange termijn het kleinste risico op schade geeft. Het gebruik van een zeer dampopen en weinig laagvormend verfsysteem, zoals een silicaatverf of een siliconen-emulsieverf, is dan aan te bevelen. Maar als de carbonatatie een kritisch punt is en men kooldioxide-indringing moet afremmen is men aangewezen op acrylaat- of copolymeer-dispersieverven. ==Mogelijkheden voor herstel== Op basis van het vooronderzoek wordt geïnventariseerd welke ingrepen mogelijk en noodzakelijk zijn om schade te voorkomen en te herstellen. Uit de waardestelling volgt welke aspecten van het beton moeten worden behouden. Vervolgens moet per ingreep worden getoetst op welke wijze de ingreep de monumentale waarde beïnvloedt. Uitgangspunt is dat ingrepen moeten bijdragen aan het behoud of de versterking van de monumentale waarde. Tevens mogen ze de constructie op langere termijn niet in gevaar brengen. Daarnaast moeten ingrepen duurzaam zijn, zodat de financiële middelen doelmatig worden besteed. Hierna worden voor de diverse [https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/Beton_-_schade schadeoorzaken] verschillende mogelijkheden voor herstel genoemd, en wordt per ingreep aangegeven wat de gevolgen voor de monumentale waarde kunnen zijn. ===Roestende wapening=== Het roesten van de wapening in vochtig beton kan het gevolg zijn van carbonatatie, van een hoge concentratie chloriden in het beton, en van een combinatie hiervan. Beide oorzaken vragen om specifieke beschermings- en herstelmethoden. Als uit vooronderzoek is gebleken dat het beton vaak vochtig is en dat het carbonatatiefront de wapening heeft bereikt of dat het chloridegehalte hoger is dan circa 1,0 massaprocent, dan is de kans dat schade ontstaat groot (voor nieuw beton geldt maximaal 0,4 massaprocent). De hoogte van de kritische chlorideconcentratie is afhankelijk van het type cement, de mate van carbonatatie en de mate van verdichting van het beton. De belangrijkste maatregel om ontstaan of toename van schade te voorkomen is het verminderen van het vochtgehalte in het beton rondom de wapening. Wanneer het carbonatatiefront de wapening nog niet heeft bereikt kan het zinvol zijn om tevens de indringing van kooldioxide te verminderen met een verf of deklaag, zoals spuitbeton. ====Schade door carbonatatie==== Als er schollen van het beton zijn gedrukt of als het beton plaatselijk openbarst kan men het betonoppervlak herstellen door beschadigd materiaal te verwijderen en nieuw materiaal aan te brengen. Dit noemt men vaak aanhelen. De keuze tussen wel of niet aanhelen wordt in het algemeen nauwelijks beïnvloed door de cultuurhistorische waarde van het monument. Deze waarde speelt wel een rol bij de keuze tussen de manieren om het herstelde oppervlak af te werken, met name wanneer er sprake is van een karakteristieke oppervlaktestructuur. De redenen om bij herstel de oorspronkelijke oppervlaktestructuur terug te brengen kunnen esthetisch van aard zijn (om de reparatie zo min mogelijk op te laten vallen) en cultuurhistorisch (als de oorspronkelijke structuur onderdeel uitmaakt van de monumentale waarde van het beton). In de meeste gevallen is het technisch goed mogelijk de oorspronkelijke structuur terug te brengen. Het herstel zal daardoor wel meer tijd vragen en de kosten zullen hoger zijn. Voor het aanhelen van beton kunnen verschillende typen mortels worden gebruikt. Deze keuze wordt in principe bepaald door de technische eisen die de toepassing stelt. De duurzaamheid van het herstelwerk is sterk afhankelijk van de kwaliteit van de uitvoering. Het is daarom belangrijk nadere eisen te stellen aan de uitvoering. Wanneer uit het vooronderzoek is gebleken dat de betondekking structureel te weinig is, is het raadzaam om naast het herstel van schade ook maatregelen te nemen om de vorming van nieuwe schade te voorkomen. ====Schade door chloride==== Wanneer beton een te hoge concentratie chloride bevat, moet op verschillende plaatsen van de constructie worden gecontroleerd of de wapening sterk is aangetast door putcorrosie. Indien de wapening zodanig is aangetast dat de stabiliteit van de constructie in gevaar komt, zijn ingrijpende maatregelen vereist. Door een constructeur moet worden onderzocht of het mogelijk is de oorspronkelijke constructie te verstevigen of te ondersteunen. Als de functie van de oorspronkelijke wapening kan worden ondervangen is een belangrijk deel van het probleem opgelost en kan de oorspronkelijke betonconstructie behouden blijven. Het verder roesten van de wapening zou problemen kunnen geven, maar dat hoeft niet. De corrosieproducten zijn in deze situatie namelijk mobiel, waardoor ze uitspoelen. Inwendige drukopbouw en daaruit voortvloeiende schade treedt dan niet of veel minder op. Wel veroorzaken uitgespoelde corrosieproducten meestal storende, donkerbruine vlekken. Het roesten van de wapening kan worden afgeremd door de vochtbelasting in het beton te verminderen. Wanneer de betonconstructie niet voldoende kan worden verstevigd kan reconstructie de enige mogelijkheid voor herstel zijn. Indien de wapening nog niet te veel is aangetast moet men maatregelen nemen om verdere aantasting van de wapening te voorkomen. In principe zijn er dan twee mogelijkheden: ten eerste het verwijderen van het chloridehoudende beton om de wapening en nieuw beton aan te brengen, en ten tweede elektrochemische methoden, zoals kathodische bescherming en dechloreren. Het afremmen van putcorrosie door het beton te schilderen biedt in de meeste gevallen te weinig zekerheid. Kathodische bescherming is een techniek waarbij het roesten van ijzer sterk wordt afgeremd met behulp van stroom. Daarbij wordt een spanningsverschil aangebracht tussen de wapening en elektroden vlak naast de wapening. Dechloreren is een elektrochemische techniek waarmee chloriden aan het materiaal kunnen worden onttrokken. Het voordeel van deze elektrochemische methoden is dat er geen hak- en breekwerk nodig is, zodat het oorspronkelijke materiaal behouden blijft. In bepaalde situaties is kathodische bescherming ook de meeste economische oplossing. De keuze voor de herstelmethode wordt bij ernstige chlorideschade in belangrijke mate bepaald door de cultuurhistorische waarde van het oorspronkelijke beton en de architectonische kwaliteit van de constructie. ===Chemische aantasting=== Beton dat vaak nat is, kan uit elkaar worden gedrukt door producten die worden gevormd bij chemische reacties tussen stoffen die aanwezig zijn in de cementsteen, het reactieproduct van cement en water, en de toeslagstoffen, zoals grind en zand. Ettringietvorming en alkali-silicareactie kunnen beton op de lange duur volledig uit elkaar drukken. Bij monumenten komt deze vorm van chemische aantasting gelukkig maar op beperkte schaal voor. Maar als het voorkomt, is het meestal erg lastig om het oorspronkelijke materiaal en uiterlijk te behouden, omdat het schadeproces moeilijk is af te remmen. Voor beide schadeprocessen is terugdringen van de vochttoetreding de belangrijkste en vrijwel enige maatregel om schade te beperken. Zeker als het schademechanisme al tot aanzienlijke scheuren heeft geleid is dat lastig te realiseren en alleen zinvol als het beton nog voldoende samenhang heeft. In extreme gevallen waarbij de samenhang van het beton volledig verloren is gegaan, zijn er twee mogelijkheden: het verval accepteren of (de buitenste laag van) het beton volledig vervangen. Deze keuze wordt uiteraard bepaald door de cultuurhistorische waarde van het monument. ====Verminderen van de vochttoetreding==== Vochttoetreding kan worden verminderd door het dichtzetten van scheuren, door het aanbrengen van een of meerdere verf- of deklagen en door het verbeteren van de bouwkundige detaillering. In de meeste situaties is het effectief om als eerste stap de aanwezige scheuren te dichten. Voor een sterke vertraging van de aantasting is het dichtzetten van scheuren meestal niet voldoende, zeker bij betonoppervlakken met een hoge vochtbelasting. Ook als de vochtbelasting sterk vermindert, zal het scheurvormingsproces niet direct stoppen en zal men waarschijnlijk na verloop van tijd een deel van de scheuren opnieuw moeten dichten. De vochttoetreding kan verder worden verminderd door als tweede stap een deklaag of verf aan te brengen. Voor het afdichten van vlakken die niet zichtbaar zijn of waarbij een verandering van het uiterlijk acceptabel is, bestaan meerdere oplossingen. Zo kan een laag spuitbeton worden aangebracht, een bitumineuze, waterkerende laag of bijvoorbeeld non-ferrometalen, zoals lood, koper of zink. ===Fysische en mechanische aantasting=== Betonconstructies kunnen door uiteenlopende fysische en mechanische oorzaken beschadigd raken. Zo kunnen scheuren ontstaan door zettingen of thermische werking, zo kan schade ontstaan door vorst of uitvoeringsfouten, en kan het oppervlak beschadigen door weersinvloeden of langdurig gebruik. Het is belangrijk de schadeoorzaak te kennen, zodat op basis daarvan kan worden vastgesteld of ingeschat of het schadeproces zich verder zal ontwikkelen of is gestopt. Uiteraard moet men proberen de schadeoorzaken weg te nemen voordat het herstel wordt uitgevoerd. Dat is echter niet altijd mogelijk. Soms zijn oorzaak en schade aan elkaar gekoppeld en neemt men door de schade te herstellen ook de oorzaak deels weg. Als de oorzaak niet kan worden weggenomen moet er een oplossing worden gekozen die voldoende rekening houdt met de verdere ontwikkeling van de schade. Dit speelt met name bij herstel van scheuren een grote rol. ====Scheuren door zettingen en thermische werking==== Het gedrag van de scheur en de oorzaak van de scheurvorming bepalen op welke manier een scheur gedicht kan of moet worden. Grofweg zijn er twee mogelijkheden: ten eerste het afdichten van de scheur en ten tweede het volledig dichtzetten van de scheur, waarbij de scheurhelften constructief worden verbonden. Of het mogelijk is om de scheur constructief te verbinden wordt bepaald door het gedrag van de scheur: is de scheur dynamisch of statisch? Het is alleen zinvol om een scheur volledig dicht te zetten en constructief te verbinden als de oorzaak is verdwenen of kan worden weggenomen. Dynamische scheuren kunnen worden afgedicht met een elastische kit. Voor het duurzaam functioneren van de kitvoeg is een juiste verhouding van diepte en breedte van de kitvoeg belangrijk. Ook moet het type kit goed zijn afgestemd op de situatie. Statische scheuren kunnen constructief worden verbonden door middel van injecteren. Scheuren die het gevolg zijn van ongelijkmatige verzakking van de ondergrond kunnen zowel dynamisch als statisch zijn. Is de verzakking gestabiliseerd, dan kunnen scheuren volledig worden dichtgezet. Wanneer de verzakking niet stabiel is, is het moeilijk en weinig zinvol om scheuren volledig te dichten. Afdichten is dan de enige mogelijkheid. Oorzaak voor het niet stabiel zijn van de verzakking kan een wisselend grondwaterpeil bij kleiachtige ondergronden zijn. Herstel van scheuren die door kruip zijn ontstaan is vergelijkbaar met herstel van scheuren die door zettingen zijn ontstaan. Kruip is het verschijnsel waarbij een langdurige, relatief lage belasting leidt tot een blijvende vervorming. Scheuren die ontstaan door het ontbreken van voldoende dilataties zijn in principe dynamisch. Ze worden ook wel natuurlijke dilataties genoemd. Het volledig dichtzetten van dergelijke nog bewegende scheuren is zinloos en kan een averechts effect hebben. Er zijn twee keuzemogelijkheden: de scheur afdichten met een flexibel blijvende kit of de scheur constructief dichtzetten nadat op een andere plek een dilatatie is gemaakt. De koppeling van beton aan baksteenmetselwerk kan ook tot dynamische scheuren leiden doordat de thermische-uitzettingscoëfficiënt van beton tweemaal zo groot is als die van baksteenmetselwerk. De thermische werking en de vorming van schade kan in bepaalde gevallen worden verminderd door het aanbrengen van buitengevelisolatie. Omdat totale isolatie van een gevel niet alleen grote gevolgen heeft voor het uiterlijk en de architectonische waarde, maar ook invloed heeft op het bouwfysische gedrag van de constructie, vraagt dit zorgvuldig vooronderzoek en afweging van alle voor- en nadelen en alternatieve oplossingen. ====Schade door vorst==== De gevoeligheid voor vorstschade wordt met name bepaald door de poriestructuur van het materiaal en de vochtbelasting. Die gevoeligheid kan bij bestaand materiaal niet worden verminderd. De enige praktische oplossing is voorkomen dat materiaal verzadigd raakt met water. Men kan de vochtbelasting verminderen door bouwkundige maatregelen, schilderen, impregneren of het aanbrengen van een deklaag. De andere oplossing, namelijk het voorkomen dat de temperatuur in het materiaal beneden het vriespunt komt, is vaak niet van toepassing. Kleinere en waardevolle betononderdelen, zoals beelden, kunnen in principe worden verstevigd en vorstbestendig worden gemaakt door ze volledig te impregneren. Voor natuursteen is volledige impregnatie met acrylhars volgens de Ibach-methoden een duurzame methode gebleken. De methode is echter niet reversibel, kostbaar en de ervaringen met beton zijn beperkt. ====Schade door een onjuiste uitvoering en onjuiste keuzen==== Scheurvorming of gebrek aan samenhang kan het gevolg zijn van een onjuiste uitvoering tijdens de bouw. Scheuren die zijn ontstaan door uitdrogingskrimp en oververhitting als gevolg van de hydratatiereactie zijn in principe statisch en kunnen dus volledig worden dichtgezet. Gebrek aan samenhang door onvoldoende bindmiddel of ‘verbranden’ kan meestal niet goed meer worden hersteld. Als het beton zelf cultuurhistorisch waardevol is, kan men overwegen het oppervlak te impregneren met een steenversteviger of om het beton volledig te laten impregneren met acrylhars. De meest economische en duurzame methode is in het algemeen het vervangen van onsamenhangend materiaal. ====Schade door overbelasting en ongelijkmatige belasting==== Scheurvorming kan het gevolg zijn van overbelasting of ongelijkmatige belasting van de constructie. Dit is in de praktijk moeilijk visueel vast te stellen. Bij twijfels over de stabiliteit en belasting van de betonconstructie is het noodzakelijk om het krachtenspel in kaart te laten brengen door een beton-constructeur. Wanneer de constructie onvoldoende sterk blijkt te zijn of wanneer hogere eisen aan een betonconstructie worden gesteld, bijvoorbeeld door ander gebruik of hogere veiligheidseisen, kan het nodig zijn de constructie te versterken. Dat kan door het aanbrengen van een extra laag gewapend beton of een uitwendig gelijmde wapening, zoals stroken staal of koolstofvezelwapening. Soms kan het uitkomst bieden de oorspronkelijke constructie met een betonnen of stalen hulpconstructie te laten ondersteunen. Dat kan als voordeel hebben dat de betonconstructie in de oorspronkelijke verschijningsvorm behouden blijft. De keuze wordt bepaald door de technische mogelijkheden en de cultuurhistorische waarde. ==Literatuur== * [https://www.cur-aanbevelingen.nl/cur-aanbeveling-117 CUR-aanbeveling 117] * [https://www.cur-aanbevelingen.nl/cur-aanbeveling-118 CUR-aanbeveling 118] * ERM uitvoeringsrichtlijn * [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url2003 Betonrestauratie - Advies (URL 2003)] * [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url4005 Betonrestauratie - Realisatie (URL 4005)] =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen].  
==Ontstaan== Veel schadeprocessen treden pas op als stoffen het beton binnendringen, bijvoorbeeld water, kooldioxide, zuurstof en zouten. De snelheid waarmee ze binnendringen, heeft vaak direct invloed op de ontwikkeling van de schade en de levensduur van het beton. Zo is de indringsnelheid van gassen in beton sterk afhankelijk van de mate waarin het beton is verzadigd met water. Gassen bewegen zich namelijk tenminste 10.000 maal sneller door lucht dan door water. Beton wordt in het algemeen naar binnen toe vochtiger doordat het aan het oppervlak droogt. Daardoor neemt de indringing van gassen geleidelijk af. De eigenschappen van het beton en het milieu eromheen bepalen samen hoe groot het risico op schade is, en hoe snel deze zich ontwikkelt. ==Soorten schade== Schade kan ontstaan door roestende wapening, chemische aantasting van de cementsteen, fysische en mechanische aantasting van het beton, en calamiteiten. Calamiteiten blijven in dit artikel buiten beschouwing. ==Roestende wapening== Het belangrijkste schademechanisme voor gewapend beton is betonrot. In gezond beton roest staal niet doordat beton basisch is, met een pH-waarde hoger dan 12. In dit milieu is staal gepassiveerd, waardoor het wordt beschermd tegen doorgaande roestvorming door een stabiel oxidelaagje. Deze gunstige omgeving voor staal kan veranderen door carbonatatie van het beton en door een te hoge concentratie chloride in het beton. Beide kunnen het wapeningsstaal aantasten. ===Carbonatatieschade=== ====Proces==== Carbonatatie is een natuurlijk proces en treedt bijna altijd in meer of mindere mate op. De snelheid hangt af van de situatie en is soms verwaarloosbaar klein, bijvoorbeeld onder water. Het proces begint aan het betonoppervlak en dringt geleidelijk het beton in. Tijdens dit proces reageert kooldioxide met hydroxiden in de poriën van de cementsteen. De hydroxiden worden omgezet in carbonaten, waardoor de pH-waarde afneemt en de cementsteen verzuurt. Het carbonatatiefront komt geleidelijk dieper in het beton te liggen. De wapening kan gaan roesten wanneer het beton om de wapening is gecarbonateerd. Bij pH-waarden lager dan 10 wordt staal gevoelig voor roestvorming, doordat het beschermende oxidelaagje afbreekt. Daarnaast bepalen de hoeveelheid vocht en de toegankelijkheid van het staal voor zuurstof of het staal ook roest. Als beton kan carbonateren, is er meestal ook voldoende zuurstof om staal te laten roesten. De betonschade ontstaat doordat de corrosieproducten veel groter zijn dan het wapeningsstaal. De inwendige drukopbouw maakt de trekspanningen in het beton te hoog waardoor scheuren ontstaan. ====Risico==== De dekking en kwaliteit van het beton bepalen het risico op carbonatatieschade. Hoe groter de dekking en hoe lager de permeabiliteit van het beton, des te langer het duurt voordat het carbonatatiefront de wapening bereikt. Hierbij zijn de klimatologische omstandigheden bepalend. Ook het type cement beïnvloedt het risico op schade. Zo heeft hoogovencement een lager kalkgehalte dan portlandcement en carbonateert daarom sneller. Beton dat afwisselend nat en droog is, loopt het grootste risico op carbonatatieschade. Bij beton dat volledig is verzadigd met water en beton dat altijd droog is, is er een klein risico dat roestende wapening tot problemen leidt. Bij beton dat altijd droog is en in een verwarmd binnenklimaat staat, kan de wapening niet roesten omdat er geen vocht is. Bij beton dat onder water staat, kan geen lucht komen. In die omstandigheden kan het beton niet carbonateren. ====Herkennen==== Carbonatatieschade herken je aan scheuren in het betonoppervlak in combinatie met afgedrukte schollen beton. Hierbij komt de roestende wapening bloot te liggen. Er kunnen lichtbruine roestvlekken zitten, maar in het algemeen vloeien de corrosieproducten weinig uit. Meestal heeft de vermindering van de wapeningsdoorsnede nog geen invloed op de stabiliteit van de constructie wanneer schade te zien is. Op dat moment is de aantasting van het betonoppervlak een ernstiger probleem dan de aantasting van de wapening. Al is het wel belangrijk om in te grijpen. Doe je dat niet, dan roest de wapening versneld verder en kunnen er ook constructieve problemen ontstaan. ===Schade door chloride=== ====Proces==== Schade door chloride ontstaat doordat de wapening roest door te hoge concentraties chloriden in het beton. Chloride breekt de passiveringslaag op de wapening van het omliggende beton af. Dat kan zeer plaatselijk zijn. Hierdoor ontstaat zogenaamde putcorrosie. Chloride kan in het beton dringen. Vaak is de chloride afkomstig van dooizouten, zeelucht of zeewater. Maar het kan er ook in voorkomen door verontreinigingen in de toeslagstoffen en toevoegingen in de vorm van calciumchloride om de verharding te versnellen. Dat is met name het geval bij bouw uit de tweede helft van de twintigste eeuw. Tegenwoordig is die toevoeging van chloriden niet meer toegestaan. Putcorrosie is zeer verraderlijk en constructief gezien gevaarlijk, omdat het staal plaatselijk diep wordt aangevreten, waardoor de trekcapaciteit afneemt. Corrosieproducten spoelen vaak lokaal uit doordat de hoeveelheid van deze producten gering is en de chloride mobiliteit veroorzaakt. De inwendige drukopbouw en daaruit voortvloeiende schade treedt niet of veel minder op. ====Herkennen==== Chlorideschade is herkenbaar aan donkerbruine roestvlekken op het oppervlak van het beton. Schade aan het beton in de vorm van scheuren en afgedrukte schollen treedt niet of veel minder op. In een verder gevorderd stadium raakt ook het beton beschadigd en kunnen roestputten in de wapening zichtbaar zijn. De schade aan de wapening vormt vaak, zeker in het beginstadium, een groter probleem dan de schade aan het beton. Voor nieuw te storten beton schrijven de Voorschriften betontechnologie uit 1995 en NEN 8005 voor dat het chloridengehalte in gewapend beton maximaal 0,4 massaprocent van de hoeveelheid cement mag zijn. Deze waarde bevat een aanzienlijke veiligheidsmarge. Hogere waarden tot 0,8 massaprocent geven niet direct schade in bestaand kwalitatief goed en niet-gecarbonateerd beton met voldoende dekking. Het kritische chloridengehalte in beton is afhankelijk van de pH-waarde; hoe lager de pH-waarde, des te lager het kritische chloridengehalte. ===Combinatie van carbonatatie en chloride=== Chloride die in beton aanwezig is, is voor een belangrijk deel gebonden aan de cementsteen. Bij carbonatatie van het beton komt gebonden chloride vrij, zodat de concentratie aan vrije chloride toeneemt. Dit zorgt voor aantasting van de wapening. De combinatie van carbonatatie en chloride is gevaarlijk, omdat chloridengehalten die in eerste instantie geen corrosie tot gevolg hebben in tweede instantie door carbonatatie wel tot aantasting van het beton kunnen leiden. ===Chemische aantasting=== ====Proces==== Chemische reacties tussen stoffen die aanwezig zijn in de cementsteen en de toeslagstoffen kunnen ook schade aan beton veroorzaken. Een hoge vochtigheid is daarbij een extra voorwaarde. De schade kenmerkt zich door de vorming van reactieproducten die poriewater absorberen en daardoor zwellen en druk uitoefenen in het beton. De aantasting leidt onder andere tot uitzetting, scheurvorming en uitspoeling van reactieproducten. De twee belangrijkste vormen van chemische aantasting zijn ettringietvorming en alkali-silicareactie. ====Herkennen==== Ettringietschade is herkenbaar aan microscheuren in de cementsteen en aan het verlies van samenhang. De cementsteen krijgt een wittig uiterlijk en verpulvert, waarbij er grindkorrels los komen te liggen. Ook kunnen grotere scheuren ontstaan, die het beton een gelaagd uiterlijk geven. Vanuit de scheuren ontstaan vaak kalkafzettingen aan het oppervlak. De aantasting ontstaat door reacties van sulfaat met in de cementsteen aanwezige stoffen zoals aluminaat en calcium, waardoor naaldvormige ettringietkristallen ontstaan. Sulfaten kunnen in de toeslagstoffen aanwezig zijn of van buitenaf indringen. =====Alkali-silicareactie===== Ook bij aantasting door alkali-silicareactie, vaak ASR genoemd, treedt er verlies van samenhang op. De aantasting begint aan het grensvlak van bepaalde toeslagkorrels, waardoor er gescheurde korrels zichtbaar worden. Door de expansie van het beton ontstaat een karakteristiek scheurpatroon, een craquelé, van min of meer evenwijdig lopende scheuren. Deze scheuren zijn onderling verbonden via dwarsscheuren. Vanuit de scheuren vindt vaak uitscheiding van witachtige gel plaats. Bij een alkali-silicareactie reageert reactief toeslagmateriaal met in de poriën van het beton aanwezige alkaliën tot een alkali-silicagel, die zwelt door wateropname. Dit toeslagmateriaal bestaat uit niet of slecht kristallijn silica. =====Reactief toeslagmateriaal===== Reactief toeslagmateriaal kan echter alleen leiden tot destructieve expansie onder de specifieke omstandigheden van een hoge alkaliteit, de aanwezigheid van portlandcement en een kritische hoeveelheid reactief toeslagmateriaal. Een alkali-silicareactie hoeft overigens niet altijd catastrofale gevolgen te hebben. Soms vindt de gelvorming sterk verspreid plaats en reageert de gel met aanwezig calcium verder tot calciumsilicaathydraten, waardoor de cementsteen verdicht en de reacties worden vertraagd. ===Fysische en mechanische aantasting van het beton=== ====Proces==== Scheuren in beton kunnen verschillende oorzaken hebben en zijn daarom vaak niet eenvoudig te verklaren. Zoals in veel materialen kunnen er scheuren ontstaan door thermische werking als er vervormingen worden verhinderd, bijvoorbeeld door het ontbreken van dilataties. Zeker bij oudere betonconstructies is de kans hierop relatief groot, omdat ze vaak een monoliet geheel vormen. Problemen worden versterkt door grote dikteverschillen en een combinatie van oud en nieuw beton. De thermische uitzetting van beton is circa 0,01 millimeter per meter per graad Celsius. =====Uitdrogingskrimp===== Scheuren kunnen ook ontstaan door uitdrogingskrimp kort na de bouw, en zogenoemde kruip. Bij zeer zware betonconstructies kunnen in de eerste weken na de bouw scheuren zijn ontstaan door te snelle verharding en oververhitting. Bijvoorbeeld bij forten en bunkers. Bij de verharding van beton ontstaat namelijk warmte en als die niet voldoende kan worden afgevoerd door het materiaal worden de thermische spanningen te hoog en ontstaan er scheuren. Ook (mechanische) overbelasting kan een oorzaak zijn, evenals ongelijkmatige zettingen en de combinatie met andere materialen. Zoals stalen delen, bevestigingsmiddelen en metselwerk. De thermische uitzettingscoëfficiënt van beton is ongeveer twee keer zo groot als die van metselwerk. ====Herkennen==== Afgesprongen betonschilfers en scheuren kunnen wijzen op vorstschade en dooizoutschade. Vorst kan tot aantasting leiden wanneer beton tijdens vorstperioden volledig of bijna volledig is verzadigd met water. Water zet bij bevriezing met ongeveer 9% uit. Schade ontstaat wanneer in de poriën onvoldoende lucht aanwezig is om de expansie van het bevriezende water op te vangen. Een goede kwaliteit beton is bestand tegen vorst. =====Ouder beton===== Beton dat dateert uit het begin van de twintigste eeuw varieert sterk in kwaliteit. Met name wanneer een hoge water-cementfactor heeft geleid tot een hoge porositeit, kan de vorstbestendigheid onvoldoende zijn. De aanwezigheid van dooizouten versterkt enorm de gevoeligheid voor vorstschade. Het schadebeeld dat dan ontstaat, is anders dan bij zuivere vorstschade. Vorst-dooizoutschade treedt met name op in horizontale vlakken en leidt tot afschilfering en verbrijzeling van het oppervlak.  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het huidige huis zou zijn gebouwd ter plaatse van een middeleeuws kasteel, dat zelfs – gezien de naam – nog zou teruggaan op een versterking van de Tempeliers. Daar zijn echter geen aanwijzingen voor. De tekening van Cornelis Pronk uit circa 1750 van ‘den Ouden Tempel’, die mede als bewijs wordt opgevoerd, is dat niet. Er wordt weliswaar een omgracht landhuis afgebeeld, dat vermoedelijk voor 1639 is gebouwd en in 1794 is afgebrand, maar waarvan niet bekend is dat het teruggaat op een kasteel. Ook de vermelding van het goed in 1537 is nog geen bewijs. Dat het huidige huis het restant zou zijn van het in 1794 verbrande huis lijkt onwaarschijnlijk, laatstgenoemd huis lag vermoedelijk op het omgrachte terrein achter het huidige huis. Conclusie: er is meer onderzoek nodig om de oorsprong van het huidige huis te achterhalen. == Mausoleum == Onder dit monumentnummer is tevens beschermd het mausoleum dat achter het huis staat. Dit mausoleum is in 1861 gebouwd in opdracht van de familie Lindenhoud. Diverse leden van deze familie zijn hier ook bijgezet. Het gebouw is opgetrokken in witgepleisterde neogotische stijl.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/515945|rijksmonumentencomplex 515945]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/515945|rijksmonumentencomplex 515945]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/515945|rijksmonumentencomplex 515945]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/515945|rijksmonumentencomplex 515945]]. </div>  +
==Genieloods als herbouwde versie aangemerkt in registeromschrijving== In de registeromschrijving van Fort Velsen stond tot september 2022 het volgende over de genieloods op het fort: "N.B. De genieloods is een herbouwde versie van het oorspronkelijke model. De loods heeft een toegevoegde waarde voor het geheel. Het gebouw is echter geen vijftig jaren oud en komt daardoor niet in aanmerking voor bescherming op grond van de Monumentenwet 1988". Na een verstoring van het forteiland eind 2021 zijn er plannen gemaakt voor een herinrichting van het terrein. Hiertoe zijn op initiatief van de eigenaar historische ontwikkelingen op en rond het fort in kaart gebracht en zijn de cultuurhistorisch waardevolle elementen van het fort preciezer omschreven. De uitkomsten van deze analyse zijn door de gemeente, provincie en RCE getoetst. ==Datering genieloods== Deze analyse leidde tot de vraag of wat er in de registertekst wordt gesteld over de genieloods wel klopt. Het fort kent na de militaire buitengebruikstelling een geschiedenis van verval, waarin het niet logisch lijkt dat een genieloods is herbouwd. Om te achterhalen of de loods wel of niet uit de bouwtijd van het fort stamt heeft een veldbezoek plaatsgevonden. De loods is van buiten en binnen bezocht. Hierbij is vastgesteld dat deze loods alle kenmerken heeft die horen bij de originele, bij de bouw van de Stelling van Amsterdam gebouwde loodsen. Deze genie- of bergloodsen werden seriematig geprefabriceerd en vertonen dan ook uniformiteit in veel (constructieve) details. In maatvoering en positie lijken geen aanpassingen te hebben plaatsgevonden. De loods is zowel constructief als in afwerking nog in hoge mate compleet. Zaken als de houtconstructie, de vorm van de makelaar, de buitenluiken, de rails voor ramen (ramen zelf ontbreken) zijn allemaal nog aanwezig, zoals ook bekend van andere genieloodsen langs de Stelling van Amsterdam. Door de loods heen zijn ook op verschillende plaatsten teksten leesbaar die verwijzen naar de voormalige militaire functie. Dit leidt tot de conclusie dat dit de originele genieloods betreft. ==Monumentale waarde genieloods== Als integraal onderdeel van Fort bij Velsen en de Stelling van Amsterdam, is de genieloods een relict van de 19e-eeuwse landsverdedigingsstrategie. De genieloods is een voorbeeld van utilitaire prefab bouw eind 19eeuw. De genieloods vormt een integraal onderdeel van het fortcomplex van Fort bij Velsen en daarmee van de Stelling van Amsterdam. De loods heeft in het verleden een essentiële functionele relatie gehad met het fort. De genieloods is zeker in het geval van Fort bij Velsen van essentiële beeldbepalende waarde, omdat het fortgebouw zelf (voor de aanwijzing) reeds grotendeels is gesloopt. De genieloods ligt aan de keelzijde van het fort die vanaf de openbare weg goed zichtbaar is. Deze locatie helpt de ruimtelijke context van dit deel van de Stelling van Amsterdam te lezen. Vanaf deze (veilige) zijde was het fort logistiek ontsloten. De genieloods is grotendeels gaaf bewaard. De oorspronkelijke functie is nog goed afleesbaar. De constructieve integriteit en de geschriften (graffiti) met militaire context onderstrepen dit. ==Uitbreiden reikwijdte bescherming== Vanwege de monumentale waarden van de genieloods is op 30 september 2022 het besluit genomen om de registeromschrijving te wijzigen en de genieloods wel op te nemen bij de bescherming van Fort Velsen.  
==Geschiedenis== In 1248 verkoopt Willem II, graaf van Holland, een stuk land aan Simon van Haerlem en diens zwager Wouter van Egmond. Zij verdelen het stuk grond en Wouter bouwt op zijn deel het kasteel Ter Wijk of Uter Wijc. In het begin van de vijftiende eeuw komt het kasteel door vererving in het bezit van de familie Van Foreest, waaraan het vanaf dan zijn naam ontleend. Deze familie heeft een nieuw kasteel laten bouwen op de plek van het oude kasteel. Met de dood van Jan van Foreest in 1557 kwam er een einde aan de bewoning van het kasteel. Het grondgebied kwam daarna in verschillende handen, waaronder in de negentiende eeuw in die van Gijsbert Karel van Hogendorp. Hij verkocht zijn bezittingen in Noord-Holland, uitgezonderd het tot ruïne vervallen kasteel. Uiteindelijk kwam de grond in handen van de gemeente. ==Omschrijving== Foreest is omstreeks 1250 gesticht als een omgracht kasteel met een vierkante hoofdburcht met op de zuidhoek een grote toren en een ten noordwesten daarvan gelegen voorburcht. In de tweede bouwfase van 1400 -1557 wordt een nieuwe, grotere hoofdburcht gebouwd rondom de fundamenten van de rond 1395 gesloopte oude hoofdburcht. Er wordt opnieuw een vierkant gebouwd met op de noordhoek een grote vierkante toren. In 1557 overleed de laatste bewoner Jan van Foreest. Het terrein werd verpacht aan een boer en het kasteel kwam leeg te staan en raakte in verval. In 1606 is al sprake van een ruïne. De hoeve Oosterwijk, vermoedelijk een van de bijgebouwen op de voorburcht, is blijven staan en is in de Tweede Wereldoorlog verwoest. Na het archeologisch onderzoek in 1959 is het terrein van de hoofdburcht geconsolideerd en omgeven door een brede vijver. Bij de aanleg daarvan is de voorburcht vergraven.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/530837 rijksmonument 530837].</div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een moated site, Engels voor 'omgracht bezit', is een door een gracht omgeven woonplaats, waarvan het voornaamste gebouw in baksteen is uitgevoerd en de andere gebouwen in hout. De gebouwen zijn vaak voorzien van verdedigingselementen, zoals kantelen, torens en een poortgebouw. Andere benamingen voor zo'n woonplek zijn: stenen kamer, borg (Groningen), stins (Friesland), havezate (Oost-Nederland) en begraven hofstad (West-Nederland). ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een klooster is een complex van gebouwen, bestemd voor een gemeenschap van mannen of vrouwen die binnen de muren een godsdienstig leven leiden. Een klooster bestaat uit een kloosterkerk, kloosterhof en -gang, kapittelzaal, refter, ziekenzaal, keuken en verblijven van de kloosterlingen. In Nederland kennen we kloosters vanaf de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van mini-maal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplat-te top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van mini-maal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplat-te top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van mini-maal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplat-te top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/514641|rijksmonumentencomplex 514641]]. </div>  +
==Historie== Bingelrade wordt voor het eerst vermeld in 1263 als de kerk en omliggende goederen overgaan van Heer Arnold van Stein naar het Onze Lieve Vrouw Munster te Aken. In 1381 behoorde het tot het hertogdom Brabant en in 1654 ging de heerlijkheid Bingelrade over tot het graafschap Amstenrade. Bij het Partagetraktaat in 1661 werd het dorp toebedeeld aan de door Spanje geregeerde Zuidelijke Nederlanden. Vroeger was het dorp Bingelrade gesitueerd rond het kruispunt Kneijkuilerweg met de Dorpsstraat. Ten zuidwesten van de kruising stond de H. Lambertuskerk. Deze was in 1788 vernieuwd, maar dateerde waarschijnlijk uit de 16de eeuw. Rondom lag een kerkhof dat getuige de oudste grafkruisen zeker van de 16de eeuw dateert. Kerk en kerkhof lagen hoger dan de omliggende wegen en bebouwing. In de jaren ’30 van de vorige eeuw werd de oude kerk gesloopt en werd naar het oosten een nieuwe kerk gebouwd In de nieuwe kern van het dorp. ===Rijksmonument=== Nadat de kerk kort na 1935 werd gesloopt, bleef het kerkhof gewoon in gebruik. In totaal 23 oude grafkruisen bleven bewaard en de meeste zijn aan de rand van het kerkhof geplaatst, waar sommige opgaan in de heg die daar staat. Enkele kruisen, waarschijnlijk voor priesters, zijn bij het centrale kerkhofkruis geplaatst. De meeste kruisen zijn van hardsteen, met uitzondering van twee exemplaren van zandsteen. Niet alle grafmonumenten zijn nog even goed leesbaar, maar de teksten zijn opgesteld in het Latijn, Nederlands, Duits of een combinatie van de laatste twee. In 2003 werd bij een inspectie in het kader van project Actualisering Monumentenregister (AMR) vastgesteld dat de 23 kruisen nog aanwezig waren en de volgende jaartallen nog leesbaar: 1579, 1594, 1614, 1622, 1627, 1631, 1632, 1655, 1656, 1661, 1664, 1693, 1697, 1702, 1703, 1737, 1756, 1825, 1834, 1835, 1849 en 1901. De grafkruisen kennen diverse varianten waaronder exemplaren met in- en uitgezwenkte balkeinden of met uitgezwenkte hoeken tussen de balkeinden. Een drietal kruisen is versierd met de kruisiging van Jezus in vlakreliëf, anderen met de afkorting IHS (In Hoc Signo = In dit teken (zult gij overwinnen)), een priesterkelk of een doodshoofd. ==Huidige situatie== Het kerkhof is met een uitbreiding aan de noordwestzijde nog steeds in gebruik. De contouren van het oude kerkhof, dat grind als bodembedekking heeft, zijn nog zichtbaar. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Deze pagina is tot stand gekomen in samenwerking met [https://www.dodenakkers.nl stichting Dodenakkers].</div> </blockquote>  
Het binnenklimaat is de atmosferische omstandigheden (temperatuur, windsnelheid en luchtvochtigheid) in leefomgevingen zoals broeikassen en gebouwen.  +
==Bevorderen van biodiversiteit== De biodiversiteit in het algemeen staat onder druk in Nederland. Hoe bevorder je dan juist die biodiversiteit en wat betekent dat voor begraafplaatsen. Gaat dat niet ten koste van het funeraire erfgoed? De verschillende aspecten van biodiversiteit, zowel boven als onder de grond, hoeven niet het behoud en de instandhouding van grafmonumenten in de weg te zitten. Sterker nog, samen kunnen ze een begraafplaats een nog sterkere en meer herkenbare uitstraling geven. ==Natuur op dodenakkers== Kerkhoven en begraafplaatsen worden met name vanuit religieuze en funeraire betekenis gewaardeerd. Albert-Erik de Winter, beleidsmedewerker ecologie bij de provincie Fryslân presenteert juist een andere kant van begraafplaatsen. De natuurwaarden zijn vaak hoog en kunnen sterk wisselen. Dat heeft te maken met de bodemsamenstelling en grondsoort, de inrichting en het beheer. Begraafplaatsen op schrale zandgronden kennen een andere vegetatie dan die op kleibodems. Ook op begraafplaatsen die geheel kaal lijken, kunnen in het landschap hun functie hebben voor bepaalde soorten. Het gaat dan om specifieke insecten en bijvoorbeeld mossen of korstmossen. Die vallen nauwelijks op maar door de afwijkende biotoop zijn ze wel van belang. ===Fauna=== Met name oude grafmonumenten bieden beschutting aan allerlei insecten, amfibieën en zoogdieren. Veel soorten muizen komen voor maar ook wezels, steenmarters, konijnen en egels. ''Zie Afb. 1''. Verder vinden slangen en padden een ideale omgeving rond deze oude grafmonumenten. Op begraafplaatsen komen daar ook weer vossen op af en reeën vinden de verse bloemen wel heel aantrekkelijk. Sommige zoogdieren vinden onder half ingestorte zerken ideale verblijfplaatsen, maar daar zitten vanzelfsprekend grenzen aan. Konijnen ondergraven soms grafmonumenten maar niet zo erg als bijvoorbeeld dassen. Die kunnen daadwerkelijk schade veroorzaken aan grafmonumenten en daarom worden ze soms verplaatst. Vogels vinden we ook veel terug op begraafplaatsen. De soortenrijkdom hangt weer af van de omgeving van de begraafplaats. Waar veel bomen te vinden zijn, zeker in een verder leeg landschap, vinden we veel broedvogels maar ook wel uilen. Dat kerkuilen uit kerken verdwijnen heeft vaak te maken met een grotere afstand tot open velden. Een andere reden is het afsluiten van gaten met gaas om invliegen van duiven en kauwtjes te voorkomen. Dit betekent ook het eind van andere broeders die gebruik maken van de toren van een kerk. Op sommige begraafplaatsen lenen grafkelders of grotere graftomben zich bij uitstek voor vleermuizen. Vaak ook maken vleermuizen gebruik van een holle bomen en kerkgebouw en vliegen dan vooral over het kerkhof om hun kostje bij elkaar te scharrelen. ===Flora=== Op sommige begraafplaatsen vinden we specifieke stinsenflora en op muren en bijvoorbeeld de roeven van zerken vinden we heel zeldzame plantensoorten. ''Zie Afb. 2''. De omstandigheden voor deze plantensoorten zijn op een begraafplaats vaak gunstiger dan daar buiten, mede ook omdat er vaak een terughoudend beheer plaatsvind. De kansen die dit biedt aan planten levert bij inventarisaties vaak bijzondere soorten op die elders niet meer voorkomen. Dergelijke omstandigheden kunnen ook in een beheerplan vastgelegd worden en daarmee onderhouden worden. Extensief beheer betekent ook dat planten langer kunnen bloeien en dat bijvoorbeeld ook ideale omstandigheden bestaan voor paddenstoelen. ==Begraafplaatsen als hotspots voor mossen en korstmossen== Laurens Sparrius is botanisch onderzoeker bij de Bryologische en Lichenologische Werkgroep (BLWG), vereniging voor veldonderzoek aan mossen en korstmossen. Specifieke korstmossen in Nederland zijn juist te vinden op begraafplaatsen vanwege de stenige omgeving en de relatieve rust op die plaatsen. Op vochtige plekken, zoals op kleigrond en stenige plekken waar water blijft staan, vinden we groene mossen. Op droge steen en zandgrond groeien vaak de meer kleurrijke korstmossen Mossen en korstmossen zijn sterk gebonden aan een bepaalde steensoort of grondsoort. ''Zie Afb. 3 en 4''. Zo vinden we op kalkhoudende steen vaak citroenkorsten en dooiermos (gele soorten). Op het kalkarme graniet, zandsteen en leisteen komen de meest bijzondere soorten korstmossen voor. Een aantal begraafplaatsen in Nederland springt er qua korstmossen uit, zoals het kerkhof van Wijckel in Fryslân, de begraafplaats Bergklooster in Zwolle en het kerkhof van Hoog-Keppel. Deze zijn aangemerkt als 'Important Plant Areas' in Nederland. Op oude begraafplaatsen komen gemiddeld enkele tientallen soorten korstmossen voor, met uitschieters tot boven de honderd. ===Beheer=== Waar flink gepoetst wordt, zijn ook weinig korstmossen te vinden. Het liefst zou niet de gehele steen schoongemaakt moeten worden, maar slechts het tekstdeel. Overhangende takken helpen niet bij het beheer van korstmossen want ze hebben licht nodig. Ook het constant schoffelen en harken is niet voordelig voor de biodiversiteit. Beter is het wanneer stenen in het zonnetje staan, een goed gazonbeheer plaatsvindt (niet te vaak maaien) en er een brede variatie aan steensoorten te vinden is. Wat ook bijdraagt aan een optimale omgeving voor korstmossen is een gevarieerde begroeiing op en rond de begraafplaats. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, leveren korstmossen geen schade op aan stenen. Het is vaker zo dat het verwijderen ervan meer schade veroorzaakt dan de korstmos zelf. ==Begraafplaatsen, een bijzondere plek voor bodemdieren== Een onzichtbaar deel van de biodiversiteit op begraafplaatsen bevindt zich onder de grond. Dit onttrekt zich aan ons oog maar Matty Berg, bijzonder hoogleraar bodemfauna en natuurlijke ecosystemen aan de Vrije Universiteit en de Rijksuniversiteit van Groningen kan er meer over vertellen. De diversiteit in de bodem kan behoorlijk hoog zijn. We spreken bij bodemfauna over duizendpoten, springstaarten, mestkevers, spinnen, pissebedden, mieren, franjestaarten, slakken, regenwormen maar ook mollen en muizen. ''Zie Afb. 5''. Ook allerlei larven van andere insecten brengen een deel van hun leven door in de bodem. De variatie is behoorlijk groot want er zijn zo'n 7.600 meercellige bodemdieren in Nederland bekend. ===Begraafplaatsen met lage bodemdiversiteit=== De bodembedekking kan heel bepalend zijn voor de soortenrijkdom in de bodem en zeker als de begraafplaats strak onderhouden wordt. Zulke begraafplaatsen op zandgrond scoren wat bodemleven het laagst. Uiteraard speelt ook de begroeiing op en rond de begraafplaats nog een rol. Op dit soort bodems is weinig kans op nieuwe kolonisatie. Waar evenwel weer veel grafmonumenten te vinden zijn met scheuren en holtes kan dit weer positief bijdragen. ===Begraafplaatsen met hoge bodemdiversiteit=== Oudere begraafplaatsen met wat minder onderhoud en waarbij enige sprake is van hoge en lage delen doen het veel beter qua bodemdiversiteit. Zeker op een kleibodem kan de bodemdiversiteit hoog zijn. Wat sterk bijdraagt is de afwisseling tussen droge delen en vochtige delen. Daarbij spelen uiteraard schaduw en licht een belangrijke rol. Wat kan bijdragen zijn veel oude en dikke bomen met los schors. ''Zie Afb. 6''. Bladafval (strooisel) dat niet weggehaald wordt is ook een essentieel element voor een hoge bodemdiversiteit. Een composthoop is ook een ideale omgeving voor biodiversiteit. ===Waardevol=== Een rijke bodem met veel bodemleven, waaronder veel regenwormen, kan helpen bij het beter opnemen van overvloedige regen. Wormen zorgen voor een losse structuur van de bodem waardoor het water beter opgenomen wordt. Ook hier geldt: hoe groter de soortenrijkdom, hoe groter de kans dat die weer groter wordt. Zeker in een homogeen agrarisch landschap zijn kerkhoven en begraafplaatsen oases voor bodemdieren. Overigens leven de meeste bodemdieren in de bovenste laag en heeft hun voorkomen geen effect op de begraven lichamen. Die worden over het algemeen verteerd door schimmels en bacteriën die wel op dieper niveau kunnen leven. Asverstrooiingen hebben in beperkte mate effect op het bodemleven. Ter plekke kan enige zoutstress optreden maar over het algemeen zijn de hoeveelheden die verstrooid worden dermate weinig dat het bodemleven hier doorgaans weinig last van ondervindt. ==Het versterken van natuurwaarden op de begraafplaats== Het verbeteren van de biodiversiteit op begraafplaatsen hangt sterk samen met de wijze waarop het beheer en onderhoud plaatsvindt. Voor dat beheer en onderhoud geeft Eward Timmerman, adviseur natuur en landschap bij de stichting Landschapsbeheer Gelderland een aantal handvatten. ===Begeleiden en (bij) sturen van het groen=== Vaak is het traditionele groenbeheer op een begraafplaats gericht op het instandhouden van de bestaande situatie zodat het (historische) beeld gecontinueerd wordt en het beeld 'strak' en 'netjes' is. Vaak gaat dit strak en netjes ten koste van de biodiversiteit. Maar met respect voor de aanwezige cultuurhistorische waarden kunnen de ecologische waarden versterkt worden. Grote oude bomen hebben een hoge natuurwaarde, maar dan moet de beplanting wel de ruimte hebben en krijgen om te groeien. De keuze waar welke beplanting past is dus erg relevant. Als bomen heel oud kunnen worden hebben ze ruimte nodig, dus is het niet verstandig die dicht op de graven te planten. Keuzes dienen ook gemaakt te worden als het gaat om toe te passen gereedschappen. Machinaal beheer levert een bepaalde kwaliteit op maar kan ook leiden tot schade aan bijvoorbeeld bomen of grafmonumenten. ''Zie Afb. 7''. Machinaal werken lijkt vaak voordeliger maar kan op den duur toch voor hogere kosten zorgen. ===Ecologie: profiteren van natuurlijke processen=== Door natuurlijke processen meer toe te laten op een begraafplaats kunnen kosten gereduceerd worden en kan de biodiversiteit flink toenemen . Variatie in beplanting zorgt voor meer bloeiende planten, de insecten die hier op afkomen worden weer gegeten door vogels. Zo worden plaaginsecten onder controle gehouden. Veel begraafplaatsen hebben een stenig karakter, vooral in warme zomers kan het erg warm worden. Door niet alle grindvakken schoon te houden maar juist te laten begroeien met bijvoorbeeld sedum blijft de bodem en omgeving vochtiger. Dit is gunstiger voor het bodemleven en hoeft er minder ingegrepen te worden in de grindbedden om deze periodiek schoon te maken. Laat blad liggen op plekken waar dit kan. Het bodemleven is prima in staat om het blad te verteren zodat bomen de voedingsstoffen weer kunnen opnemen. Ook het laten vergrassen van paden, waar dat past in het historisch beheer, kunnen kosten bespaard worden. Zeker als er een grindbed onder ligt ontstaat toch een stabiel pad met vegetatie die bijvoorbeeld erg interessant is voor wilde bijen. Het gebruik van bestrijdingsmiddelen is inmiddels verboden, dus ook hier kan voordeel gehaald worden. Vaak zijn het kleine aanpassingen in het beheer die leiden tot hogere natuurwaarden. ===(Ecologisch) beheer: drie vuistregels=== Drie belangrijke vuistregels voor ecologisch beheer zijn de volgende: - Voer het werk gefaseerd uit, dus niet alles in een keer. Bij knotbomen bijvoorbeeld niet alle bomen tegelijk knotten maar om en om. - Breng variatie aan in het beheer, dus niet overal hetzelfde beheer. Snoei bepaalde heggen 2 x per jaar en andere 1 x per jaar of 1 x in de twee jaar en weer andere laten uitgroeien. - Werk niet te netjes. Het klinkt eenvoudig maar in de praktijk op een begraafplaats toch lastig: juist rommelhoekjes, een zerk bedekt met (korst)mos, bladerhopen en ruige randen zijn grote waarde voor allerlei planten en dieren om in te overwinteren. Soorten hebben baat bij kleine onregelmatigheden. Afwisseling tussen hoog en kort gras, droge of natte plekjes, open grond, etc.. De wens om alles netjes te maken gaat ten koste van de biodiversiteit. Wel dient er ten alle tijden rekening gehouden te worden met de bezoeker. Een begraafplaats moet ook veilig en begaanbaar zijn. Informeer de bezoeker en leg uit waarom een bepaald beheer wordt uitgevoerd of juist niet meer wordt gedaan. Door het gesprek aan te gaan ontstaat er meer begrip en draagvalk voor het beheer en de keuzes die gemaakt worden. ===Ecologisch maaibeheer=== Dit is een beheer waar er minder intensief gemaaid wordt en kruiden bevoordeeld worden ten opzichte van gras. Afhankelijk van het bodemtype en het wensbeeld wordt het ideale maaitijdstip bepaald en de frequentie van het maaien. Belangrijk is dat het maaisel afgevoerd wordt. Naar mate de bodem wat schraler wordt, krijgen kruiden meer kans. Klepelen of mulchen (versnipperen van maaisel) is niet de bedoeling. Het versnipperde maaisel werkt dan juist als extra meststof wat het gras bevoordeeld en waardoor de bloeiende kruiden verdwijnen. Vlinders en (wilde) bijen hebben baat bij deze maaivorm. ===Begraafplaats als groene oase: enkele tips=== Zorg voor verschillende beplantingslagen en natuurlijke overgangen tussen bomen en struiken. Varieer in bloeiperiodes van planten. Verwerk snoeiafval zoveel mogelijk op de begraafplaats zelf. Van afgezaagde takken kan men een takkenril maken, een ideale schuilplaats voor kleine zoogdieren en nestelende vogels. Dat geldt ook voor bladhopen. Dood hout leeft, dus laat boomstammen ter plekke liggen. ''Zie Afb. 8''. Dit is zeer bevorderlijk voor bepaalde insecten en die trekken op hun beurt weer vogels aan. Een van de belangrijkste zaken bij het versterken van de natuurwaarden is het creëren van draagvlak en communicatie. Leg uit wat je doet en waarom je dat doet. Neem nabestaanden en bezoekers mee in je beheerkeuzes. Als men weet dat het gaat om het versterken van de biodiversiteit en niet om achterstallig onderhoud, is men vaak beter in staat om begrip op te brengen voor de aanpassingen. ==Instandhouding funerair erfgoed en biodiversiteit== Het kan voorkomen dat de instandhouding van het funerair erfgoed zich niet verhoudt met de biodiversiteit. Leon Bok, specialist Funerair Erfgoed bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed geeft voorbeelden waar die twee elementen elkaar raken en wat de invloed is van regelgeving. ===Verwaarlozing?=== In heel gevallen lijkt er sprake van verwaarlozing als bijvoorbeeld een boom een grafmonument of hekwerk dreigt te verdrukken. Dat is eigenlijk niet het geval want in veel gevallen overleefd het grafmonument of hek de boom. Dus zonder de boom te schaden kan men het monument ongeroerd laten. ''Zie Afb. 9''. Dat wordt anders wanneer bijvoorbeeld struiken en bomen de integriteit van een grafkelder gaat aantasten. Het niet ingrijpen zou betekenen dat de grafkelder, soms ook beschermd, beschadigd zou raken. Het verwijderen van de begroeiing en het aanbrengen van een meer passende beplanting met bijpassend beheer is dan de oplossing. Zoveel mogelijk moet ingroei van planten en dergelijke op grafstenen vroegtijdig verwijderd worden. ===Vervangen van bomen=== Bomen hebben niet het eeuwige leven, maar ze maken vaak wel een belangrijke onderdeel uit van de aanleg van een begraafplaats. Het niet meteen geheel opruimen van een boom kan juist bijdragen aan biodiversiteit en ook met het oog op versterken en behouden van de natuurwaarden hoeven de bomen niet allemaal tegelijk opgeruimd te worden. ''Zie Afb. 10''. Het in een keer weg halen van indrukwekkende hagen kan leiden tot een sterke vermindering van broedgelegenheid. Het bewerken van bomen tot een beeld kan ook tot spanning leiden omdat de boom achteruit blijft gaan en het beeld dus zal verdwijnen. ===Leesbaarheid van teksten op grafmonumenten=== Waar biodiversiteit en erfgoed elkaar soms ook raken is op kleine oppervlakken van oude grafstenen. Daarop groeien soms kleine bijzondere plantjes die alleen op dat type steen voorkomen. Bij het schoonmaken zou afgewogen kunnen worden of de hele steen wel gereinigd zou moeten worden of dat het überhaupt nodig is. In sommige gevallen is de tekst of afbeelding ook zichtbaar te maken op een bordje of in een app, zeker als het gaat om een wat belangrijkere steen. De waarde van een steen is soms met begroeiing hoger dan zonder. ===Subsidies voor groen en grijs=== Voor groen heeft het Rijk bijvoorbeeld een Instandhoudingsubsidie (Groene SIM). Daarbij is het werken volgens de uitvoeringsrichtlijn voor Hovenierswerk wel een voorwaarde. Daarin is opgenomen dat een toename van de biodiversiteit gewenst is. Daarbij verdienen inheemse soorten de voorkeur maar op begraafplaatsen is dat wat lastiger. Ook waarde verhogende maatregelen worden aanbevolen, zoals het aanbrengen van menghagen in plaats van uniforme hagen of minder intensief maaien. Bij restauratie van steenhouwwerk wordt in de richtlijnen ook gelet op biodiversiteit, zoals dat mossen en algen alleen verwijderd worden als daar aanleiding toe is. Verder wordt aanbevolen te reinigen met water, borstel en zachte zeep of stoomreiniging onder lage druk zodat geen toxische verontreiniging van de omgeving optreedt. ===Tips voor bevorderen biodiversiteit en instandhouding=== Breng voor een beheerplan altijd goed de omgevingsfactoren in beeld. Daarbij dient (liefst op meerdere momenten) vastgelegd te worden wat er zoal al voorkomt en leeft op de begraafplaats. Zo kan het lijken dat verzakte grafmonumenten met gaten eronder hersteld moeten worden, maar juist op deze plekken kunnen zich schuilgelegenheden bevinden voor reptielen of kleine zoogdieren. Het herstel van een grafmonument gaat dan anders dan vooraf gedacht. Denk ook aan rust- en slaapplaatsen voor vleermuizen door in grafkelders openingen in stand te laten. Oude begraafplaatsen zijn plaatsen waar bomen en struiken langer meegaan dan elders. Dit bovendien in een biotoop van stenen die elders niet voorkomen. Dat levert in samenhang met de rust en stilte een ideale plek op voor veel dieren. Ook in de nacht zijn het ideale locaties omdat er geen lichtvervuiling plaatsvindt. Het aanbrengen van verlichting op begraafplaatsen is dus niet bevorderlijk voor de biodiversiteit. ==Lees verder== Tenslotte, op de volgende websites is meer informatie te vinden: Mossen en korstmossen: * [https://www.verspreidingsatlas.nl/biodiversiteit/hotspots/ Botanische hotspots] – waaronder de meest soortenrijke plekken voor korstmossen op begraafplaatsen. * [https://www.verspreidingsatlas.nl/4505 NDFF Verspreidingsatlas] – Waar komen Zwarte grafkorst en andere mossen en korstmossen in Nederland voor? * [https://www.blwg.nl/mossen/onderzoek/biotopen-muren.aspx BLWG] - Oude muren en begraafplaatsen Versterken natuurwaarden: * [https://www.cruydthoeck.nl/ Cruydt-Hoeck] Wildeplantenzaden & Bloemenweidemengsels * Stichting Landschapsbeheer Gelderland [https://slgelderland.nl/kennisbank Overzicht kennisbank]  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Wat is bitpreservering?== Bitpreservering omvat onderwerpen zoals bit integriteitsmaatregelen, viruscontroles, formaten identificeren, karakteriseren en valideren, verschillende opslaglocaties, regelmaat van controles, beveiligingsniveaus, enzovoort. De activiteiten in het kader van bitpreservering kunnen verschillen per onderdeel van de digitale collectie. Bewustzijn van verschillende bitpreserveringsniveaus is belangrijk. Het bitpreserveringsniveau hangt bijvoorbeeld af van: ===De waarde van de collectie=== Als materiaal geen alternatief analoog bronmateriaal heeft, is een betere bescherming (een hoog niveau van bitpreservering) nodig. ===Het gebruik=== Digitale objecten die voor toegang worden gepreserveerd hebben misschien een ander niveau van bitpreservering nodig dan preserveringkopieën, bijvoorbeeld omdat toegangskopieën sneller moeten worden gepresenteerd en vaak met een lagere resolutie zijn gemaakt dan een preserveringskopie. ===Het type digitale materiaal=== Gedigitaliseerd materiaal heeft wellicht nog een analoog origineel dat opnieuw gedigitaliseerd zou kunnen worden. Bij ‘born digital’ materiaal is dat niet het geval. Voor het formuleren van een definitie van bitpreserveringsniveaus, kan gebruik gemaakt worden van de [https://ndsa.org//activities/levels-of-digital-preservation/ Levels of Digital Preservation] van de NSDA. Het is belangrijk dat de organisatie zijn visie op bitpreservering en de relatie met functionele preservering definieert. ==Welke kennis is er binnen de organisatie nodig?== * Bestandsformaatidentificatie; * Viruschecks; * Integriteitschecks; * Opslagmedia en Backups; * Toegangscontrole. ==Wie spelen er binnen de organisatie welke rol in bitpreservering?== ===Management=== * Stelt de aanpak van bitpreservering vast; * Stelt de algemene maatregelen vast waarmee integriteit wordt gewaarborgd. ===Producent/Depotgever=== * Draagt bij aan het de integriteitsmaatregelen, bijvoorbeeld door het meesturen van checksums met het digitale object; * Verwacht dat bitpreservering en veiligheidsmaatregelen adequaat worden uitgevoerd. ===Technisch Manager=== * Is verantwoordelijk voor de beschikbaarstelling van de juiste systemen voor bitpreservering. ===Technology Operator=== * Is verantwoordelijk voor het beheer van systemen (ook waar de schaduwkopieën staan) en het signaleren van dataverlies. ==Wat zijn de risico’s als we onze definitie van bitpreservering niet vastleggen?== Zonder duidelijke omschrijving van de activiteiten gerelateerd aan bitpreservering is het moeilijk om procedures en verantwoordelijkheden vast te stellen. Dit kan digitaal materiaal in gevaar brengen. Bijvoorbeeld omdat de opslagruimte in het digitaal archief vol loopt of omdat het belang van beveiliging voor specifieke collecties wordt onderschat. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Wat is onze definitie van bitpreservering? * Kunnen wij de ‘Levels of Digital Preservation’ van de NSDA gebruiken bij het formuleren van onze definitie? * Kunnen wij de Digital Preservation Storage Criteria gebruiken bij het formuleren van onze definitie? * Heeft ons digitaal archief zicht op de benodigde bitpreservering niveaus voor de diverse onderdelen van de collectie? * Heeft onze organisatie gedefinieerd met welke activiteiten bit preservering voor de digitale collectie moet worden uitgevoerd? * Kent onze organisatie de behoeften van de gebruikers van verschillende collecties/onderdelen van de collectie? * Heeft onze organisatie de waarde van de collectie duidelijk vastgelegd? ===Hoe verwoorden andere instellingen bitpreservering?=== <div class="kader klein"> ====Beeld en geluid==== Beeld en Geluid onderscheidt 2 hoofdniveau’s: # Bit preservation (‘passieve preservering’)<br/>''Het bestand wordt opgeslagen zoals het binnenkomt. Bruikbaarheid voor de korte en de lange termijn wordt niet gegarandeerd, omdat het bestand niet technisch wordt geanalyseerd.'' # Full preservation (‘actieve preservering’)<br/>''Het bestand wordt in eerste instantie opgeslagen zoals het binnenkomt maar kan -om het afspeelbaar te houden- in de loop van de tijd wijzigen.'' Bitpreservation is in principe alleen bedoeld voor oplossingen op de korte termijn, niet voor duurzaam te bewaren materiaal. Activiteiten voor de garantie op bitpreservation bestaan uit: integriteitsberekening en –checks, backups, end-to-endcontrole, dragervervanging en restore. =====Preserveringsniveaus===== Binnen de twee hoofdkeuzen, bit preservation (1) en full preservation (2), bestaan oplopende niveaus van authenticiteit en integriteit . Per type dienst geldt een toenemend garantieniveau. Deze garanties betreffen bijvoorbeeld de terugleverbaarheid van de originele objecten, de terugvindbaarheid, de (kwaliteit) van de opslag en de migratie, de koppeling met metadata, de mate waarin wordt voldaan aan de standaarden, garanties op het niet onbedoeld wijzigen van objecten en de (blijvende)afspeelbaarheid. [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/679/ Digital Preservation Sound and Vision: Policy, Standards and Procedures] </div> <div class="kader klein"> ====Nationaal Archief==== =====4.1 Richten [...] Kwaliteit===== Basis van de preservation-functionaliteit is bitpreservation. Dat wil zeggen dat er een bitstream is die te allen tijde een bit-perfect copy oplevert. Het Nationaal Archief gaat natuurlijk voor deze bit-perfect copy. Maar we willen ook dat informatie in de toekomst authentiek en betrouwbaar beschikbaar wordt gesteld. Dat vraagt om méér dan alleen bitstream preservation. =====4.3 Verrichten [...]===== Het e-Depot van het Nationaal Archief is ingericht voor bitpreservation. Dat gebeurt door: * Het onderhouden van minstens één beschikbare kopie van elke bitstream. Wij slaan dus altijd minstens twee manifestaties op van elke bitstream: het origineel en (minstens) een kopie. * Het garanderen van de integriteit van de bitstream (checksum controleren) en het instellen van een controlecyclus. * Het kunnen aantonen en documenteren dat wij altijd het origineel en (minstens) één kopie van elke bitstream onderhouden, en de integriteit daarvan controleren. [https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/preservation-policy Preservation Policy Nationaal Archief] </div> <div class="kader klein"> ====Royal Library Denmark==== Activities covered by the present preservation policy To ensure access to digital materials over the long term a series of preservation activities must be carried out which are covered by the common term ”long term preservation”. Long term preservation consists of two main activities: * Bit preservation –the preservation of the bit sequence * Logical preservation –preservation of theability to interpret the bit sequence Bit preservation consists of secure storage of the physical bit sequence, here to be understood as storage in systems with well-established risks, as well as control of integrity and error correction. Logical preservation must safeguard the digital materials against technological obsolescence, so that both now and in the future will be able to read, understand and display/play the materials with standard programs and equipment. [https://www5.kb.dk/export/sites/kb_dk/da/kb/downloadfiler/PreservationPolicyDigitalMaterials_21092012.pdf Policy for longterm preservation of digital materials at the Royal Library] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Wat is een integriteitscheck?== Een integriteitscheck of fixity check is een manier om te verifiëren dat een digitaal object niet op ongedocumenteerde wijze is gewijzigd. Een dergelijke check levert een checksum op: een unieke numerieke handtekening die is afgeleid van een digitaal bestand. Integriteitschecks vinden idealiter plaats: * Voor opname<br/>De compleetheid van het digitale object moet worden gedefinieerd voorafgaand aan opname in het digitaal archief. Een digitaal archief kan overleggen met de producent/leverancier en deze vragen een checksum aan te leveren. * Tijdens opname<br/>Tijdens opname kunnen de ontvangen checksums worden vergeleken met de checksums die worden gegenereerd tijdens inname. Hiermee kan worden aangetoond of bits tijdens het transport verloren zijn gegaan. * Tijdens het beheer<br/>Tijdens alle verplaatsingen en bewerkingen van digitale objecten tijdens de preserveringsfase, geeft een integriteitscheck aanwijzingen of het digitale object nog steeds volledig en onbeschadigd is. ==Wat is het risico als wij geen integriteitschecks uitvoeren?== Een gebrek aan procedures voor het uitvoeren van integriteitschecks kan ongemerkt verlies van data veroorzaken. Een van de belangrijkste doelstellingen van organisaties die streven naar duurzame toegang, is dat de digitale objecten in het digitaal archief niet (on)opzettelijk kunnen worden gewijzigd. Met het uitvoeren van een integriteitscheck kun je aantonen of een digitaal object de originele sequentie van bits heeft behouden. Dergelijk bewijs voor de integriteit en authenticiteit van het digitale object is essentieel voor vertrouwen in het digitaal archief. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Gaan wij in gesprek met de producent of de leverancier van het digitale materiaal over gelijktijdig aan te leveren checksums, zodat deze na aanlevering van het digitale materiaal kunnen worden vergeleken? * Accepteert onze organisatie de aanlevering van digitaal materiaal zonder checksum? * Stelt onze organisatie checksums verplicht bij de producent? * Creëert ons digitaal archief zelf een checksum bij de ontvangst van digitale objecten? * Zijn er procedures geïmplementeerd om regelmatig de checksums te controleren? * Heeft ons digitaal archief procedures om met checksums om te gaan gedurende preserveringsacties? * Heeft onze organisatie de volledige procedure beschreven voor het monitoren van de integriteit van digitale objecten: plan, do, check, act? ===Hoe verwoorden andere instellingen integriteitschecks?=== <div class="kader klein"> ====Beeld en Geluid==== =====5.2 Het waarborgen van de integriteit===== Een digitaal archief moet voldoen aan de eis van de persistentie. Dat houdt in dat het materiaal er exact zo uit moet komen als het erin gegaan is, d.w.z. compleet en bit voor bit gelijk aan de originele bitconfiguratie. Deze data-integriteit wordt door Beeld en Geluid vastgesteld door het gebruik van ‘checksums’. Om een string te creëren die uniek is voor het object, worden alle bits in een specifieke hoeveelheid data verwerkt met behulp van een bepaald algoritme. Voorafgaand aan de instroom of op het moment dat het AV-object in het archiefmanagementsysteem wordt opgeslagen, wordt er een checksum berekend. Bij elke bewerking of verplaatsing van een versie van het object voor (hernieuwde) opslag, kopiëring, migratie of uitlevering aan gebruikers, wordt er een fixitycheck gebruikt om de checksum opnieuw te berekenen en deze te vergelijken met de eerder opgeslagen checksum. Dit wordt gedaan om er zeker van te zijn dat het object identiek is aan de data die in een eerdere fase werd overgebracht. Voor erfgoedcollecties en commerciële diensten wordt standaard gewerkt met checksums die vóór instroom in het Digitaal Archief worden gemaakt en meegeleverd. Bij de collecties van publieke omroepen worden checksums niet meegeleverd door de depotgever. In dergelijke gevallen wordt door het softwareprogramma Baton een kwaliteitscontrole uitgevoerd om erachter te komen of het bestand een header en een footer bevat. Deze controle garandeert dat het bestand volledig is overgekomen en dat het transport niet halverwege is afgebroken. Ook kan via deze controle worden bevestigd dat het containerformaat uitgelezen kan worden. Fouten in het containerformaat en in de audio- en videodata worden hiermee namelijk opgespoord. Een header-and-footer-controle kan alleen uitgevoerd worden op bestanden die daadwerkelijk een footer hebben. Voor wat betreft de preserveringsformaten is dit nu alleen het geval bij MXF. [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/679/ Digital Preservation Sound and Vision: Policy, Standards and Procedures] </div> <div class="kader klein"> ====IISG==== 6. Preservation Strategy<br/> Data integrity checks by the IISG: <br/> ''Fixity'': When the archival donor delivers the digital collection in an Archival Bag (in which checksums are included) fixity is checked as soon as the bag reaches the institute. If not, the institute will create an archival bag with MD5 checksums after arrival which is then ingested. In that case any data corruption that took place before the bag reached the institute falls outside the responsibility of the institute. During the pre-ingest (resulting in a SIP) and ingest (resulting in an AIP and DIP) the checksums are validated by Archivematica. During the pre-ingest, Archivematica produces SHA-256 checksums for each of the files. After the creation of the AIP, Archivematica performs a bag check which includes a final fixity check. After the storage of the AIP the fixity is regularly checked by the IISG. [https://confluence.socialhistoryservices.org/display/CTS/Digital+Preservation+Policy+2019-2022 IISG] </div> <div class="kader klein"> ====York University Library==== ''Policy Statement'' York University Library are committed to maintaining the integrity of objects in its care. This includes creating checksums for all archival format objects -- plus associated datastreams -- ingested into the repository, and regular fixity checking of those objects. ''Implementation'' At the time of ingest an SHA1 checksum value is calculated for the archival format object, and is stored along the object in the repository. Daily, a set number of files in the repository will have their current checksum calculated (using a single checksum) and compared to this stored value, which is expected to match. In cases where the calculated and stored values do not match, this is reported to the repository manager. [https://digital.library.yorku.ca/documentation/fixity-procedures York University Library] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Wat zijn de onderdelen van kopie strategie?== Om het risico op dataverlies te verkleinen, omvat een strategie een uitspraak over de voorwaarden voor het maken van kopieën van digitaal materiaal: * Op verschillende opslagmedia/dragers (bijvoorbeeld een kopie op tape en een op disk); * Op verschillende fysieke locaties; * Onder verschillende operating systems; * Beheerd door verschillende personen of organisaties; * Waarbij er bitpreservering plaatsvindt. Zodra een digitaal object voor opname is geselecteerd, is het een goede praktijk om de digitale originelen in meerdere kopieën op te slaan op minimaal twee verschillende fysieke locaties. Je kunt daarbij kiezen voor een combinatie van on-site, off-site en cloudopslag. Bij een on-site kopie bevindt de kopie van je gegevens zich op dezelfde locatie als het origineel. Denk hierbij aan een externe harde schijf. Bij een off-site kopie (ook wel remote copy) bevindt de extra kopie zich op een andere, geografische gescheiden locatie. Bij een cloudopslag word je kopie via het internet verstuurd naar een speciaal ingericht datacentrum. Hierbij moet je er rekening mee houden dat cloudopslag vaak wordt gehost door externe, commerciële partijen en die kunnen er bij wijze van spreken morgen mee ophouden. Houd er tijdens het opstellen van de kopiestrategie rekening mee dat er soms juridische beperkingen zijn op de geografische locatie waar kopieën mogen worden opgeslagen. ==Wat zijn de risico’s als we geen strategie voor het maken van kopieën vaststellen?== Het hebben van slechts één kopie of het bewaren van meerdere kopieën op dezelfde locatie is een gevaar voor het preserveren van digitaal materiaal aangezien er dan single points of failure bestaan. Een van de manieren om risico op dataverlies te verkleinen is het maken van kopieën van digitaal materiaal, opgeslagen op verschillende dragers (bijvoorbeeld een kopie op tape en een op disk), opgeslagen op verschillende locaties en beheerd door verschillende personen of organisaties. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== Bestaan er binnen onze organisatie procedures voor het maken van kopieën van het digitale materiaal in het digitaal archief? Bestaan er procedures voor de opslag van kopieën op (geografisch) verschillende locaties met verschillende beheerorganisaties? Heeft onze organisatie budget toegekend voor het maken van kopieën? Heeft onze organisatie maatregelen getroffen om de bit integriteit tussen kopieën te monitoren? ===Hoe verwoorden andere instellingen kopieën?=== <div class="kader klein"> ====Beeld en Geluid==== ''10.4 Backup en Disaster recovery'' / Bestanden die op tape zijn opgeslagen, worden beheerd door het storagemanagementsysteem DIVArchive. Dit programma zorgt ervoor dat er back-upkopieën worden gemaakt en dat deze identiek zijn aan de primaire archiveringskopie. Bestanden worden in een diskcache aangeleverd en kunnen pas worden verwijderd nadat er minimaal één geslaagde kopie op tape is gemaakt. Een controle op het tijdig vervaardigen van deze back-upkopieën maakt deel uit van dit proces. Uitgangspunt is dat – zodra er resources beschikbaar zijn – de back-upkopie zo snel mogelijk na instroom wordt gemaakt. Recovery is aan de orde wanneer een tape niet werkt (tijdens een migratieactie of bij een bestelling bijvoorbeeld kan blijken dat een tape niet meer is uit te lezen). De back-upkopie kan dan worden opgehaald om te worden gekopieerd. Ook van de browsebestanden van de preserveringsmasters wordt op schijf en tape een back-up gemaakt. Doel van deze back-ups is het beperken van de kosten in het geval er bij verlies van de proxyfiles helemaal opnieuw vanaf de MXF moet worden getranscodeerd. De back-up is dus niet bedoeld om mogelijk verlies van de objecten zelf te ondervangen, zoals het geval is bij de preserveringsmasters. [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/679/ Digital Preservation Sound and Vision: Policy, Standards and Procedures] </div> <div class="kader klein"> ====IISG==== ''11. Storage policy'' / The primary archival storage of the IISG is provided by the KNAW ICT Services from Vancis. The AIP's are stored in two different datacenters in the Netherlands. For additional safety, Vancis also provides a 30 day backup of the data. As an extra security measure, the AIPs are also stored on secondary storage provided by SURFSara, including a backup. The secondary storage system is only accessible as a WORM storage, which does not allow deletes and does not allow overwriting AIPs. In this sense, the AIPs are always stored in versions; a new version of the same AIP does not overwrite the old AIP, but writes a new version of the AIP. As the data is replicated across two different storage providers and mirrored across various datacenters, this allows for a high level of protection against data loss. [https://confluence.socialhistoryservices.org/display/CTS/Digital+Preservation+Policy+2019-2022 IISG] </div> <div class="kader klein"> ====Nationaal Archief==== Het e-Depot van het Nationaal Archief is ingericht voor bitpreservation. Dat gebeurt door: * Het onderhouden van minstens één beschikbare kopie van elke bitstream. Wij slaan dus altijd * minstens twee manifestaties op van elke bitstream: het origineel en (minstens) een kopie. * Het garanderen van de integriteit van de bitstream (checksum controleren) en het instellen van * een controlecyclus. * Het kunnen aantonen en documenteren dat wij altijd het origineel en (minstens) één kopie van * elke bitstream onderhouden, en de integriteit daarvan controleren. [https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/preservation-policy Preservation Policy Nationaal Archief] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Om wat voor type kwaliteitschecks gaat het?== Bij opname stelt een digitaal archief de kwaliteit van de digitale objecten vast. Wat krijgt het digitale archief precies in handen en voldoet het materiaal aan haar eisen? Dat kan bijvoorbeeld met de volgende kwaliteitschecks: ===Viruscheck=== Virussen zorgen ervoor dat de bitstream van oorspronkelijke objecten verandert. Daarom is het van belang om voorafgaand aan de opname alle binnengekomen digitale objectet te controleren of deze virusvrij zijn. ===Volledigheidscheck=== Hoe is de kwaliteit van de metadata? Begrijpt een organisatie de herkomst van de digitale objecten? Hoe waarborg je authenticiteit? Bewaar je bijvoorbeeld ook lege mappen als die meegeleverd worden is de zending compleet overgekomen? Hoe checkt de organisatie of dat het geval is? Zie ook aandachtsgebied [[Metadata van digitale objecten]]. ===Authenticiteitscheck=== Het vaststellen van authenticiteit kan op een technische en niet-technische manier. Technische maatregelen bestaan onder meer uit tools om de integriteit van de bit sequentie te controleren (fixity checks) of door controle van informatie over de herkomst. Zie de uitwerking ‘Integriteitschecks‘. Niet-technische maatregelen bestaan bijvoorbeeld uit het checken van de identiteit van de producent van het digitale object. Een combinatie van beide aanpakken is gebruikelijk. ==Wat zijn de risico’s als we geen maatregelen voor kwaliteitscontrole vastleggen?== Als een digitaal archief onvoldoende kennis heeft van het materiaal dat in het digitale archief wordt opgenomen, kan ze de integriteit en betrouwbaarheid van de digitale objecten niet garanderen. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Hoe waarborgen wij de authenticiteit bij opname? * Is onze organisatie van plan om voorafgaand aan de opname het digitaal materiaal op virussen te controleren? * Is onze organisatie van plan om een proces in te richten waarbij de volledigheid van de ingestroomde objecten wordt gecheckt? * Is onze organisatie van plan om een proces in te richten bij de opname van digitale objecten waarbij de bestandsformaten worden geïdentificeerd en gecontroleerd? * Beschrijft ons duurzaamheidsbeleid de verschillende activiteiten bij opname en maken deze activiteiten onderdeel uit van de standaard opnameprocedure? ===Hoe verwoorden andere instellingen kwaliteitscontrole bij opname?=== <div class="kader klein"> ====Het Nieuwe Instituut==== =====Ingest===== Bij de ingest van de SIP vinden er een aantal controles en identificaties plaats. Dit zijn belangrijke randvoorwaarden voor goed beheer en beschikbaarstelling van digitale informatie. Het gaat daarbij om: * Karakterisatie; * Controles op integriteit; * Viruscontrole en check op beveiliging; * Check op de submission agreement. Deze controles en identificaties worden nader uitgewerkt ten aanzien van proces en te gebruiken tools hiervoor. [https://collectie.hetnieuweinstituut.nl/sites/default/files/preservation_policy_erfgoed_nl29nov.pdf Het Nieuwe Instituut] </div> <div class="kader klein"> ====Nationaal Archief==== =====Ingest===== Bij de ingest van de SIP doen wij een aantal controles en identificaties. Dit zijn belangrijke randvoorwaarden voor goed beheer en beschikbaarstelling van digitale informatie. Het gaat om deze controles en identificaties: * karakterisatie; * controles op integriteit; * viruscontrole en check op beveiliging; * check op de submission agreement. =====Karakterisatie===== Karakterisatie is een verzamelnaam voor deze vijf handelingen: # 1. Identificeren van het bestandsformaat. Het bestandsformaat wordt geïdentificeerd en middels een in de metadata opgeslagen unieke verwijzer aan de Technical Registry gekoppeld. # 2. Valideren. Gekeken wordt of het bestandsformaat is opgebouwd volgens de technische specificaties. # 3. ‘Meten’. We onderzoeken of er technische eigenschappen zijn die duurzaam beheer in de weg zouden kunnen staan. Denk aan encryptie, compressie, enzovoort. Ook dit wordt opgeslagen in de metadata, met een PUID. # 4. Identificeren. van embedded objecten, bijvoorbeeld afbeeldingen of grafieken in een Word-bestand. Of van objecten in containerbestanden, bijvoorbeeld e-mails met bijlagen, webpagina’s van een website. Bestandsformaten van deze objecten worden opgeslagen in de metadata, met een PUID. # 5. Identificeren van bestandseigenschappen (properties). Properties zijn bijvoorbeeld de hoogte en breedte van een afbeelding. Of het aantal bladzijden en woorden van een tekstdocument. De waarden van deze properties worden geëxtraheerd en opgeslagen in de metadata, met een PUID. =====Controles op integriteit===== We doen ook deze kwaliteitscontroles op integriteit: * Metadata integrity check. We gaan na of alle content files zijn gespecificeerd in de metadata middels de correcte (relatieve) locatie. * Content integrity check. We gaan na of de content files zijn gespecificeerd in de metadata XML en of dit consistent gebeurt. Deze controles zorgen ervoor dat er geen content wordt opgenomen zonder metadata. En andersom: dat er geen metadata zonder content wordt opgenomen. Een ander integriteitscontrole is de fixity check. De checksum voor elke content file vergelijken we met de originele checksum zoals gespecificeerd in de metadata. Vóór de ingest vindt deze controle plaats na elk transport (ftp, kopiëren enzovoort). Na de ingest gebeurt deze controle periodiek. =====Viruscontrole en check op beveiliging===== Natuurlijk is er een viruscontrole en is de beveiliging geregeld conform de eisen van de Baseline Informatiebeveiliging Rijksdienst (BIR). [https://www.nationaalarchief.nl/archiveren/kennisbank/preservation-policy Preservation Policy Nationaal Archief] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Wat staat er in beleid voor herstel bij dataverlies?== In beleid voor herstel bij dataverlies (disaster recover policy) legt een organisastie vast: * Wat er moet worden gedaan in het geval er dataverlies optreedt; * Waarom dat van belang is; * Hoe de organisatie procedures voor het herstel bij dataverlies wil gaan testen. Concrete maatregelen voor herstel bij dataverlies gaan bijvoorbeeld over: ===Het signaleren van dataverlies=== * Het dataverlies kan bijvoorbeeld worden gesignaleerd door regelmatige controles van checksums. Zie uitwerking [[Bitpreservering - integriteitschecks]]. ===Maatregelen bij dataverlies=== * Vaststellen welke kopieën intact zijn en welke beschadigd; * Maken van nieuwe geautoriseerde kopieën; * Benoemen van rollen en verantwoordelijkheden. ==Wat is het risico als wij verzuimen om beleid voor herstel bij dataverlies op te stellen?== Het is van belang om snel en adequaat te kunnen reageren als er situaties ontstaan die de integriteit van digitale objecten bedreigen. Het gaat hierbij zowel om onopzettelijke wijzigingen in het digitale materiaal door bijvoorbeeld bit rot, natuurrampen of ongelukken als om opzettelijke wijzigingen door bijvoorbeeld diefstal, internetcriminaliteit, enzovoort. Het vastleggen van procedures en maatregelen – en het regelmatig testen ervan in de praktijk – kan dataverlies voorkomen en voorkomt dat de betrouwbaarheid van het digitaal archief in het geding komt. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== Heeft onze organisatie beleid voor herstel bij dataverlies vastgesteld? Hoe stellen wij in het geval van een calamiteit vast welke kopie intact is en welke beschadigd? Hoe kunnen nieuwe geautoriseerde kopieën worden gemaakt? Wie is verantwoordelijk voor het uitvoeren van het data herstel? ===Hoe verwoorden andere instellingen maatregelen in gevallen van dataverlies?=== <div class="kader klein"> ====Beeld en Geluid==== In het geval er dataverlies optreedt of de database defecten vertoont, kunnen de back-upkopieën worden hersteld vanaf de tape. Volgens het beleid dienen er regelmatig back-uphersteltests te worden uitgevoerd om er zeker van te zijn dat de Productieomgeving in geval van nood volledig kan worden hersteld. (par 10.4) [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/679/ Digital Preservation Sound and Vision: Policy, Standards and Procedures] </div> <div class="kader klein"> ====Regionaal Archief Zutphen==== Er wordt gebruik gemaakt van checksumming en data scrubbing. Hierbij wordt bij iedere leesactie de correctheid van de data gecontroleerd en indien nodig hersteld. Maandelijks wordt alle data gecontroleerd op juistheid. Indien een checksum niet klopt, wordt systeembeheer automatisch gewaarschuwd. Als er een discrepantie vastgesteld wordt door het systeem zal systeembeheer actie ondernemen en bijvoorbeeld een pre-falende disk vervangen. Bij verlies van data zal deze uit een backup hersteld worden. Back-ups worden dagelijks gecontroleerd. Als er een fout optreedt wordt systeembeheer automatisch ingelicht. [https://erfgoedcentrumzutphen.nl/images/Archief/e-depot/Preserveringsplan_e-depot_RAZ_11.pdf Regionaal Archief Zutphen] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Wat verstaan we onder een persistent identifier (PID)?== Een PID is een unieke en permanente identificatiecode van een digitaal object, die op een afgesproken plaats wordt geregistreerd. Zo kun je ervoor zorgen dat de verwijzing naar een digitaal object (een scan, audiovisueel bestand, metadatarecord, etc.) altijd blijft werken. Ook als de bewaarlocatie of het webadres van het digitale object verandert. Een PID bestaat uit twee componenten: de identificatiecode, en een dienst die het object, zelfs als de locatie na verloop van tijd verandert, lokaliseert. In praktijk zijn dit de PID en de ‘resolver’. PID’s zijn een belangrijk instrument om de vindbaarheid en identificatie van digitale objecten te garanderen. ===Verschillende soorten PID’s=== Er bestaan verschillende soorten PID’s. Als je de [https://www.ncdd.nl/pid-wijzer/ PID-wijzer] doorloopt, kom je vanzelf uit bij de PID die jouw organisatie het beste past. De PID-wijzer is ontwikkeld voor de systemen die in Nederland het meest worden gebruikt: * [https://datacite.tudelft.nl/info/home/ DataCite DOI] via de Technische Universiteit Delft * [https://www.surf.nl/diensten-en-producten/data-persistent-identifier/index.html Het Handle Systeem] via SURFsara * [https://www.kb.nl/organisatie/onderzoek-expertise/informatie-infrastructuur-diensten-voor-bibliotheken/registration-agency-nbn URN:NBN] via de Koningklijke Bibliotheek Bij de [https://www.pidwijzer.nl/best-practices best-practices van de PID-wijzer] kun je meer lezen over de keuzes die andere organisaties maakten bij het implementeren van PID’s. Deze website bevat ook een overzicht van andere PID-systemen. ===Ontwikkel beleid=== Het is van belang dat de organisatie beleid ontwikkelt met betrekking tot het toekennen van persistent identifiers in zijn collectie(s). In gevallen waarbij de ontvangen objecten al zijn voorzien van een persistent identifier moet de organisatie besluiten of er nog een eigen persistent identifier moet worden toegekend. Om risico’s te verminderen dient de persistent identifier los van het digitale object te worden opgeslagen. Leg daarnaast vast hoe om te gaan met eventuele meerdere (soorten) PID’s per object. ==Wat is het risico als we geen persistent identifiers toekennen?== Het door de tijd heen kunnen vinden en identificeren van een digitaal object is essentieel voor duurzame toegang. Zonder persistent identifiers kan de toekomstige vindbaarheid en identificatie van digitale objecten niet gegarandeerd worden. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Heeft onze organisatie maatregelen bepaald om aan ieder digitaal object in het digitaal archief een persistent identifier toe te kennen? * Heeft onze organisatie besloten welke persistent identifier methodologie het beste bij ons domein past? * Heeft onze organisatie besloten hoe wordt omgegaan met persistent identifiers van anderen die al aan de digitale objecten zijn toegekend? * Maken de toegekende persistent identifiers deel uit van de zoekfaciliteiten voor digitale objecten? * Hoe gaan je om met meerdere persistent identifiers per object? * Wat doe je als het object wijzigt, de locatie van het object wijzigt, of wanneer het object aan een ander archief wordt overgedragen? * Hoe informeren je je gebruikers over de aanwezigheid van en het gebruik van PID’s? ===Hoe verwoorden andere instellingen persistent identifiers?=== <div class="kader klein"> ====DANS==== De waarborg dat elke wijziging in de gepreserveerde versie van alle onderdelen van een dataset correct wordt gedocumenteerd, is van integraal belang voor de authenticiteit van elke dataset. Het Archief maakt onderscheidt tussen twee vormen van wijziging na opname: Nieuwe versie en daarom een nieuwe dataset: bij een wijziging in de data. Kleine wijziging: bij een wijziging in metadata, beschrijvende documenten of aanvullende bestanden. Een nieuwe versie wordt gedeponeerd als nieuwe dataset en ontvangt daarom een eigen persistent identifier. De nieuwe en de voorgaande dataset bevatten kruisverwijzingen naar elkaar in hun respectieve beschrijvende metadata. Wanneer er sprake is van een kleine wijziging, wordt deze gedocumenteerd in de administratieve metadata en wordt er geen nieuwe persistent identifier gegenereerd. [https://dans.knaw.nl/nl/over/organisatie-beleid/beleid-en-strategie/preservatie-plan-data-archiving-and-networked-services-dans/preserveringsplan-van-data-archiving-and-networked-services-dans Preserveringsplan van Data Archiving and Networked Services (DANS)] </div> <div class="kader klein"> ====Koninklijke Bibliotheek==== Elk object (Archival Information Package, AIP) in het e-Depot krijgt van de KB een persistent identifier (PI) die actief wordt beheerd, zodat objecten via de PI bereikbaar blijven. In de toekomst wil de KB op elk logisch niveau van een publicatie (intellectual entity) een PI kunnen toekennen. De PI die de KB toekent is op dit moment de National Bibliography Number (NBN)4. Door de leverancier aangeleverde PI’s (zoals Digital Object Identifier, DOI) worden duurzaam opgeslagen (in het AIP). [https://www.kb.nl/sites/default/files/docs/digitaal_preserveringsbeleid_kb_def.pdf Koninklijke Bibliotheek] </div> <div class="kader klein"> ====Stadsarchief Rotterdam==== =====4.3.2 Ingest===== Bij de ingest van de SIP worden een aantal controles en identificaties uitgevoerd. Dit zijn belangrijke randvoorwaarden voor goed beheer en beschikbaarstelling van digitale informatie. Het gaat om deze controles en identificaties: * karakterisatie; * controles op integriteit; * virus controle en check op beveiliging; * check op de submission agreement. =====Karakterisatie===== Karakterisatie bestaat uit de volgende vijf handelingen: * Identificeren van het bestandsformaat. Het bestandsformaat wordt geïdentificeerd en door middel van een in de metadata opgeslagen PUID (Persistent Unique Identifier) aan de Technical Registry gekoppeld. * Valideren. Gekeken wordt of het bestandsformaat is opgebouwd volgens de technische specificaties. * ‘Meten’. Onderzocht wordt of er technische eigenschappen zijn die duurzaam beheer in de weg zouden kunnen staan. Denk aan encryptie, compressie, enzovoort. Ook dit wordt opgeslagen in de metadata, met een PUID. * Identificeren van embedded objecten, bijvoorbeeld afbeeldingen of grafieken in een Word-bestand, van objecten in containerbestanden, bijvoorbeeld e-mails met bijlagen, webpagina’s van een website. Bestandsformaten van deze objecten worden opgeslagen in de metadata, met een PUID. * Identificeren van bestandseigenschappen (properties). Properties zijn bijvoorbeeld de hoogte en breedte van een afbeelding. Of het aantal bladzijden en woorden van een tekstdocument. De waarden van deze properties worden geëxtraheerd en opgeslagen in de metadata, met een PUID. [https://stadsarchief.rotterdam.nl/diensten/e-depot/preserveringsbeleid-e-dep/ Stadsarchief Rotterdam] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Locatie waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Hoe kijkt de RCE tegen het gebruik van koper aan?== De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) streeft zowel naar behoud van het oorspronkelijke materiaal als naar een degelijk herstel; dit laatste om schade en een daaruit voortvloeiende restauratie te voorkomen. Koper verweert uitermate langzaam en is weinig gevoelig voor aantasting. Daarom, en vanwege de goede mechanische eigenschappen, is het materiaal zeer geschikt voor toepassing op monumenten. Maar door een verkeerde wijze van toepassen of verwerken wordt de levensduur van het metaal te vaak niet volledig benut. ===Koper in plaats van zink of lood=== Het streven naar een lange levensduur leidt steeds vaker tot toepassing van koper in plaats van zink of lood. Wanneer koper het oorspronkelijke materiaal vervangt, gaat dit ten koste van cultuurhistorische waarden. Lood en zink zijn immers bepalend voor de architectuur en de tijd waarin zij zijn toegepast: lood vanaf de Middeleeuwen, zink met name in de tweede helft van de 19de en vroege 20ste eeuw. Zo is bijvoorbeeld het vervangen van een zinken roevendak in koper niet juist omdat een roevendak in koper niet historisch is. Hetzelfde geldt voor een zinken goot van een neogotische kerk uit 1895 die vervangen wordt door een koperen goot. Vervangen in het oorspronkelijke materiaal staat dus voorop. ==Geschiedenis== ===Oudheid=== Omstreeks 4000 voor Christus ontdekte men bij toeval de technieken om koper uit erts te winnen. Vooral in het Romeinse Rijk, Assyrië en Babylonië nam het gebruik van koper toe. Men ontdekte dat het koper door drijven harder werd, maar ook dat het met zink en tin gelegeerd kon worden en daarmee andere eigenschappen kreeg, zoals een betere gietbaarheid. De Romeinen noemden het rode metaal Aes Cyprium, naar een van de vroegst bekende vindplaatsen van kopererts: Cyprus. Cyprium werd Cuprum, Latijn voor koper. ===Kopermolens en koperslagerijen=== In Nederland bevonden zich in de 15de en 16de eeuw diverse kopermolens en koperslagerijen. Voornamelijk op de Veluwe maakte men koperen platen als bekleding van houten schepen tegen aangroei en schijven voor potten en pannen. Het bleef echter altijd een bescheiden tak van industrie die aan het einde van de 18de eeuw grotendeels verdwenen was. Uitzondering was de koperfabriek van De Heus uit Apeldoorn, die pas na 1970 haar deuren definitief sloot. ===Voorbeelden in Nederland=== Koper voor daken en goten is in Nederland nooit erg populair geweest. Dit kwam vooral door de hoge prijs. Een vroeg voorbeeld in Nederland van een koperen dakbedekking is een plat dak op het Markiezenhof in Bergen op Zoom (16de eeuw). Een ander voorbeeld is de koperbekleding op de spits van de Zuidertoren in Enkhuizen uit 1547. In de tweede helft van de 17de eeuw nam het aantal kopergedekte daken toe. Voorbeelden zijn een kerkje in Sappemeer (1653-1655) en de ronde Lutherse Kerk te Amsterdam (1668-1671, bedekking 1677). Kort na het begin van de 20ste eeuw nam het gebruik van koper toe. Voorbeelden zijn de Effectenbeurs in Amsterdam uit 1913, de koepel van de St. Jan te Waalwijk uit 1924-1925 en de koepel op de Kathedrale basiliek St. Bavo te Haarlem uit 1902-1906. ==Eigenschappen== ===Oxidatie=== Met zijn roodgele kleur is koper naast goud het enige gekleurde metaal. In de buitenlucht vormt zich een beschermende oxidehuid - ook wel patina genoemd - die sterk hechtend, vrijwel onoplosbaar en zelfherstellend is. Op den duur krijgt het oppervlak meestal de karakteristieke groene kleur. Het metaal verweert uiterst langzaam (0,1 - 0,3 μm per jaar) en is op enkele uitzonderingen na weinig gevoelig voor aantasting door andere materialen. ===Taai, zacht en warmtegeleidend=== Zuiver koper is relatief taai en zacht en kan goed worden vervormd. Het heeft een hoge warmtegeleidingscoëfficiënt - respectievelijk ongeveer drie- en tienmaal zo hoog als zink en lood - waardoor het snel warmte geleidt. Dit is bijvoorbeeld van invloed wanneer men koper soldeert of last. ===Hogere hardheid en stijfheid door bewerking=== Door bewerking, met name door koud walsen, krijgt bladkoper een aanzienlijk hogere hardheid en stijfheid. Standaard koudgewalst koper is door een grote stijfheid moeilijk verwerkbaar. Je kunt de verwerkbaarheid verbeteren door het materiaal uit te gloeien. Bladkoper is standaard echter verkrijgbaar in verschillende hardheden. Tegenwoordig wordt halfhard koper (R240, F24) het meest toegepast, zowel voor daken als voor goten. Daarnaast kun je zacht koper (R220, F22) gebruiken voor complexe dakvormen, bijvoorbeeld bij koepels met rondingen in twee richtingen. ===Thermische uitzettingscoëfficiënt=== De thermische uitzettingscoëfficiënt is 0,017 mm/m °C. Zo is één meter koper op een warme zomerdag 1,7 mm langer dan op een koude winterdag. De thermische uitzetting van koper is kleiner dan van lood en zink. Daardoor geven bevestiging en detaillering in het algemeen minder problemen en zijn bij goten bijvoorbeeld minder broekstukken nodig. ===Géén verwerking bij lage temperaturen=== Koper mag niet worden verwerkt onder de 5°C. Bij dergelijke lage temperaturen is het materiaal relatief bros en tijdens het verwerken gevoeliger voor scheurvorming. ===Maatvoering=== De maatvoering van het op de markt beschikbare bladkoper is in de loop der tijd gewijzigd. Koper werd aan het begin van de 19de eeuw geleverd in lengtes van circa 1,3 m. De breedte bedroeg circa 1,0 m. Deze maten zijn tot in het eerste kwart van de 20ste eeuw gangbaar gebleven. In 1950 was de lengte toegenomen tot 10 m en de breedte tot 2,5 m. Op dit moment is koper leverbaar in platen met een breedte van 1 tot 1,25 m en een lengte van respectievelijk 2, 2,5 en 3 m. Op de rol is koper leverbaar in breedtes van 20 tot 125 cm met een lengte tot 30 m. ==Dakbedekking== ===Algemeen=== Koper als dakbedekking komt voor in de vorm van een fels- of roevendak en als losanges. Het roevendak is echter niet historisch. Koper werd ook toegepast in combinatie met teervrij dakvilt in de vorm van rechthoekige leien. Voor dakbedekking wordt koper toegepast met een dikte van 0,7 mm. ====Felsdak==== Het felsdak wordt aangebracht in platen (smalle stroken) die onderling zijn verbonden met een fels en/of een aanhaking. Afhankelijk van het gewenste verschijningsbeeld en/of het historische beeld kun je het felsdak uit kleinere of grotere platen samenstellen. Te grote platen geven bij uitzetting en krimp, maar ook door windbelasting scheuren in het materiaal. Omdat het gemakkelijker vervormt dan zink, kan het door sterke zuiging van de wind uit de klangen worden gezogen. Dit is een belangrijke reden waarom je een koperen dak met grote eenheidsmaten of te brede banen (breder dan 60 cm) of te dun bladkoper toch vaak na 50 tot 80 jaar moet vernieuwen. In principe worden rechthoekige platen gebruikt, soms - bij koepels en torenspitsen - driehoekige of trapeziumvormige platen. ==== Losanges==== Losanges zijn gevormd uit relatief kleine platen. Zij zijn er in meerdere typen: de rechthoekige en de spitse of ruitvormige modellen komen het meest voor, maar er zijn ook zeshoekige modellen. De losanges werden met geruwde koperen of roestvaststalen nagels op het dak gespijkerd en aan de randen met een haak (liggende fels) aan elkaar bevestigd. De gespijkerde bevestiging varieerde. Ze werden met een losse klang aan het dak bevestigd, maar er waren er ook waar aan de bovenzijde een vaste klang zat als onderdeel van de plaat koper. Tegenwoordig komen losse en gesoldeerde klangen voor. De laatste hebben de vaste klang vervangen. ==== Tecuta-bedekking, Cubiledekking en Alcufol ==== In het midden van de 20ste eeuw was er als alternatief voor de geheel koperen dakbedekking de zogenoemde Tecuta-bedekking, gebaseerd op een combinatie van koper en teervrij asfaltvilt. Een één- of tweelaags waterdichte asfaltbedekking bedekte men met platen van een bijzondere legering gepolijst koper met een breedte van 60 cm en een dikte van 0,1 tot 0,3 mm. Zorgde het koper zelf voor de waterdichting, dan was het dikker. Varianten waren de Cubiledekking en de Alcufol. Deze bedekkingen gingen meestal niet langer dan 20 tot 25 jaar mee en zijn over het algemeen niet te repareren. Deze soorten bedekkingen zijn niet meer leverbaar. Er zijn (waren) wel alternatieven op de markt; de beschikbaarheid daarvan is echter wisselend. Bij de restauratie van het ANWB-kantoor in Den Haag kon in 1994 een alternatief product worden toegepast; helaas is dat bij de komende restauratie (anno 2022) niet meer leverbaar waardoor naar verwachting een PVC-folie in koperkleur toegepast zal worden. ===Wijze van aanbrengen felsdak=== In het algemeen geldt dat de bevestigingswijze en de onderlinge verbinding van de platen wordt bepaald door het gegeven dat koper door de thermische werking ruimte moet hebben om te bewegen. Bij het aanbrengen worden de platen daarom niet op het dakbeschot genageld, maar op het dak bevestigd met losse klangen: één of twee brede klangen aan de bovenzijde en drie tot vier klangen aan de linker of rechter zijkant. De klangen zijn van koper, 0,8 of 1,0 mm dik, en bevestigd met geruwde koperen of roestvaststalen nagels. Dekplaten zijn vrij gevoelig voor zuiging. Je kunt dit tegengaan door het toepassen van smallere dekplaten of koper van 1,0 mm dik in plaats van de gebruikelijke 0,8 mm. ====Bevestiging==== De platen worden aan de zijkant (verticale bevestiging) onderling verbonden met een staande fels of aanhaak en aan de boven- en onderkant (horizontale bevestiging) met een aanhaak (van oudsher ook wel platte fels genoemd). In het midden van de 19de eeuw werden de platen horizontaal niet met een klang bevestigd, maar sloeg men een spijker onder de aanhaking in het koper. Wanneer horizontaal geen aanhaak werd gebruikt, werden de platen aan de bovenzijde gespijkerd en werden de volgende platen er met een overlap van ‘eenige duimen’ overheen gelegd. Afhankelijk van de dakhelling en de hoogte van het dak moet men aanhaakverbindingen enkel of dubbel of met een overlap uitvoeren. Tegenwoordig past men ook wel hulpmiddelen toe, zoals samendrukbaar cellenband, om voldoende regendichtheid te garanderen. De platen hebben een vouwrand van minimaal 3 cm aan de onderzijde naar binnen, aan de bovenzijde naar buiten omgezet. Om het schuiven door het uitzetten van het koper mogelijk te maken, moet je het nadrijven van aanhaakverbindingen vermijden. ====Condens==== Omdat koper ongevoelig is voor condens, kun je de platen aanbrengen op een dakbeschot bestaande uit plaatmateriaal. Om het dakbeschot tegen condens te beschermen en om een galvanische scheiding aan te brengen tussen het koper en de bevestiging van het dakbeschot, moet een scheidingslaag worden aangebracht van bijvoorbeeld een dampopen, waterkerende folie en moet er onder het dakbeschot geventileerd worden. De folie moet worden bevestigd met koperen of roestvaststalen asfaltnagels. ===Fels of aanhaak=== De benamingen fels of aanhaak gebruikt men door elkaar. Bij een fels zet men een opstand van 4,5 cm tegen een opstand van 3,5 cm. In het verleden werkte men ook wel met hogere opstanden van 7 cm tegen 5 cm. Het grootste deel wordt over het kleinste deel heen gebogen en één- of tweemaal verticaal omgezet (enkele fels respectievelijk dubbele fels). Wanneer de verbinding haaks op het dakvlak blijft staan wordt het een fels, staande fels of staande naad genoemd. De fels kan plat tegen het dakvlak worden geklopt; in dat geval wordt de enkele fels ook wel aanhaak genoemd. Je kunt een aanhaak ook op een andere wijze tot stand brengen: de platen worden van vouwranden van 3 cm voorzien (180° omgezet), die in elkaar worden gehaakt. De laatste werkwijze kan ten opzichte van de liggende fels een ander beeld geven. Dat verschil wordt teniet gedaan wanneer de verbinding wordt aangeklopt. Nadeel van de aanhaak is dat langsdruipend regenwater door capillaire werking opgezogen wordt. In combinatie met windbelasting kan het water door de bedekking dringen. Daarnaast bestaat het gevaar dat het water, samen met stof, bladeren en verontreinigingen, in de hoeken en naden de corrosie bevordert. ====Dichten van naden==== In het verleden werd de naad wel gedicht, ‘gebreeuwd’, met een mengsel van 92% loodwit en 8% lijnolie (een soort stopverf). Een staande fels zorgt ervoor dat het druipwater niet in aanraking komt met de naad. Alleen bij opwaaiend en opspattend water kan dat nog wel. Door het omgezette deel iets vrij te houden van de plaat of baan wordt dit voorkomen. Tegenwoordig worden felsen met een felsmachine gevormd. Deze hebben mogelijk net een wat ander uiterlijk dan de historische fels en kunnen daarom niet vanzelfsprekend worden toegepast. ==Goten en hemelwaterafvoeren== De invloed die goten en hemelwaterafvoeren kunnen hebben op de instandhouding van monumenten wordt vaak onderschat. De schade die aan exterieur en interieur kan ontstaan door een niet goed functionerend hemelwaterafvoersysteem is enorm. Zo leidt een lekke of verstopte dakgoot regelmatig tot het vernieuwen van het voeg- en pleisterwerk of van grote delen van de houten kapvoet. ===Goten=== We onderscheiden verschillende typen goten. De meest voorkomende typen zijn de vrijdragende mastgoot en de bakgoot, zowel vrijdragend als bekleed met zink. De dakgoot tussen twee daken is een zakgoot. Voor een koperen goot worden dikten gebruikt van 0,8 mm tot 1,0 mm, afhankelijk van de breedte van de goot. Bij een breedte van meer dan 60 tot 70 cm past men een dikte van 1,0 mm toe. ====Onderhoud==== Een zeer grote bedreiging voor de levensduur van goten vormt de onwetendheid bij eigenaren en beheerders. Er vindt geen of onvoldoende onderhoud plaats en gebreken worden te laat ontdekt. Eén keer per jaar de goot laten reinigen is veel te weinig. Ook ontstaan veel problemen door verkeerde detaillering en/of materiaalgebruik. Een paar tips: * Om het aantal soldeerverbindingen te beperken dien je bij voorkeur langere lengtes te gebruiken. Gootstukken kunnen tegenwoordig gezet worden in lengtes van 3 meter. * De achteropstand moet altijd aanzienlijk hoger zijn dan de vooropstand (bij voorkeur 30 mm) en zijn voorzien van een enkele fels van 15 mm als waterkering. * Om problemen bij bestaande goten met een te lage achteropstand te voorkomen kun je een verklikker of spuwer aan de voorzijde maken. Met een verlaging van de buitenopstand of een ingesoldeerd pijpje zal bij een verstopping het water aan de voorzijde wegstromen. Hierdoor dringt het niet de constructie binnen en wordt de eigenaar/beheerder gewaarschuwd. * Om het water snel uit de goot te voeren is een afschot van 2 tot 10 mm/m essentieel. * Stukken langer dan 8 tot 10 m dient men te scheiden door een broekstuk of - in uitzonderlijke gevallen * een expansiestuk. Pas een expansiestuk alleen toe als er geen mogelijkheden zijn om een broekstuk toe te passen, bijvoorbeeld omdat het stroomprofiel gehandhaafd moet blijven of omdat er onvoldoende afvoermogelijkheden zijn. Een goot opdelen met broekstukken houdt namelijk in dat je evenveel afvoeren moet maken. Dit heeft de voorkeur maar is niet altijd mogelijk. Een expansiestuk bestaat uit een strook dubbel gevulkaniseerd rubber tussen twee stroken koper, die het uitzetten van de gootdelen opvangt. De expansiestukken hebben echter een beperkte levensduur van 20 à 25 jaar. * Gootstukken mogen nooit worden genageld aan de gootbodem of op de neuslijst en mogen niet te strak in de gootbetimmering worden gelegd, zodat de gootdelen bij uitzetting en krimp vrij kunnen bewegen. (Gootstukken zijn de afzonderlijke delen van een lengte goot; een gootdeel is de lengte van de goot tussen broekstukken of expansieband.) * Goten moeten bij voorkeur in het voor- én najaar worden schoongemaakt en geïnspecteerd. Eén keer per jaar de goot laten reinigen is veel te weinig. Om verstopping te voorkomen kun je een boldraadrooster in de steekpijp van de afvoer plaatsen. Let wel: een boldraadrooster heeft niet in alle gevallen het gewenste effect. * Voor het vastzetten van koperen gootbekleding moet je koperen klangen gebruiken (met een dikte van 1,5 mm). ====Gootbekleding zonder naden==== Je kunt een koperen gootbekleding zonder naden maken. In principe heeft dit de voorkeur, omdat de naden de zwakste schakel zijn. Zo kun je voor een bak- of schampgootconstructie uitgegloeid koper van de rol toepassen. Het koper wordt in de goten geklopt tot maximaal 15 m lengte. Aan de uiteinden wordt het koper opgezet met zogenoemde hondsoren. Door het grote gewicht van een rol koper wordt de lengte van de goot met overlengte voor de beëindigingen vooraf afgepast in de werkplaats. ===Hemelwaterafvoeren=== De pijpen kunnen gesoldeerd, gefelst of gelast zijn. De normaal in de handel verkrijgbare afvoerpijp is tegenwoordig langsnaad gelast. Een felsnaad is niet altijd direct waterdicht en kan in het begin lekken. De naad zal na verloop van tijd door oxidatie dichtgaan. Een nadeel van een felsnaad is dat een beschadigde pijp nauwelijks is te herstellen en in zijn geheel zal moeten worden vervangen. Ook optrompen (wijder maken) van de pijp is moeilijk. De langsnaad gelaste pijpen kennen dit probleem niet. Gesoldeerde pijpen worden tegenwoordig weinig meer geleverd. De verschillende pijpdelen moeten ten minste 50 mm in elkaar geschoven zijn. De dikte van een pijpwand is minimaal 0,8 mm. ====Bevestiging==== Je kunt pijpen of pijpdelen bevestigen met manchetten of scharnierbeugels. Koperen scharnierbeugels hebben als voordeel ten opzichte van manchetten dat de pijp en pijpdelen gemakkelijker zijn te demonteren, bijvoorbeeld in geval van verstopping. Vanwege galvanische corrosie kan men beter pijpbeugels met een koperen slagstift toepassen dan pijpbeugels met een gechromatiseerde slagstift. Een op de pijp gesoldeerd ‘neusje’ voorkomt dat de pijp naar beneden zakt. Bij diameters vanaf 80 mm verdient een dubbele band of wrong op de pijp een sterke voorkeur. Ook bij kleinere diameters heeft dit bij monumenten de voorkeur. Het aantal bevestigingspunten is afhankelijk van de diameter van de pijp. In het algemeen geldt voor diameters kleiner dan 100 mm één bevestigingspunt per 3 meter en voor diameters groter dan 100 mm één bevestigingspunt per twee meter. ==Solderen van koper== In het begin van de 19de eeuw maakte men voor het solderen van koper gebruik van een mengsel van 2 delen geel koper en 1 deel tin. In de jaren zestig van de vorige eeuw werd de soldeermethode voor zink ook gepropageerd voor koper. Daarbij dienden de te solderen onderdelen vooraf te worden vertind met een dun laagje tin of een legering van 50% tin en 50% lood of van 40% tin en 60% lood. Vóór het vertinnen moest men het oppervlak bestrijken met een vloeimiddel of ‘flux’, zoals chloorzink of hars. Het solderen zelf gebeurde met eenzelfde samenstelling van tin en lood, meestal 40% tin en 60% lood. Inmiddels is bekend dat dit mengsel, hoewel het prettig soldeert, bij vochtbelasting door elektrolytische werking oplost, waardoor lekkages ontstaan en de verbinding na verloop van tijd geheel loskomt. ===Koperverbinding: lassen, hardsolderen en zachtsolderen=== Tegenwoordig zijn er drie mogelijkheden om koper te verbinden: lassen, hardsolderen en zachtsolderen. De meest duurzame en sterke verbindingen ontstaan door lassen en hardsolderen. Hierbij moet men echter veel warmte inbrengen, waardoor in veel gevallen problemen ontstaan door thermische uitzetting. Ook kan daardoor bij de uitvoering brandgevaar ontstaan. Alleen mastgoten kunnen worden gelast of met hardsoldeer worden gesoldeerd. Andere typen, zoals vlakke goten, zullen door lassen gaan bobbelen en kromtrekken. Een ander nadeel is dat de goot op de plek van de naad volledig zachtgegloeid wordt en daardoor een deel van zijn stijfheid verliest. Daarom maakt men het meest gebruik van zachtsolderen. Wanneer men dit zorgvuldig uitvoert, met het juiste type soldeer, kan een goede verbinding ontstaan. In de praktijk is de verbinding helaas te vaak onvoldoende. Op een ondergrond van natuursteen kan men solderen met een vlam, op hout met de bout (koperstuk). ===Aandachtspunten=== Voor het verkrijgen van een duurzame en sterke verbinding moet men rekening houden met de volgende aandachtspunten: * Tin-loodsoldeer is slecht bestand tegen aantasting. Vooral in goten waar lang water blijft staan kan het soldeer snel - zelfs binnen 8 jaar - oplossen. Maak gebruik van koper of zilverhoudend tinsoldeer: 97% tin met 3% koper of tin met 2,5% tot 5% zilver. Tin-koper is iets dikker en is voor goten (achteropstanden) te prefereren. Wel kan het iets lastiger te verwerken zijn. * Naden moeten voor het solderen goed geschuurd worden, ook al lijkt het koper volledig blank. Een eerste onzichtbare oxidehuid wordt direct na productie gevormd en verhindert daardoor een goede hechting van het soldeer. Bij koper dat reeds voorgeoxideerd of voorgepatineerd is, moet je het materiaal schuren tot het blank is. IJzeroxide bevordert de aantasting van koper; gebruik daarom geen staalborstel, maar een roestvaststalen borstel of bijvoorbeeld een kunststof schuursponsje. * Gebruik voor koper geschikte vloeimiddelen. Na het solderen kunnen kleine restanten achterblijven die de aantasting van de soldeernaad bevorderen. De resten vloeistof dien je na het solderen met een natte lap direct te verwijderen. Eventueel kun je vloeimiddelen met toevoeging van tin gebruiken volgens voorschrift van de fabrikant. * Gebruik een voldoende zware bout (500 gram). Door de goede warmtegeleiding van koper zal er meer warmte nodig zijn voor een goede soldeerverbinding. * Zorg voor een goede capillairspleet om het soldeer goed te laten vloeien (maximaal 0,5 mm), eventueel door het gebruik van popnagels. Let er hierbij op de nagels niet verkeerd te plaatsen (niet vastzetten in de houten gootbak) of te weinig popnagels te gebruiken (voldoende is grofweg één per 8 cm). De popnagels hebben in principe niet tot doel trekspanningen op te vangen. Wanneer je popnagels gebruikt, moeten het gasdichte koperen popnagels zijn met roestvaststalen of messing pen. Dit is te controleren met een magneet. Popnagels met een stalen kern gaan corroderen en drukken de soldeernaad kapot. Het heeft de voorkeur de popnagels dicht te solderen. Wanneer er niet mag worden gesoldeerd kun je het koper overlappend popnagelen. De overlap moet 3 cm zijn en de popnagels moeten iedere 2 à 3 cm versprongen worden aangebracht. Door oxidatie van het koper zal de naad na verloop van tijd waterdicht afsluiten. ==Brandpreventie== Het gebruik van open vuur bij dakherstel en restauratie kan tot zware beschadiging en verlies van monumenten leiden. Brand ontstaat vaak lang nadat men de werkzaamheden heeft beëindigd. Wanneer open vuur voor loodgieterswerk onontbeerlijk is, dan dient men de hierna volgende voorzorgsmaatregelen te nemen om brand te voorkomen. * Tref voldoende organisatorische maatregelen en zorg dat iedereen die bij het werk betrokken is, van timmerman tot loodgieter, doordrongen is van het brandgevaar. * Zorg dat de ondergrond en de omgeving stofvrij zijn. Denk ook aan spinrag en sterke tocht die een vlam naar binnen zuigt. Stof kan lang na het beëindigen van het werk nog ontbranden. * Verwijder ingerotte houtconstructies. Deze gelden als zeer brandgevaarlijk. * Maak houtconstructies onder het te solderen metaal vochtig met een natte doek. * Zorg dat 2 brandblussers van 12 kg en 2 blusdekens direct bij de hand zijn. * Controleer minimaal 2 uur na het einde van de werkzaamheden het uitgevoerde werk op smeulbranden of laat dit doen door een ingehuurde brandwacht. In overleg met de opdrachtgever kun je hiervan afwijken. * Scherm bij het werken met een open vlam de andere constructies af met een vuurvast materiaal. Meer informatie: [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url4011Metalen dakbedekkingen en goten bij monumenten (URL 4011)] Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de voor de werkzaamheden vereiste omgevingsvergunning(en) nadere eisen stellen aan het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden. ==Schade aan koper en de relatie tot andere materialen== Een veel voorkomende schade aan een koperen dak is dat door galvanische werking de ijzeren spijkers in het dakbeschot zijn weggeroest, waardoor het dakbeschot los komt te liggen. Een ander veel voorkomend probleem zijn lekkende naden door slecht uitgevoerde of opgeloste soldeerverbindingen, vooral verbindingen die zijn gesoldeerd met tin-loodsoldeer of verbindingen die continu onder water staan. Koper is niet gevoelig voor aantasting door andere metalen en is bestand tegen materialen als kalk en cement. Verder is het ongevoelig voor condens. Wel kan condens de onderliggende houtconstructie aantasten. Rioolgassen die via de hemelwaterafvoer omhoog stijgen, kunnen het koper wel aantasten. Het signaal hiervoor is een blauwachtige verkleuring. Deze aantasting is te voorkomen door een waterslot in de riolering aan te brengen. Koper verweert sneller in gebieden met een verhoogde uitstoot van zwavel en/of ammoniak. Het kan optisch worden aangetast door bitumenzuur dat uitspoelt uit bitumineuze dakbedekking. Daarnaast geven houtsappen van western red cedar en eikenhout, maar ook ijzeroxide bevattend water (van bijvoorbeeld gietijzeren kerkkruisen) een optische aantasting van koper. ==Onderhoud en herstel== Een goed gelegd koperen dak behoeft in principe geen onderhoud. Wel is het aan te raden regelmatig inspecties uit te laten voeren, zodat eventuele gebreken, zoals slechte soldeernaden, tijdig aan het licht komen. Een goed gelegd dak wil niet altijd zeggen ‘volgens de oorspronkelijke detaillering’. Soms is het noodzakelijk daken op een andere wijze opnieuw te dekken, omdat de oorspronkelijke dekwijze onvoldoende waterdicht is. Het uiterlijk van het dak kan daarbij wijzigen. Een dergelijke wijziging is uiteraard vergunningplichtig. Bij een eventuele restauratie van een koperen dak bestaat de mogelijkheid om direct groen gepatineerd koper toe te passen. Dit gepatineerde koper is echter enkele malen duurder dan gewoon koper en is moeilijker te verwerken. Ook is de kleur net wat anders dan de kleur die op natuurlijke wijze ontstaat. ==Milieu== Ondanks het beschermende patina bevat afkomend regenwater sporen van koper. Om het afspoelen van metaaldelen (de emissie) te verminderen kun je koper coaten. Het coaten heeft echter wel invloed op de uiterlijke verschijningsvorm van koper. Daarmee zou het coaten op gespannen voet kunnen komen te staan met de monumentenzorg. Het direct lozen van de kopersporen op het riool kun je eventueel ook voorkomen door het plaatsen van een filter. Een filtersysteem is relatief kostbaar. Overigens kan worden aangenomen dat door een verdere afname van de concentratie agressieve stoffen in de lucht, zoals SO₂, de corrosiesnelheid van koper verder afneemt en de emissie vermindert. De Nederlandse wetgeving bevat geen bepalingen die het gebruik van koper verbieden. De bouwregelgeving bevat weliswaar voorschriften over materialen die niet mogen worden toegepast, maar daar valt koper niet onder. Bovendien geldt dat het bevoegd gezag met het oog op het behoud van een beschermd monument via een omgevingsvergunning voor de monumentenactiviteit kan afwijken van algemene bouwregels. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. ==Nuttige adressen== Stichting Duurzaam Bouwmetaal: [https://www.duurzaambouwmetaal.nl www.duurzaambouwmetaal.nl] ==Literatuur== * Hemert, Ries van, Lood, zink & koper: dakbedekkingen en goten, Handboek voor loodgieters, alle andere ambachtslieden en bouwkundigen betrokken bij restauraties van monumenten, NRC Amsterdam 2012 * Röbbert, F., TECU®-Kupfer. Planen, Gestalten, Verarbeiten, Osnabrück 2000 * Sas, G.P. ’t, Koper en koperlegeringen voor bouwkundige toepassingen, Rotterdam 1972. * Stokroos, M., Koper in Nederland, Amsterdam z.j. [1990]. * [https://www.skgikob.nl/fileadmin/user_upload/BeoordelingsrichtlijnenSKGIKOB/PBL0299_zink_en_koper_incl_gevel_2015-06-04.pdf URL 0299/15: Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijnen voor zinken en/of koperen dak-, gevel- en gootconstructies.] ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Michiel van Hunen, Taco Hermans en Klaas Boeder</div> </blockquote>  
==Hoe kijkt de RCE tegen het gebruik van lood aan?== De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) streeft zowel naar behoud van het oorspronkelijke materiaal als naar een duurzaam herstel; dit laatste om schade en een daaruit voortvloeiende restauratie te voorkomen. Lood is een duurzaam bouwmateriaal, maar vraagt door zijn karakteristieke eigenschappen - zoals de lage hardheid, het hoge eigengewicht en de grote vervormbaarheid - om een geheel eigen wijze van detailleren en verwerken. ===Cultuurhistorische waarde=== Op monumenten kan oud, soms zelfs gegoten lood voorkomen met een bijzondere detaillering en kenmerkende bevestigingswijze. In veel gevallen draagt dat in belangrijke mate bij aan de cultuurhistorische waarde van het monument. Veel van dit lood kan na lokaal herstel en eventuele kleine aanpassingen nog decennia mee en het vernieuwen is lang niet altijd noodzakelijk. Het streven naar een lange levensduur leidt echter steeds vaker tot toepassing van koper, dat het minst snel verweert. Wanneer koper het oorspronkelijke materiaal vervangt, kan dit ten koste gaan van cultuurhistorische waarde. Lood is immers bepalend voor de architectuur en de tijd waarin het is toegepast. ==Geschiedenis== Lood was reeds in de Oudheid bekend. De Egyptenaren zouden overwonnen volkeren in Azië hebben verplicht de oorlogsschatting te voldoen in lood. Volgens afbeeldingen in de tempel van Ramses III zou het door farao Thoetmosis III als oorlogsbuit bemachtigde lood tot langwerpige platen zijn verwerkt en gebruikt als dakbedekking. Ook voor de in de 6e eeuw v. Chr. gemaakte vloeren van de hangende tuinen van Babylon zijn loden platen gebruikt. De Romeinen produceerden tot 80.000 ton per jaar en gebruikten het metaal onder meer voor waterleidingen en dakbedekking. Het gebruik van bladlood op daken kwam in Nederland pas in het begin van de 16e eeuw in gebruik, nadat men in staat was redelijk dunne platen te gieten. Uit deze tijd dateren ook de met lood omklede opengewerkte torenspitsen. ==Eigenschappen== Lood krijgt in de buitenlucht een beschermende oxidehuid - ook wel patina genoemd - met een blauwgrijze of zilvergrijze kleur. De oxidelaag die wordt gevormd is in eerste instantie oplosbaar, maar binnen enkele dagen ontstaat een goed hechtende onoplosbare laag. ===Zacht metaal=== Lood is een van de zachtste metalen. De treksterkte is relatief laag, het is gemakkelijk vervormbaar en zeer gevoelig voor kruip. Zo vervormt het onder invloed van het eigen gewicht. Bladlood voor de bouw bevat legeringselementen en heeft een fijnere korrelstructuur. De mechanische eigenschappen, zoals treksterkte en kruipgrens, zijn daardoor verbeterd ten opzichte van zuiver lood. Toch zijn treksterkte en kruipgrens ten opzichte van andere metalen, zoals zink en koper, relatief laag. ===Isotroop=== Bladlood gedraagt zich isotroop, wat wil zeggen dat de eigenschappen in alle richting gelijk zijn. Je kunt het dus in elke richting vervormen, buigen en uitdrijven, zonder dat je rekening hoeft te houden met een zogenoemde vezelstructuur. ===Grote thermische uitzettingscoëfficiënt=== Men moet wel rekening houden met de grote thermische uitzettingscoëfficiënt van 0,03 mm/m°C. Zo is 1 m lood op een warme zomerdag 3,0 mm langer dan op een koude winterdag. Je mag lood niet onder de 5°C verwerken. Bij dergelijke lage temperaturen is het materiaal tijdens het verwerken gevoeliger voor scheurvorming. Wanneer het bij lage temperaturen is aangebracht, is de kans bovendien groter dat bij hogere temperaturen schade ontstaat door thermische werking. ===Maatvoering=== De maatvoering van lood is in de loop der tijd enigszins gewijzigd. Lood werd aan het begin van de 19e eeuw geleverd in rollen van 7 à 8 m. De breedte bedroeg 1,26 tot 1,62 m, soms ook wel 1,88 m. In de loop der tijd is de lengte door wijzigingen in het productieproces groter geworden, terwijl de breedte redelijk constant bleef. In 1950 bedroeg de standaardbreedte 1 m, maar een breedte van 2 m was nog mogelijk. ===Dikte=== Bij het huidige productieproces van het gewalste lood wordt de lengte eigenlijk alleen beperkt door de maximale maat die bij het walsen te verkrijgen is uit één blok lood, en is de lengte dus afhankelijk van de dikte van het lood. De lengte is gemaximaliseerd tot 50 kg per rol. De huidige standaardbreedte is 1 m. Vroeger specificeerde men de dikte van het lood in ponden. Tegenwoordig geeft men het op in kilogram per vierkante meter (kg/m²). Als men nu over 30-pondslood spreekt bedoelt men 30kg/m². In de huidige bouwpraktijk maakt men - conform de URL 4011 Metalen dakbedekkingen en goten bij monumenten - gebruik van de aanduidingen zwaar, normaal, eenvoudig wat betreft situatie en eisen. De aanduiding heeft betrekking op de omstandigheden van de toepassing. Zo kan afhankelijk van de toepassing de dikte van bijvoorbeeld de kwaliteit zwaar variëren van 20kg/m² voor kozijnlood tot 30 kg/m² voor dakbedekking. ==Toepassingen== Men gebruikt lood als dakbedekking, voor goten en hemelwaterafvoeren, voor bekleding van onder meer torenspitsen en om aansluitingen tussen bijvoorbeeld daken en muren te realiseren. Daarnaast gebruikt men het onder meer voor ornamenten, het afdekken van steunberen, luiken, vloeren van klokkenzolders, platte daken van dakkapellen, frontons, insnoeringen van torens en oeils-de-boeuf. Ook komen loden leien voor. Als dakbedekking voor grote hellende en platte daken komt lood in Nederland niet heel veel voor. Een voorbeeld van een gebouw met een loden dak is de Vleeshal in Haarlem. Wel komt het vaak voor als bekleding van torenbekroningen, bijvoorbeeld de toren van de Grote of St.-Bavokerk in Haarlem. ===Gegoten lood=== Lood komt van oudsher voor in gegoten platen. Men vervaardigde gegoten lood door op speciale, licht schuingeplaatste giettafels lood te gieten en af te strijken (daarom ook wel gestreken lood genoemd). Voor het gebruik als bladlood in de bouw goot men het tot circa 1906 op deze wijze. Gegoten lood is meestal relatief dik. Tegenwoordig wordt het uitgegoten in blokken en daarna gewalst tot de gewenste dikte (gewalst lood). In verband met de relatief hoge thermische uitzettingscoëfficiënt, het eigen gewicht, de lage treksterkte, lage kruipgrens en lage stijfheid moet men lood verwerken in stukken met beperkte afmeting en voldoende dikte. Daarbij moeten genoeg expansiemogelijkheden zijn in plaatnaden en bevestigingspunten. In beginsel geldt dat je kleinere afmetingen moet hanteren naarmate de dikte van het lood gering, de helling groot en de bezonning sterk is. Op monumenten ligt in het algemeen dikker lood dan het lood dat men tegenwoordig voor vergelijkbare nieuwbouw gebruikt. Als vuistregel geldt voor monumenten dat een plaat verticaal lood met een dikte van 3,4 mm die rondom is gehaakt een maximale afmeting mag hebben van 0,6 m². De juiste plaatdikten staan in tabel 1. Uit oude bestekken blijkt dat men vroeger voorschreef dat lood ‘uit de breedte van de rol’ moest worden gebruikt. De reden hiervoor was dat men zo de maximale lengte van de stukken lood beperkte. Het had niet te maken met een eventuele vezelstructuur. ===Aandachtspunten duurzame loodconstructies=== Voor duurzame loodconstructies gelden de volgende uitgangspunten: # Kies de juiste grootte en dikte van het lood. Bij het bepalen van de juiste afmetingen van de loodplaten zijn de volgende factoren van betekenis: ## De juiste grootte en dikte van het lood. Hoe dunner het lood, hoe kleiner de afmeting van de platen. Houd als vuistregel aan dat het netto oppervlak maximaal 1/100 x een factor 1,5 à 2,0 van de loodzwaarte bedraagt in m². Bijvoorbeeld: lood 35 kg/m² x 2 x 0,01 = maximaal 0,7 m². Blijf daarbij altijd aan de veilige kant. Snij, om te grote lengtes te voorkomen, het lood uit de breedte van de rol. ## De relatie met de wijze waarop het lood is verbonden. Is het uitgevoerd met een lapnaad, enkele fels of vouw of met een dubbele fels? ## De relatie met de hellinghoek: verticaal, hellend of (bijna) horizontaal. In het algemeen geldt dat de stukken lood kleiner moeten zijn naarmate de hellinghoek groter is. Houd voor lood op staande vlakken, zoals een wang van een dakkapel, 60 x 60 cm aan. # Het op de juiste wijze samenvoegen van de stukken lood met de juiste bevestiging. Volg de tekening voor de wijze waarop het lood wordt vernageld of met klangen wordt bevestigd. # Het lood zodanig detailleren dat het zo veel mogelijk kan worden gedreven. Uitgangspunt is dat er zo weinig mogelijk wordt gesoldeerd of gelast. # De juiste vorm van de ondergrond. Dit houdt onder meer in: geen gebruik van haakse hoeken, maar kiezen voor het detailleren van de ondergrond. Bij het uitzetten werkt het lood zich iets naar boven. Pas zo glad mogelijk (dus geschaafd) hout toe en breng als aanvulling lagen non-woven vlies aan van 2 x 1,5 mm of masoniteplaten, teneinde de schuifweerstand te verminderen. ==Wijze van bevestiging== Gevelbekleding en dakbedekking worden op vergelijkbare wijze bevestigd. Het belangrijkst is de bevestiging aan de bovenzijde die meestal bestaat uit één of twee rijen koperen platkopnagels of een aantal koperen klangen. In het verleden bevestigde men loden platen aan de bovenzijde ook wel eens door ze tussen de naden van het dakbeschot te steken en ze aan de binnenzijde vast te zetten; dit kan alleen bij lapnaden en is ongewenst bij felsnaden. De zij- en onderkanten van platen bladlood zet men vast met klangen, zodat ze bewegingsvrijheid hebben. De klangen zijn bij voorkeur circa 80 mm breed en 0,8 mm dik en gemaakt van een zachte kwaliteit koper. Men zet de klangen vast met koperen nagels of koperen of roestvaststalen schroeven. Bij relatief grote of hangende platen is ook een tussenbevestiging nodig om te voorkomen dat ze uitzakken onder invloed van het eigen gewicht. Ze belemmeren echter de bewegingsvrijheid en vergroten de kans op scheurvorming. ===Dakbedekking=== Een loden dakbedekking komt voor in platen die aan de zijkant (verticale bevestiging) zijn verbonden door een platte fels (aanhaak) of een roef en aan de boven- en onderkant (horizontale bevestiging) met een aanhaak of lapnaad. Lood komt ook voor in de vorm van leien. ====Felsverbinding==== Een felsverbinding kan enkel en dubbel zijn. Bij een fels zet men een hoge opstand tegen een lagere opstand en vouwt men het bovenste deel van de hoge opstand over de lage opstand. Vervolgens klopt men de naad horizontaal. Deze enkele platte fels noemde men vroeger ook wel aanhaak. Een aanhaak kun je ook tot stand brengen door de platen van een vouwrand te voorzien (180° omgezet) en ze in elkaar te haken. ====Roeflatconstructie==== Voor de langsverbinding van platen lood gebruikt men ook vuren roef- of kraallatten die op het dak worden gespijkerd. Een roeflat is een hoekig trapeziumvormige lat, bij lood met de brede zijde naar onder (en niet zoals bij zink met de smalle zijde naar onder). Een kraallat heeft een cirkelvormige doorsnede met een afgeplatte kant aan de onderzijde voor de bevestiging op het dakbeschot. Aan beide zijden zet men bladen lood met een opstand tegen de lat. De ene opstand klopt men over de lat tot halverwege de lat, de andere opstand, voorzien van een haak aan de rand, klopt men over de eerste heen. De termen roef en kraal worden door elkaar gebruikt. ====Lapnaadverbinding==== De lapnaad is eigenlijk geen verbinding; de platen liggen hier overlappend op elkaar. Men past de lapnaad toe bij de hellende vlakken voor de horizontale naden. De grootte van de overlap is afhankelijk van de hellingshoek en varieert van 225 mm bij kleine hellingen van 20° tot 85 mm bij een helling van 60°. Om het lood tegen opwaaien te beschermen brengt men aan de onderzijde koperen klangen aan. Deze worden om esthetische redenen, maar ook om kleurverschillen en streepvorming door afdruipend regenwater te voorkomen, vertind. ====Noklood==== Men past noklood toe op nokken van daken gedekt met pannen of leien. Men kan het lood als één strook in meterstukken aanbrengen. De onderlinge verbinding bestaat uit een platte fels van de windrichting af dichtgevouwen. Het lood dient uiteraard voldoende breed te zijn om de pannen of leien met een goede overlap te bedekken. Wanneer het aanwezige lood goed is maar te dun, kun je tegen het opwaaien de onderzijde van het lood dubbelvouwen voor extra dikte. Men bevestigt het lood aan de zijkant van de ruiter met koperen platkopnagels. De nagels worden afgedekt met een trotseerloodje. De nokruiter moet ruim - circa 10 cm - boven de hoogste lijn van de dakbedekking (pannen of leien) uitsteken. Je kunt het lood ook in drie delen aanbrengen: een afdekking van de nok en aan elke zijde een strook lood. De stroken lood en de afdekking van de nok zijn verspringend in elkaar gefelst. Dit noemen we verschervend felsen. Het lood is met een platte fels van de windrichting dichtgevouwen. Soms voorziet men de ruiter bij leien daken van een ruiterlat waar men het lood omheen klopt. Er ontstaat dan een T-vormig nokprofiel. Bij een pannendak moet men de pannen zover mogelijk tegen de ruiter opzetten om te voorkomen dat het lood uitzakt en er gootjes ontstaan achter de wel van de pannen. Belangrijk is dat men het lood goed in de holte van de pannen drijft. Dit voorkomt het opwaaien van het lood. ====Keperlood==== Keperlood dient om de uitwendige hoeken (de kepers) van een pannen- of leiendak waterdicht te maken. Daarmee is het feitelijk een soort noklood. De constructie bij een pannendak is vrijwel gelijk als bij de nok. Om te voorkomen dat het lood uitzakt, kun je de stroken vastzetten met een nagel, beschermd door een trotseerloodje. Bij een leiendak zijn er verschillende manieren om de hoek te dekken. Je kunt werken met verdekte vlinderloketten, keperlatten en afdeklood. ====Muurlood en loketten==== Muurlood en loodloketten past men toe om de aansluiting van daken tegen opgaand muurwerk waterdicht af te sluiten. Men klemt het lood in een voldoende diep uitgehakte of geslepen voeg van 3 à 4 cm diepte met een loodklem of een loodprop. Bij monumenten zet men de voegen dicht met een hydraulische kalk NHL 3.5. Het gebruik van kit is ondeugdelijk en niet passend, en daarom onwenselijk. ==Goten en hemelwaterafvoeren== Goed functionerende goten en hemelwaterafvoeren zijn van groot belang voor de instandhouding van monumenten. Vaak is het onderhoud onvoldoende, waardoor aantasting ontstaat of gebreken laat worden ontdekt. ===Goten=== Men onderscheidt verschillende typen goten. De meest voorkomende zijn de bakgoot en tussen twee daken de zakgoot. Door de geringe stijfheid van het materiaal komen geen vrijdragende loden goten voor. Veel problemen ontstaan door verkeerde detaillering en/of verkeerd materiaalgebruik. De volgende regels gelden: * Om het water snel uit de goot te voeren is een afschot van 2 tot 10 mm/m essentieel. * Stukken langer dan 4 tot 6 meter moet men (afhankelijk van eerdergenoemde factoren) scheiden door een broekstuk of - in uitzonderlijke gevallen - een expansiestuk. Om schade te voorkomen moet men de lengte van gootdelen zo veel mogelijk beperken. (Gootstukken zijn de afzonderlijke delen van een lengte goot. Gootdelen is de lengte van de goot tussen broekstukken of expansieband.) Desondanks kan het voorkomen dat men op een oud dak stukken gegoten lood aantreft van wel 8 m die goed functioneren. Pas een expansiestuk - een strook rubber tussen twee stroken lood of koper die het uitzetten van de gootdelen opvangt - alleen toe als er geen mogelijkheden zijn om een broekstuk toe te passen, bijvoorbeeld omdat het stroomprofiel gehandhaafd moet blijven of omdat er onvoldoende afvoermogelijkheden zijn. Een goot opdelen met broekstukken houdt namelijk in dat men evenveel afvoeren moet maken. Expansiestukken hebben een beperkte levensduur van 20 à 25 jaar. * Je mag gootstukken nooit nagelen aan de gootbodem of tegen de voetkanten of op de neuslijsten, en je mag ze niet te strak in de gootbetimmering leggen. Zo kunnen de gootdelen bij uitzetting en krimp vrij bewegen. * Goten moet je bij voorkeur in het voor- én najaar schoonmaken. Eén keer per jaar de goot laten reinigen is veel te weinig. * Het verdient aanbeveling om goten, met name zakgoten, te voorzien van een (houten) gootrooster. Hiermee voorkom je problemen door uitzetten en krimpen, evenals de kans op lekkage door smeltwater, doordat de goot verstopt raakt met sneeuw. * Wanneer dit mogelijk is voorziet men loden goten vaak van een cascade. Het is een lapnaadverbinding in de vorm van een trap. De treden hebben een hoogte van ten minste 5 cm en zorgen daardoor voor een goede afwatering. Zowel bakgoten als zakgoten kun je maken met vervallen. * De achteropstand moet altijd aanzienlijk hoger zijn dan de vooropstand (bij voorkeur 30 mm) en moet men voorzien van een enkele vouwrand van 15 mm als waterkering. * Om problemen bij bestaande goten met een te lage achteropstand te ondervangen, kan men een verklikker of spuwer aan de voorzijde maken. Door middel van een verlaging van de buitenopstand of een ingesoldeerd pijpje zal bij een verstopping het water aan de voorzijde wegstromen. Hierdoor dringt het niet de constructie binnen en wordt de eigenaar/beheerder gewaarschuwd. ===Hemelwaterafvoeren=== * De hemelwaterafvoeren moeten voldoende afvoercapaciteit hebben. In het algemeen geldt dat goten langer dan 6 tot 8 meter voorzien moeten zijn van twee afvoeren. * Bij de doorvoer van een tapeind door de (houten) bodem van een bakgoot moet het gat in die bodem groter (slobvormig) zijn dan de diameter van het tapeind om het schuiven van de loodbekleding met het tapeind bij uitzetting en krimp mogelijk te maken. * Vergaarbakken hebben als functie het hemelwater uit twee goten of gootdelen te verzamelen om het vervolgens via een gezamenlijke afvoerpijp af te voeren. Meestal hebben ze door een overlooppijpje ook een signaalfunctie voor het geval de afvoer verstopt raakt. * Wanneer er een vergroot risico bestaat op het platdrukken van het onderste deel van de pijp ter hoogte van het maaiveld, is het verstandig deze af te schermen of te verstevigen. Zo kun je een loden hemelwaterafvoer beschermen door een dikwandige koperpijp, een roestvaststalen pijp of een demontabele houten omkasting. * Lood is gevoelig voor uitzakken. Het enkel bevestigen met loden beugels is vaak onvoldoende. Een technisch goede, maar weinig historische methode is de bevestiging met een roestvaststalen beugel tussen twee wrongen. ==Solderen== In principe wordt lood in de bouw zo min mogelijk gesoldeerd. Lood wordt gelast of met haken (van de wind af) aan elkaar bevestigd en daar waar mogelijk in de vorm gedreven. Een lasverbinding is sterker dan een soldeerverbinding. In verband met het lage smeltpunt van lood komt alleen het gebruik van zachtsoldeer, op basis van tin, in aanmerking. Voor het solderen maakte men in het begin van de 19e eeuw onderscheid tussen grof, middel en fijnsoldeer. Grofsoldeer, met een samenstelling van 50% lood en 50% tin, gebruikte men voor het dichten van scheuren. Middelsoldeer, met een samenstelling van ongeveer 30% lood en 70% tin, gebruikte men bij nieuw werk. Fijnsoldeer - omschreven als het beste soldeer - had een samenstelling van ongeveer 15% lood en 85% ‘Engelsch’ tin en werd gebruikt voor het aan elkaar voegen van stukken van pompbakken, pompen, etc. Tegenwoordig soldeert men lood met een tinsoldeer in de kwaliteit 33% tin en 67% lood. Vlak voor het solderen moet men het lood schoonschrapen. Als vloeimiddel gebruikt men een stearinekaars of stearineolie. ==Brandpreventie== Het gebruik van open vuur leidt jaarlijks tot zware beschadiging en verlies van monumenten. Brand ontstaat vaak lang nadat de werkzaamheden zijn beëindigd. Wanneer open vuur voor loodgieterswerk onontbeerlijk is, dient men de hierna volgende voorzorgsmaatregelen te nemen om brand te voorkomen. * Tref voldoende organisatorische maatregelen en zorg dat allen die bij het werk betrokken zijn, van timmerman tot loodgieter, doordrongen zijn van het brandgevaar. * Zorg dat de ondergrond en de omgeving stofvrij zijn. Denk ook aan spinrag en sterke tocht die een vlam naar binnen zuigt. Stof kan lang na het beëindigen van het werk nog ontbranden. * Verwijder ingerotte houtconstructies. Deze gelden als zeer brandgevaarlijk. * Maak houtconstructies onder het te solderen metaal vochtig met een natte doek. * Zorg dat 2 brandblussers van 12 kg en 2 blusdekens direct bij de hand zijn. * Controleer minimaal 2 uur na het einde van de werkzaamheden het uitgevoerde werk op smeulbranden of laat dit doen door een ingehuurde brandwacht. In overleg met de opdrachtgever kan hiervan worden afgeweken. * Scherm bij het werken met een open vlam de andere constructies af met een vuurvast materiaal. Zie eventueel voor een checklist brandgevaarlijke activiteiten ook bijlage 9 van de ERM URL 4011. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de voor de werkzaamheden vereiste omgevingsvergunning(en) nadere eisen stellen aan het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden. ==Schade aan lood en de relatie tot andere materialen== Lood is in principe goed bestand tegen atmosferische aantasting. De onstabiele oxidelaag die zich in eerst instantie vormt, kan met hemelwater naar beneden stromen en witgrijze strepen op bijvoorbeeld leien of pannen veroorzaken. Door het gebruik van patineerolie kun je de instabiele fase van het oxideren (vorming van slecht hechtende loodoxide) voorkomen, waardoor je de streepvorming sterk vermindert. De olie dien je dan wel direct na het leggen van het lood (dus nog dezelfde dag) aan te brengen, omdat anders de oxidatie tot loodcarbonaat al in gang is gezet. ===Patineren=== Lood dat aan de buitenlucht wordt blootgesteld vormt al snel een oxidehuidje. In het begin wordt (basisch) loodcarbonaat oftewel loodwit gevormd. Dit hecht slecht en spoelt gemakkelijk weg, besmeurt leien en pannen, dringt erin en is niet meer te verwijderen. Gaandeweg vormt zich ook loodsulfide, dat goed hecht en ondoordringbaar is. Uiteindelijk ontstaat na circa 2 jaar het karakteristieke zilvergrijze patina. Patineer, om dit proces te bespoedigen en uitspoelen van loodwit tegen te gaan, al het loodwerk met patineerolie. Patineren bij nieuw loodwerk: # Patineer '''vooraf''' al het gesneden en gezette lood. Doe dit als extra zekerheid zowel aan de boven- als aan de onderzijde. # Breng de patineerolie '''onmiddelijk''' aan op het aangebrachte lood; in ieder geval voor een regenbui of voor het einde van de dagtaak. # Strijk de patineerolie met een zachte katoenen of flanellen doek uit om strepen en krassen te voorkomen. Wrijf in dezelfde richting (horizontaal of verticaal). In de praktijk kan bladlood (ook met patineerolie) onder invloed van verschillende atmosferische verontreinigingen steeds donkerder en zelfs bijna zwart kleuren. De verkleuring is afhankelijk van de situering. Bepaalde stoffen of materiaalcombinaties kunnen lood aantasten, zeker in goten en op platte daken die regelmatig langdurig onder water staan en bovendien sterk zijn vervuild. Er is kans op versnelde aantasting, omdat een verhoging van de concentratie van schadelijke stoffen kan ontstaan. De schade tekent zich af door vlekken, strepen en uiteindelijk gaten en wordt veroorzaakt door algen, mossen en grind, kalk en/of metalen. ===Algen, mossen en grind=== Water dat afkomstig is van sterk door algen en/of mossen begroeide dakvlakken kan lood aantasten. Dit water bevat, vooral wanneer het traag stroomt (bij motregen of zware mist), een relatief hoog gehalte aan organisch zuur. Dit vocht tast de beschermende oxidelaag van het lood aan. Op den duur wordt het lood daardoor lokaal aangetast. Ook kiezelzuur dat vrijkomt uit grind kan lood aantasten. Het is sterk aan te raden dakdoorvoeren, hemelwaterafvoeren en plakplaten te voorzien van een UV-bestendige bitumineuze afstrijklaag. Bitumineuze producten (zoals a-tactisch polypropyleen, APP) kunnen ook organische zuren afscheiden die het lood aantasten. ===Kalk=== Vrije kalk uit kalkmortel of cement kan, in aanwezigheid van water en zuurstof, lood aantasten. De mate van aantasting is afhankelijk van de snelheid waarmee de kalk kan carbonateren. Vaak is de aantasting minimaal omdat de kalk voldoende snel carbonateert, bijvoorbeeld bij het vastzetten met specie van loodslabben in voegen. Bij directe bevestiging van bladlood in metselwerk of beton, zoals bij voetlood, verdient het aanbeveling het lood te verven of een scheidingslaag te gebruiken. ===Metalen=== Je kunt lood met de meeste in de bouw voorkomende metalen direct combineren. Galvanische corrosie door contact met koper, zink, roestvast staal of gegalvaniseerd ijzer is minimaal en mag worden verwaarloosd. Een combinatie met aluminium of ijzer kan, afhankelijk van het milieu, kritisch zijn. Om het contact tussen lood en andere materialen te vermijden kun je scheidingslagen, zoals asfalt bitumenvilt of -weefsel, gebitumineerd glasvlies of -weefsel of kunststoffolie gebruiken, of kun je het lood aan de binnenzijde verven met bitumen- of aluminiumverf. Niet zelden wordt lood ook aan de niet-zichtbare onderzijde aangetast. De aantasting is vanaf de voorzijde vaak pas zichtbaar als het materiaal over de gehele dikte is omgezet. De schade is bij dit soort aantastingen, die worden veroorzaakt door condens en hout, dus veel groter. ===Condens=== Wanneer warme vochtige lucht kan condenseren op de binnenzijde van het lood kan het lood op den duur door corrosie worden aangetast. Lood wordt daarbij langzaam omgezet in giftig loodoxide, ook wel loodwit genaamd. Het is daarom belangrijk om de ruimte achter en onder een loden bedekking goed te ventileren. ===Hout=== Hout kan zuren afscheiden. Wanneer tussen het hout en het lood vocht aanwezig is, bijvoorbeeld door condensatie van warme vochtige lucht, kan een waterige oplossing van organische zuren ontstaan. Het lood wordt daardoor vanaf de binnenzijde ernstig aangetast door corrosie; het wordt langzaam omgezet in loodwit. Veel voorkomend voorbeeld is eikenhout, maar ook andere soorten zoals teak en Oregon Pine kunnen schade veroorzaken. Ter bescherming van het lood kun je een scheidingslaag toepassen of het lood verven, bijvoorbeeld met aluminium- of bitumenverf. In Engeland strijkt men het lood aan de achterzijde ook wel in met een kalkpapje om zuren te neutraliseren. ===Schade aan lood: natuurlijke oorzaken en onjuiste detaillering en bevestiging=== * Te lange lengtes lood, waardoor plooivorming ontstaat en uiteindelijk scheurvorming. * Uitzakken van lood, onder meer door doorroesten van ijzeren vernageling. * Scheurvorming door onjuist kloppen of drijven, waardoor het lood te dun wordt. * Gaatjes door houtaantasters (bonte knaagkever) die vanuit aangetast eiken naar buiten komen. * Lokale beschadigingen van lood, zoals scheurtjes of spijkergaatjes, kun je eenvoudig herstellen door ze dicht te solderen of dicht te vloeren, of, bij grotere scheuren, door er een stukje lood op te solderen. ==Milieu== Ondanks het beschermende patina bevat afkomend regenwater sporen van het lood. Om het afspoelen van metaaldelen (de emissie) te verminderen bestaat de mogelijkheid het lood te coaten. Het coaten heeft echter wel invloed op de uiterlijke verschijningsvorm van het lood. Daarmee zou het coaten op gespannen voet kunnen komen te staan met de monumentenzorg. Het direct lozen van de loodsporen op het riool kun je eventueel ook voorkomen door het plaatsen van een filter. Een filtersysteem is relatief kostbaar. De Nederlandse wetgeving bevat geen bepalingen die het gebruik van lood verbieden. De bouwregelgeving bevat weliswaar voorschriften over materialen die je niet mag toepassen, maar daar valt lood niet onder. Bovendien geldt dat het bevoegd gezag met het oog op het behoud van een beschermd monument via een omgevingsvergunning voor de monumentenactiviteit kan afwijken van algemene bouwregels. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. ==Nuttige adressen== '''Stichting Informatiecentrum Bewerkt Lood''' * E-mail: info@sibl.nl * Website: [https://www.sibl.nl www.sibl.nl] '''Stichting Duurzaam Bouwmetaal''' * E-mail: nfi@fme.nl * Website: [https://www.duurzaambouwmetaal.nl www.duurzaambouwmetaal.nl] '''Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM)''' * E-mail: secretariaat@stichtingerm.nl * Website: [https://www.stichtingerm.nl www.stichtingerm.nl] ==Literatuur== * Hendriks, N.A., en H. Janse (bew.), Lood en loodtoepassingen in de restauratie, RVbijdrage 06, Zeist/Den Haag 1987. * Inspectiehandboek Monumentenwacht, moduul 2.3 ‘loodaansluitingen’. * Lood voor bouwkundige doeleinden, deel 1 Lood: algemene gegevens en eigenschappen, Rotterdam 1967. * Lood voor bouwkundige doeleinden, deel 2 Bladlood voor vochtwerende constructies, Rotterdam 1967. * Polet, Th.P. red., Lood in de bouw, Zoetermeer 1983. * Polet, Th.P. red., Loodbewerking voor de loodgieter, Zoetermeer 1983. * Stokroos, M., Lood in Nederland, Amsterdam z.j. [1988]. * Tilborg, W.J.M. van, Emissies van bouwmaterialen in Nederland in perspectief, Rozendaal 2001. * Zwaanenburg, J., R. Vandebosch red,. Bladlood, Rijswijk/Brussel 1996. * Hemert, Ries van, Lood, zink & koper: dakbedekkingen en goten. Handboek voor loodgieters, alle andere ambachtslieden en bouwkundigen betrokken bij restauraties van monumenten, NRC Amsterdam 2012. * [https://www.stichtingerm.nl/kennis-richtlijnen/url4011 ERM Uitvoeringsrichtlijn URL 4011: Metalen dakbedekkingen en goten bij monumenten in lood, zink en koper] * [https://www.skgikob.nl/fileadmin/user_upload/BeoordelingsrichtlijnenSKGIKOB/PBL0299_zink_en_koper_incl_gevel_2015-06-04.pdf URL 0299/15: Ontwerp- en uitvoerings richtlijnen voor zinken en/of koperen dak-, gevel- en gootconstructies.] ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Michiel van Hunen, Taco Hermans en Klaas Boeder</div> </blockquote>  
==Hoe kijkt de RCE tegen het gebruik van zink aan?== De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) streeft zowel naar behoud van het oorspronkelijke materiaal als naar een duurzaam herstel; dit om schade en onnodige restauratie te voorkomen. Zink is een bouwmateriaal met een lange levensduur. Echter, door een verkeerde wijze van toepassen of verwerken kan het zink aan de boven- of onderzijde door vocht, al dan niet in combinatie met agressieve stoffen, worden aangetast. Ook komt het voor dat zink dat slechts plaatselijk is beschadigd, onnodig in zijn geheel wordt vernieuwd. Het streven naar een lange levensduur leidt echter steeds vaker tot toepassing van koper, dat minder snel verweert dan zink. Wanneer koper het oorspronkelijke materiaal vervangt gaat dit ten koste van cultuurhistorische waarden. Zink is immers bepalend voor de architectuur en de tijd waarin het is toegepast: vooral in de tweede helft van de 19de en aan het begin van de 20ste eeuw. ==Geschiedenis== ===Oudheid=== In de bronstijd kende men geen zink, hoewel het wel in de koperlegeringen voorkwam. Uit de oudheid zijn enkele zinken voorwerpen bekend, zoals een afgodsbeeldje van de Daciërs in Transsylvanië, twee armbanden uit de ruïnes van Kameros in Griekenland (stad verwoest 500 v.Chr.) en het bovenstuk van een fontein in Pompeï (in 79 n.Chr. bedolven onder lava). ===Middeleeuwen=== In de Middeleeuwen is uit de ertsgroeven bij het Belgische Vieille Montagne, in het dorp Kelmis (La Calamin), de kalamine gewonnen voor de vervaardiging van messing, een legering van koper en zink. Toch kwam het toen niet tot een grote productie. In die periode beschouwde men in India en China het zink als een kostbare variant op tin. Het was bijvoorbeeld een van de maharadja’s van Mewar die in de 14de eeuw op grote schaal zink produceerde. Met enige onderbrekingen duurde dit tot omstreeks 1830. ===17de en 18de eeuw=== In de 17de en 18de eeuw kwam ook veel zink, bekend als Indisch tin, uit de Oost. De Chinese kennis van het smelten kwam omstreeks 1740 naar Engeland. De Engelsen hadden tot het eind van de 18de eeuw een soort productiemonopolie. Omstreeks 1798 begon men in Silezië met het distilleren van zink. ===19de eeuw=== In 1806 kreeg de Luikse scheikundige Jean-Jacques Daniël Dony (1759-1819) een concessie voor de ontginning van de groeven in Moresnet. Het op Dony’s naam staande zogenoemde Luikse proces om zink te winnen uit erts werd in 1809 toegepast. Hieruit ontwikkelde zich de productie van bladzink. ===Dakbedekkingen en ornamenten=== Men paste bladzink voor het eerst toe als dakbedekking in 1811 in België bij de Sint-Bartholomeuskerk in Luik. Dony zag zich in 1813 financieel gedwongen driekwart van de zinkfabriek te verkopen aan de Brusselse zakenman Dominique Mosselman, en in laat 19de-eeuwse bestekken beschrijft men de beoogde kwaliteit van het zink als ‘zoogenaamd Mosselmans’. In de 19de eeuw paste men veel zinken ornamenten toe. Het ornament werd gegoten of geforceerd (‘gestampt’) en waar nodig aan elkaar gesoldeerd. Men paste de ornamenten hoofdzakelijk toe op en aan daken, zoals oeils-de-boeuf, vorstkammen, pironnen, daklijsten en hoekkepers. In 1836 startte de zinkbereiding in Stolberg bij Aken, in ovens die kenmerken van zowel de Silezische als de Luikse ovens hadden. Bladzink wordt sinds 1926 in Nederland geproduceerd in Budel-Dorplein, eerst onder de naam Kempense Zink Maatschappij, nu onder de naam NedZink. ==Eigenschappen== Het metaal zink is een grijswit, enigszins blauwachtig metaal. In de buitenlucht wordt een oxidelaag gevormd - ook wel patina genoemd - die goed hecht, slecht oplosbaar is en zelfherstellend, waardoor zink wordt beschermd. Het materiaal verweert onder normale omstandigheden langzaam: 0,3 tot 0,5 μm per jaar. ===Kristalstructuur=== Door de specifieke kristalstructuur van zink onderscheidt het zich van andere non-ferro metalen zoals koper. De fysische en mechanische eigenschappen van zink en zinklegeringen verschillen per richting, met name wanneer het zink is gewalst: het materiaal is, met andere woorden, anisotroop. Het smeltpunt van zink is 420°C. Zink mag niet worden verwerkt onder de 5°C. Bij dergelijke lage temperaturen is het materiaal tijdens het verwerken bros en daarmee gevoeliger voor scheurvorming. Men onderscheidt twee soorten bladzink, met duidelijk verschillende kwaliteiten: traditioneel bladzink en titaanhoudend bladzink. ===Traditioneel (oud) bladzink=== Traditioneel bladzink is niet meer verkrijgbaar, maar komt nog wel veel voor op monumenten. Men maakte dit zink door het zogenoemde pakketwalsen. Het bestond voor ongeveer 98,5% uit zink, een klein deel lood en andere bestanddelen. Door bijmengsels was het niet erg drukvast en het was sterk anisotroop. Dat wil zeggen dat de eigenschappen afhankelijk zijn van de richting. De zinkplaten hadden een zogenoemde vezelstructuur. Ook de thermische uitzettingscoëfficiënt was afhankelijk van de richting en was relatief hoog. Het zink kon alleen dwars op de walsrichting worden gezet en daarom in 1 m lange stukken worden gebruikt. Dit had te maken met de betere vouwbaarheid dwars op de walsrichting; bij bewerking in de lengterichting, zoals vouwen, kon op de plek van de buigkanten breuk optreden. ===Modern titaanhoudend bladzink=== Vanwege de nadelen van het traditionele bladzink - zoals omslachtige productiemethoden, beperkte afmetingen, beperkte vervormbaarheid, lage sterkte en anisotropie - heeft men een nieuw soort bladzink ontwikkeld, het zogenoemde titaanzink. Dit zink kwam in de handel als STZ (Stolberger Titaan Zink). Titaanzink bestaat voor ten minste 99,7% uit zeer zuiver zink. Daarnaast bevat het ongeveer 0,1% titaan, 0,1% koper en kleine percentages andere elementen. Door de toevoeging van titaan en koper is de anisotropie zodanig verminderd dat je deze kunt verwaarlozen voor wat betreft de verwerkbaarheid. Daardoor kun je zink in de lengterichting gebruiken, waardoor grote lengtes mogelijk zijn. De thermische uitzettingscoëfficiënt is 0,022 mm/m°C. Zo is 1 m zink op een warme zomerdag 2,2 mm langer dan op een koude winterdag. ===Bandgewalst platzink=== Vanaf 1956 produceert men bladzink via een modern bandwalsprocedé, met parabolische walsen. Bandgewalst titaanzink heeft wat betreft sterkte, vervormbaarheid, kruipvastheid en brosheid aanzienlijk betere eigenschappen dan traditioneel pakketgewalst zink. Na 1965 maakt men in West-Europa uitsluitend bandgewalst bladzink. Dit zink kan onafhankelijk van de walsrichting worden gevouwen, gebogen, gekant of geknipt. Tussen 1965 en 1973 waren beide soorten zink in Nederland echter nog verkrijgbaar. Vanaf 1973 kun je alleen nog bandgewalst krijgen. Het in Nederland gefabriceerde zink komt als NTZ in de handel. ===Lengte=== De maatvoering van bladzink is in de loop der tijd vrij constant gebleven. Aan het begin van de 19de eeuw leverde men zink in lengtes van 2 tot 2,25 m, soms ook in rollen tot 3,6 à 3,9 m. De breedte bedroeg 0,48 m, 0,65 m, 0,81 m en 1 m. Deze maten zijn tot in de jaren vijftig van de 20ste eeuw gangbaar gebleven. Bij het huidige productieproces wordt de lengte eigenlijk alleen beperkt door de maximale maat die bij het walsen te verkrijgen is uit één blok zink. De huidige standaardbreedte is 1 m. Omdat titaanzink zich eenvoudig in de lengterichting laat snijden, zijn de oudere, kleinere breedtematen bij restauratie dus eenvoudig te realiseren. ===Dikte=== De dikte van bladzink specificeert men nog vaak met nummers zoals die werden gebruikt ten tijde van het pakketwalsen. Omdat de relatie tussen de nummers en de werkelijke dikte niet is genormaliseerd, wordt het gebruik van de nummers afgeraden. In de praktijk gebruikt men ze echter toch nog vaak. Daarom wordt het nummer tussen haakjes weergegeven. De meest voorkomende diktes waren de nummers 12, 14 en 16. Tegenwoordig geeft men de dikte van de platen aan in mm’s. De meest voorkomende diktes zijn nu 0,8 en 1,0 mm. De dikte 1,10 mm kan nog wel op aanvraag geleverd worden. In verband met de stijfheid van de banen zink bij een roevendak wordt hiervoor 1,10 mm aanbevolen. Toe te passen zink moet voldoen aan NEN-EN 988 ‘Zink en zinklegeringen - Technische leveringsvoorwaarden voor gewalste platte producten voor de bouw’. ==Dakbedekking== Zink als dakbedekking komt voor in vlakke platen (stroken) als roevendak en in de vorm van losanges. Gegoten zinken pannen zijn voor zover bekend in Nederland niet toegepast. Zinken felsdaken, zoals men die tegenwoordig maakt, komen oorspronkelijk niet voor op historische gebouwen. Zij worden pas toegepast vanaf 1956, omdat ze alleen mogelijk zijn in titaanzink. Voor roevendaken en daken belegd met losanges wordt zink met een dikte van 0,80 mm (nr. 14) het meest toegepast. ===Roevendak=== De Belgische of Hollandse roefconstructie is de meest gebruikte in Nederland. Zij bestaat uit trapeziumvormige roeflatten die met de smalle evenwijdige zijde op het dak worden geschroefd. De schroefkoppen moeten wat verdiept liggen zodat ze niet in aanraking komen met het zink. De hart-op-hart afstand van deze latten wordt bepaald door de breedte van de aan de randen omgezette dakbanen zink. Bij een breedte van 1000 mm houdt men standaard een breedte van 890 mm aan met opgezette kanten van 55 mm. Aan beide zijden worden de dakbanen zink tegen de roeflat gezet en met klangen tegen de zijkant van de roeflat bevestigd. De roeflatten tussen de dakbanen zorgen ervoor dat het zink van de dakbanen kan werken. Dit houdt ook in dat boven en onder de roeflatten schuifstukken zijn aangebracht om deze werking mogelijk te maken. Hierna wordt de roeflat afgedekt met een los stuk zink - de roefkap - dat over de klangen wordt geschoven. In de lengte worden de roefbanen aan elkaar gesoldeerd of, bij voldoende helling, met een dubbele aanhaking met elkaar verbonden. ===Ondersteuning=== Het roevendak moet volledig worden ondersteund door een (beloopbaar) dakbeschot van houten delen van 23 of 25 mm dik. Het beste kun je ongeschaafde vuren delen gebruiken, zodat de ruigte van het houtoppervlak het schuiven van het zink over het hout bij uitzetting mogelijk maakt. Plaatmaterialen zijn ongeschikt. De houten delen zonder messing en groef moeten minimaal 5 mm en mogen maximaal 10 mm kieren. De koppen van de spijkers moeten worden verzonken (in het hout gedreven) om contact met het zink te voorkomen. Gebruik roestvaste bevestigingsmiddelen. ===Ventilatie en isolatie=== Bij bestaand dakbeschot dient men extra aandacht te besteden aan een goede ventilatie aan de onderzijde van de zinken bedekking. Geïsoleerde zinken daken vereisen een zorgvuldige bouwkundige detaillering gericht op een hele goede ventilatie, om corrosie van het zink en aantasting van de onderliggende constructie te voorkomen. Bij een geïsoleerd dak moet men onder het ondersteunende dakbeschot de constructie voorzien van een geventileerde spouw tussen isolatie en dakbeschot. De spouw moet condensvorming aan de onderzijde van het zink voorkomen. Aan de warme zijde van de isolatie wordt dampremmende folie toegepast. De roefbanen moeten tussen de roeflatten vrij kunnen uitzetten en krimpen, zowel in de lengte als in de breedte. De dakbanen worden met klangen bevestigd die het schuiven in de lengterichting mogelijk maken. Bij lengtes tot 7 m en hellingen flauwer dan 10° kun je de platen horizontaal aan elkaar solderen. Tegenwoordig kun je ook lengtes tot circa 7 m uit een stuk zetten. Bij dakhellingen groter dan 10° en baanlengtes langer dan 7 meter verbindt men de roefbanen door één of meerdere dubbele haakconstructies. Iedere baan wordt voorzien van een vaste klangconstructie om de roefbaan te positioneren. ===Losanges=== Een losangebedekking is opgebouwd uit kleine plaatstukken, die alle met een haakverbinding in elkaar grijpen. Ze worden gebruikt als dakbedekking en gevelbekleding. Zij zijn er in meerdere vormen: de rechthoekige en de spitse of ruitvormige modellen komen het meest voor, maar er zijn ook zeshoekige modellen. De platen worden met roestvaststalen of verzinkte stalen nagels op het dak gespijkerd en met klangen aan de randen op het beschot bevestigd. Tegenwoordig worden de losanges op de kop van het beschot bevestigd met een gesoldeerde klang en aan de zijkanten gehaakt met een schuifklang. De standaarddikte bedraagt 0,8 of 1,0 mm. De volgorde van bevestiging is van onder naar boven. Om het patroon keurig recht te krijgen is aftekenen op het dakbeschot nodig. Licht gebogen vlakken zijn met een kleinere maat losanges heel mooi te dekken. Heel veel onderdelen kunnen op maat worden besteld bij de groothandel. ==Goten en hemelwaterafvoeren== De invloed die goten en hemelwaterafvoeren kunnen hebben op de instandhouding van monumenten wordt vaak onderschat. De schade die aan exterieur en interieur kan ontstaan door een niet goed functionerend hemelwaterafvoersysteem is enorm. Zo leidt een lekke of verstopte dakgoot regelmatig tot het moeten vernieuwen van voeg- en pleisterwerk of grote delen van de houten kapvoet. ===Goten=== Men onderscheidt verschillende typen goten. De meest voorkomende typen zijn de vrijdragende mastgoot en de bakgoot zowel vrijdragend als bekleed met zink. De dakgoot tussen twee daken is een zakgoot. Een grote bedreiging voor de levensduur van goten vormt de onwetendheid bij eigenaren en beheerders. Er vindt geen of onvoldoende onderhoud plaats en gebreken worden te laat ontdekt. Ook ontstaan veel problemen door verkeerde detaillering en/of materiaalgebruik. Algemeen gelden de volgende regels: * Om het water snel uit de goot te voeren is een afschot van 2 tot 10 mm/m essentieel. * Stukken langer dan 8 tot 10 m moet men scheiden door een broekstuk of - in uitzonderlijke gevallen - een rubberen expansiestuk. Pas een expansiestuk alleen dan toe als er geen mogelijkheden zijn om een broekstuk toe te passen, bijvoorbeeld omdat het stroomprofiel gehandhaafd moet blijven of omdat er onvoldoende afvoermogelijkheden zijn. Een goot opdelen met broekstukken houdt namelijk in dat men evenveel afvoeren moet maken. Dit heeft de voorkeur, maar is niet altijd mogelijk. Een expansiestuk bestaat uit een strook dubbel gevulkaniseerd rubber tussen twee stroken zink die het uitzetten van de gootdelen opvangt. De expansiestukken hebben echter een beperkte levensduur van 20 à 25 jaar. * Gootstukken mogen nooit worden gespijkerd aan de gootbodem of op de neuslijst. Ook mag je gootstukken niet te strak in de gootbetimmering leggen. Je zet de gootstukken met klangen vast op de neuslijst en aan de zijde van de dakvoet, zodat de gootdelen bij uitzetting en krimp vrij kunnen bewegen. * Goten moet je bij voorkeur in het voor- én najaar schoonmaken. Eén keer per jaar de goot laten reinigen is veel te weinig. * Om puntslijtage door de drup van de pannen of leien tegen te gaan kun je onder de onderste rij pannen of leien een coating aanbrengen of een druipstrook solderen. Wanneer de strook door corrosie is aangetast kun je deze eenvoudig vervangen en hoef je niet de hele goot te vernieuwen. Ook wordt wel een smalle strook EPDM aangebracht op de plaats waar de drup valt. Bij monumenten wordt voor goten zink met een dikte van 1,0 à 1,1 mm (NTZ 16) toegepast. * De achteropstand moet altijd aanzienlijk hoger zijn dan de vooropstand (minimaal 30 mm) en zijn voorzien van een waterslag of klisrand van 10 tot 15 mm als waterkering. * Om problemen bij bestaande goten met een te lage achteropstand te voorkomen kun je een verklikker of spuwer aan de voorzijde maken. Door een verlaging van de buitenopstand op een ingesoldeerd pijpje stroomt bij een verstopping het water aan de voorzijde weg. Hierdoor dringt het niet de constructie binnen en wordt de eigenaar/beheerder gewaarschuwd. ===Hemelwaterafvoeren=== Zinken hemelwaterafvoeren komen voor als ronde, rechthoekige of vierkante buizen. Vaak liggen de vierkante buizen terug in het gevelvlak in een speciaal daarvoor uitgespaarde nis. Vooral de 19de-eeuwse bouwkunst kende bewerkte, geperste, rechthoekige of getordeerde zinken afvoerbuizen en fraai gedecoreerde vergaarbakken. Te vaak worden deze buizen en bakken verwijderd. Men moet ze waar mogelijk handhaven, omdat zij mede bepalend zijn voor de architectuur van de huizen. Soms kan in de oude pijp een nieuwe pijp met een kleinere diameter worden geschoven. De ronde hemelwaterafvoer kun je op verschillende manieren aan de muur bevestigen. De wijze waarbij de buis met één zijde strak tegen de muur wordt vastgemaakt, moet men vermijden. Bij lekkage kan hemelwater gemakkelijk in de gevel dringen en je kunt de buis aan de muurzijde niet controleren op perforaties. De optimale wijze van bevestigen, met name bij grotere diameters en lengtes, is met behulp van scharnierbeugels tussen opgesoldeerde wrongen. In geval van een verstopping kun je de stukken gemakkelijk uit elkaar halen. Je mag de verschillende stukken niet aan elkaar solderen. Om verstopping te voorkomen mogen knikken in een buis nooit een haakse hoek maken. De hoek moet minimaal 120° zijn. Wanneer er een vergroot risico bestaat op het platdrukken van het onderste deel (maaiveld) van de pijp is het verstandig deze af te schermen of te verstevigen. Zo kun je het onderste deel vervangen door een geplastificeerde of verzinkt stalen buis of een demontabele houten omkasting. De afvoer wordt bij voorkeur aangesloten op een riool. Zo wordt voorkomen dat water vlak langs een fundering de grond in loopt en in de muren optrekt en zo schade veroorzaakt. Overigens is regenwater afvoeren via het riool niet meer vanzelfsprekend; bij woonhuizen is dit in principe niet meer toegestaan. Bij de doorvoer van het tapeind door de (houten) bodem van een bakgoot moet het gat in die bodem groter (slobvormig) zijn dan de diameter van het tapeind om het schuiven van de zinkbekleding met het tapeind bij uitzetting en krimp mogelijk te maken. Voor hemelwaterafvoeren past men zink met een dikte van 0,80 mm (NTZ 14) toe. Om verstopping van een hemelwaterafvoer te voorkomen kun je een boldraadrooster in het tapeind plaatsen. Let wel: een boldraadrooster heeft niet in alle gevallen het gewenste effect. Wanneer te veel blad in de goot valt dat niet tijdig wordt verwijderd, stroomt de goot alsnog over. Het middel is dan erger dan de kwaal. Een bladvanger op maaiveldhoogte biedt een betere oplossing. ==Solderen== Titaanzink heeft een relatief laag smeltpunt, waardoor je alleen zachtsoldeer en een bout kunt gebruiken. Je kunt werken met 50% tin-50% lood of met 40% tin-60% loodsoldeer. Nieuw zink kun je in het algemeen na behandeling of instrijken met een vloeimiddel direct solderen. Ook oud zink kun je solderen, maar dat vraagt extra voorbereiding. Je moet oud zink eerst door schrapen en schuren reinigen totdat je een metaalblank oppervlak hebt verkregen. Vroeger reinigde men ook nog met zoutzuur, maar dat is niet meer toegestaan. Er zijn vloeimiddelen in de handel die bijzonder geschikt zijn voor het solderen van oud zink. ===Naden=== Het is van groot belang dat je naden goed vloeiend en capillair soldeert. Soldeernaden moeten een minimale overlap hebben van 10 mm. In verband met de sterkte mag de soldeerfilm maximaal 0,5 mm dik zijn. Het met ruggen solderen van verticale naden heeft nauwelijks invloed op de sterkte van de verbinding, maar wordt om esthetische redenen gedaan of komt voort uit de gehanteerde soldeertechniek. ==Brandpreventie== Het gebruik van open vuur leidt jaarlijks tot zware beschadiging en verlies van monumenten. Brand ontstaat vaak lang nadat de werkzaamheden zijn beëindigd. Wanneer open vuur voor loodgieterswerk onontbeerlijk is, dient men de hierna volgende voorzorgsmaatregelen te nemen om brand te voorkomen ([https://www.stichtingerm.nl/doc/P071%20URL%204011%20Metalen%20dakbedekkingen%20en%20goten%20bij%20monumenten%202.1%20(211126).pdf overgenomen uit de uitvoeringsrichtlijn (URL) 4011 van de Stichting Erkende Restauratiekwaliteit Monumentenzorg (ERM). In deze URL is ook nog een checklist van brandgevaarlijke activiteiten opgenomen als bijlage 9]). * Tref voldoende organisatorische maatregelen en zorg dat allen die bij het werk betrokken zijn, van timmerman tot loodgieter, doordrongen zijn van het brandgevaar. * Zorg dat de ondergrond en de omgeving stofvrij zijn. Denk ook aan spinrag en sterke tocht die een vlam naar binnen zuigt. Stof kan lang na het beëindigen van het werk nog ontbranden. * Verwijder ingerotte houtconstructies. Deze gelden als zeer brandgevaarlijk. * Maak houtconstructies onder het te solderen metaal vochtig met een natte doek. * Zorg dat 2 brandblussers van 12 kg en 2 blusdekens direct bij de hand zijn. * Controleer minimaal 2 uur na het einde van de werkzaamheden het uitgevoerde werk op smeulbranden, of laat dit doen door een ingehuurde brandwacht. In overleg met de opdrachtgever kun je hiervan afwijken. * Scherm bij het werken met een open vlam de andere constructies af met een vuurvast materiaal. Burgemeester en wethouders kunnen bij het verlenen van de voor de werkzaamheden vereiste omgevingsvergunning(en) nadere eisen stellen aan het uitvoeren van brandgevaarlijke werkzaamheden. ==Schade aan zink en de relatie tot andere materialen== Op het metaal vormt zich onder invloed van de buitenlucht een patinalaag, die het metaal beschermt tegen corrosie, waardoor een lange levensduur wordt bereikt. Het gevormde patina kan onder bepaalde omstandigheden zijn beschermende werking verliezen. Bepaalde stoffen, omstandigheden (slecht afschot, onvoldoende reiniging) of materiaalcombinaties kunnen tot aantasting van het materiaal leiden. In zinken goten en op platte daken die regelmatig langdurig onder water (blijven) staan en bovendien sterk zijn vervuild, wordt geen goede beschermende oxidelaag gevormd, maar een poreuze brosse laag. Er is kans op versnelde aantasting, mede omdat een hogere concentratie van schadelijke stoffen kan ontstaan. De schade tekent zich af door vlekken, strepen en uiteindelijk gaten en wordt veroorzaakt door organische vervuiling, bitumen/kunststoffen, metalen en riet, hout, leien en grind. ===Organische vervuiling=== Bladeren in een natte goot worden omgezet in humus waarin zich sulfiden ontwikkelen die het zink aantasten. Duivenmest heeft een hoge zuurgraad en ook uit eikenbladeren kunnen zuren vrijkomen. Ook deze zuren tasten het zink aan. ===Bitumen/kunststoffen=== Wanneer bitumineuze producten (bijvoorbeeld APP) direct blootstaan aan zonlicht, kunnen organische zuren, zoals carbolzuur, worden gevormd. Wanneer deze zuren met weinig regenwater worden meegenomen en in contact komen met zink, kan dit leiden tot (plaatselijke) aantasting van het zink. Je kunt de vorming van zuren tegengaan door de bitumineuze producten af te dekken met een strooilaag of te voorzien van een anti-UV strijklaag. Ook regenwater afkomstig van bepaalde (chloridehoudende) kunststofdakbedekkingen kan zink aantasten. ===Metalen=== Zink mag niet in direct contact staan met koper of ijzer (staal, niet verzinkt). Denk hierbij zeker ook aan ijzerslijpsel en spijkers, die na een (ver)bouw in de goten achterblijven. Zink wordt ook versneld aangetast door koperhoudend (hemel)water dat bijvoorbeeld afkomstig is van koperen goten, lei- en klimhaken, hemelwaterafvoeren, bliksemafleiders of bronzen klokken. Problemen door een koperen bliksemafleider kun je voorkomen door vertind koper toe te passen of de bliksemafleider in aluminium uit te voeren. Ook een plaatstalen of gietijzeren kap op een schoorsteen boven een zinken goot kan van invloed zijn op de aantasting. Contact met lood, roestvast staal, aluminium en (thermisch) verzinkt staal geeft geen problemen. ===Riet, hout, leien en grind=== De organische zuren die uit riet vrijkomen bij regen kunnen vrij sterke aantasting van zink veroorzaken, evenals bepaalde stoffen waarmee hout wordt geïmpregneerd. Dit geldt ook voor red cedar en eikenhout boven het zink. Ook ijzer-zwavelverbindingen (pyriet), afkomstig van een leibedekking, kunnen zink aantasten. ===Ondercorrosie=== Niet zelden wordt het zink ook aan de niet zichtbare onderzijde aangetast. Doordat de schade lange tijd verborgen blijft, is zij vaak veel groter. Condens tegen de onderzijde van het titaanzink kan aanleiding geven tot ernstige corrosieve aantasting van het zink. Ook de houten onderconstructie kan worden aangetast doordat het houtvochtgehalte te hoog wordt, waardoor schimmelvorming ontstaat. Om problemen te voorkomen moet men het zink voldoende beluchten (ventileren). ==Milieu== Ondanks de beschermende patinalaag bevat afkomend regenwater sporen zink. Dat is echter geen reden om zink niet toe te passen op een monument. De hoeveelheid is zeer gering en de afspoeling is de laatste 20 tot 30 jaar enorm afgenomen, met een factor 10. Deze afname is vooral bereikt door de sterke vermindering van de SO2-uitstoot. Dit is ook herkenbaar aan de langere levensduur van dakgoten en andere zinktoepassingen. In verband met milieueisen kun je het zink eventueel coaten. Dit heeft echter wel invloed op de uiterlijke verschijningsvorm van zink en kan daarmee op gespannen voet komen te staan met de monumentenzorg. Je kunt het direct lozen van de sporen zink tegengaan door het plaatsen van een filter. Een filtersysteem is relatief kostbaar en vraagt onderhoud. De Nederlandse wetgeving bevat geen bepalingen die het gebruik van zink verbieden. De bouwregelgeving bevat weliswaar voorschriften over materialen die niet mogen worden toegepast, maar daar valt zink niet onder. Bovendien geldt dat het bevoegd gezag met het oog op het behoud van een beschermd monument via een omgevingsvergunning voor de monumentenactiviteit kan afwijken van algemene bouwregels. Meer informatie: [https://www.duurzaambouwmetaal.nl/ Stichting Duurzaam Bouwmetaal]. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Vergunning en subsidie== Voor restauratie (werkzaamheden die het normale onderhoud te boven gaan en noodzakelijk zijn voor herstel) van beschermde monumenten is een [[Omgevingsvergunning - gebouwde en aangelegde rijksmonumenten|omgevingsvergunning]] vereist. Voor normaal onderhoud (noodzakelijke reguliere werkzaamheden die gericht zijn op het behoud van monumentale waarde) is [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/omgevingsvergunning/wel-of-geen-omgevingsvergunning niet altijd een vergunning vereist]. Voor gemeentelijke monumenten of provinciale monumenten kunt u contact opnemen met de gemeente. Voor werkzaamheden ten behoeve van de instandhouding van een rijksmonument kan de eigenaar in veel gevallen [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/subsidie-instandhouding-rijksmonumenten subsidie aanvragen]. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Michiel van Hunen, Taco Hermans en Klaas Boeder</div> </blockquote>  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het afplaggen van de heide. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Geschiedenis== De huidige kerk dateert uit ongeveer 1500 (of mogelijk nog eerder) en verving een houten kapel. Sinds de bouw is er zowel in- als uitwendig een aantal wijzigingen uitgevoerd. Van de laatmiddeleeuwse kerk zijn het schip en de westtoren nog intact. Het koor is gesloopt nadat de kerk omstreeks 1700 door brand was getroffen. In 1869 is de kerk bepleisterd en werd het interieur gewijzigd: de kansel kwam tegen de westmuur aan de toren te staan. In 1934 is aan de oostzijde de huidige consistoriekamer aangebouwd volgens plannen van architect Th. Rueter. De dooptuin en kansel keerden toen weer terug naar de oostzijde. Toen werd ook de uitwendige pleisterlaag verwijderd. De bouw- en restauratiegeschiedenis van de kerk is enigszins vergelijkbaar met die van de Johanneskerk in het naburige Laren.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huisterp is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huisterpen zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Een drenkplaats, ook wel dobbe genoemd, is een waterpoel om vee te laten drinken. Het is een verzamelpunt voor hemelwater. Dit waterreservoir kan ook gebruikt zijn door de mens, bijvoorbeeld als bluswater. Er zijn gegraven dobbes, maar ze kunnen ook op natuurlijke wijze zijn ontstaan. Ze komen voor in zandlandschappen en in zoute of brakke kwelders. De oudste door de mens gegraven dobbes dateren uit de ijzertijd. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Aanleiding voor de bescherming== In 2014 ontving de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) de suggestie om de heemtuin Thijsse’s Hof aan te wijzen als rijksmonument. De suggestie was ingediend door de beheerder: Stichting Thijsse’s Hof. Gemeente Bloemendaal is formeel eigenaar, maar sinds de oprichting in 1925 fungeert de Stichting in de praktijk als eigenaar. De RCE heeft de suggestie onderzocht en kwam tot de conclusie dat het hier gaat om een “onontdekt juweel”. Conform de geldende beleidsregel (beperkt aanwijzen, tenzij) was het gerechtvaardigd om Thijsse's Hof aan te wijzen als rijksmonument. ==Jac. P. Thijsse == In het kader van deze kennisbank wordt slechts kort ingegaan op de naamgever van het heempark. Thijsse's (Maastricht 25 juli 1865 - Overveen 8 januari1945) bekendheid door zijn geschriften, veel meer dan alleen de beroemde 'Verkade Albums', zijn niet aflatende inspanningen om de Nederlandse flora en fauna onder de aandacht te brengen (redding Naardermeer) en bestuursfuncties in diverse natuurorganisaties, vaak mede door hem opgericht (Vereniging Natuurmonumenten), hebben hem reeds bij leven grote bekendheid én waardering (eredoctoraat) opgeleverd. Zijn belangrijkste verdienste is vooral gelegen in de manier waarop hij door zijn vermogen tot popularisering van de natuur een groot publiek heeft weten te bereiken. Mede daardoor is een mentaliteitsverandering tot stand gebracht waardoor natuurbescherming deel is gaan uitmaken van onze maatschappijvisie. ===Bloemendaal=== Vanwege de gezondheid van de jongste zoon verhuisde het gezin in 1902 van Amsterdam naar Bloemendaal. Toen Thijsse 60 jaar werd, stelde de gemeente Bloemendaal op initiatief van enkele vrienden en bewonderaars een stuk grond aan de Mollaan in Bloemendaal ter beschikking. Tegelijkertijd werd de bijbehorende beheerstichting opgericht. Thijsse bemoeide zich intensief met de aanleg en de beplanting van de 2 hectare grond tot heemtuin. Eenmaal gereed stelde hij de tuin open voor het publiek. Ook nu nog kan het publiek daar vrij rondlopen. Ook worden er nog steeds groepen schoolkinderen ontvangen. Na zijn overlijden is Jac. P. Thijsse begraven op de Algemene Begraafplaats aan de Bergweg in Bloemendaal. ==Heemtuinen in Nederland== Een heemtuin, heembos of heempark is een kunstmatig, veelal omheind landschapselement, bedoeld om de inheemse, wilde flora en fauna te laten zien. Het begrip is geïntroduceerd door Thijsse. Het oorspronkelijke idee van Thijsse was dat van een 'educatief plantsoen' dicht bij de mensen. De nadruk lag niet op soortenkennis, maar op inzicht in leefgemeenschappen van planten en dieren. Veel oorspronkelijke heemtuinen zoals Thijsse die zag, zijn verdwenen. Tot de uitzonderingen behoren Thijsse's Hof in Bloemendaal (1925), Veermanshof te Wijhe (1971), Thijssepark in Amstelveen (vernoemd naar Thijsse, aangelegd in fases in de jaren '40 tot '70, tevens rijksmonument nr. 532027) en Heemtuin Rucphen (1980-1981 niet aangelegd als educatieve tuin maar als sociale werkvoorziening en kreeg later een educatieve functie). Deze worden nog steeds als educatieve heemtuinen onderhouden. ==Thijsse's Hof== ===Omschrijving=== Heemtuin, ca. 2 hectaren groot, gelegen aan de Mollaan in Bloemendaal. Aanleg volgens de principes van de Engelse landschaps architectuur naar ontwerp van L.A. Springer. De beplanting bestaat uit louter inheemse soorten die voorkomen in de Kennemer duinen. Hiervoor zijn diverse biotopen aangelegd waaronder: * een centrale vijver; * droog duingrasland met onder andere zachte haver en geel zonneroosje; * duinbos met onder andere zomereik en beuk, een struiklaag met onder andere eenstijlige meidoorn en hazelaar en een kruidlaag met onder andere daslook en dagkoekoeksbloem; * natte duinvallei met onder andere rietorchis en zomerklokjes; * muurbegroeiingen met onder andere steenbreekvaren; * onkruidakkers met onder andere klaproos en groot spiegelklokje. Nabij de entree aan de Mollaan bevindt zich een instructielokaal uit 2013 van BBHD architecten. Dit vervangt een ouder lokaal uit 1976. In dit gedeelte ligt ook onkruidakkers, een kleine vijver en lage muren met muurbegroeiing. Daarna volgt het pad door het duinbos. Centraal ligt de grote vijver. Uitkijkend over de vijver staat een levensgroot bronzen beeld van Jac. P. Thijsse, vervaardigd door Jolanda Prinsen in 1996. De demonstratiestrook achter de vijver is een afgebakend gedeelte waar inheemse planten worden getoond die elders in Nederland voorkomen. In de hogere zone ligt het droge duingrasland. ===Geschiedenis=== De Hof werd ontworpen door Leonard Anthony Springer en onder toeziend oog van Thijsse aangelegd. Cees Sipkes die de eerste kwekerij in Nederland met inheemse planten had, 'De Teunisbloem' in Haarlem, leverde planten. Uit de correspondentie tussen Thijsse en Springer, die bewaard is gebleven in het archief van Thijsse's Hof, blijkt dat Thijsse zich intensief bemoeide met het ontwerp. Begin 20ste eeuw was een dergelijke tuin een nieuw fenomeen, want in tuinen en parken was men in de eerste plaats gericht op een exotisch sortiment. Wilde planten kwamen vroeger veel voor en werden niet de moeite waard gevonden om in tuinen te kweken. Door de verstedelijking en de intensivering van de landbouw nam ook toen al de natuurlijke rijkdom af. Veel wilde planten werden steeds minder gewoon en vaak zeldzaam en bedreigd in hun voortbestaan. Daardoor nam de belangstelling voor wilde planten alsook voor de natuur in het algemeen toe. Ook wilde planten werden begerenswaardig voor de tuin. Thijsse was de eerste die tuinen met louter inheemse soorten voorstelde. Thijsse's Hof is daarmee de eerste en dus oudste heemtuin van Nederland. In de Hof gaf hij geregeld zelf excursies. Thijsse schreef twee publicaties over zijn hof: 'Het eerste jaar in Thijsses hof' en 'Het tweede jaar in Thijsses hof'(1942). ===Natuureducatie=== Thijsse’s Hof is bovendien de eerste tuin die voor natuureducatie werd aangelegd. Daarom liet Thijsse de wilde planten groeien in hun natuurlijk verband, in zogenaamde plantengemeenschappen en niet cultuurmatig geordend zoals in botanische tuinen en siertuinen. De ordening van de wilde planten komt (grotendeels) door natuurlijke processen tot stand al geeft de mens wel een eerste aanzet via aanplant en uitzaai. In dit type heemtuin, de natuurtuin, kan de bezoeker niet alleen wilde planten op zichzelf leren kennen maar ook kennis opdoen over het samengroeien van plantensoorten en over het verband tussen plantensoorten en hun milieu (ecologie). Het opdoen van ecologische kennis is zeer belangrijk in het verband met het natuur- en milieubeheer. Nog steeds krijgen schoolklassen uit Bloemendaal en omgeving (ca. 900 kinderen per kwartaal) daar biologieles zoals Thijsse het bedoelde: door de natuur onvergetelijk te beleven. ===Natuurontwikkeling=== Thijsse’s Hof is tevens het oudste voorbeeld van natuurontwikkeling in Nederland en is als zodanig ook van natuurwetenschappelijke betekenis. Onder natuurontwikkeling verstaan we het proces waarbij gebieden met een lage natuurwaarde, in de regel agrarische gronden, omgevormd worden tot waardevolle natuurgebieden waar nieuwe levensmogelijkheden geboden worden aan onder andere zeldzame en bedreigde planten- en diersoorten. Datzelfde proces heeft op de plek van Thijsse’s Hof plaatsgevonden. Daar werd een braakliggend aardappelakkertje met eiken hakhout omgevormd tot gevarieerd natuurgebied. Het is de eerste keer dat doelbewust door uitgraving op de ene plek en opbrengen van zand elders, een gevarieerd milieu werd geschapen waar een belangrijk deel van de duinflora een groeiplaats vindt. ===Vrijwilligers=== In de periode van 1925 tot en met 1958 werd vooral gewerkt aan het behouden van de Hof conform de eerste aanleg. Rond 1958 stond de Hof daardoor zowel ecologisch als educatief niet meer 'op de kaart'. Tussen 1959/60 en 1964 werd daarom een renovatieplan uitgevoerd. Dit werd in 1990 nogmaals herhaald. Het vele werk in de Hof wordt onder leiding van één betaalde hovenier door een grote groep vrijwilligers uitgevoerd. ==Monumentale waarden== Thijsse's Hof is van algemeen belang vanwege * Cultuurhistorische waarde: belang van het object als bijzondere uitdrukking van een landschappelijke ontwikkeling en wegens innovatieve waarde en pionierskarakter; Thijsse heeft het begrip heemtuin geïntroduceerd als reactie op de verschraling van de natuurlijke soortenrijkdom in Nederland. Dergelijke bewegingen kwamen ook op in de ons omringende landen, voornamelijk Duitsland en België. De tuin is het oudste voorbeeld van natuurontwikkeling in Nederland. De tuin is van groot belang als weerspiegeling van de opkomst van de natuurbescherming in Nederland waarvan Thijsse één van de belangrijke grondleggers was. De tot op de dag van vandaag voorgezette educatieve functie en vrije wandeling; * Tuinhistorische waarde: belang van het object voor het oeuvre van L.A. Springer en wegens de hoogwaardige esthetische kwaliteiten van het ontwerp, aangelegd volgens de filosofie van Jac. P. Thijsse. Thijsse heeft zich direct bemoeid met het ontwerp. De soortenrijkdom is groot en weerspiegelt de soorten die van nature in de Kennemer duinen voorkomt. De aanplant is voor een deel verzorgd door Cees Sipkes die de eerste kwekerij in Nederland had met inheemse soorten; * Situationele en ensemblewaarde wegens de betekenis van het object voor het aanzien van zijn omgeving. Dit in relatie tot de geschiedenis van de voormalige buitenplaats Saxenburg en de latere aanleg van het Bloemendaalse bos. Tevens gelegen binnen het beschermde gezicht Bloemendaalse Park/Duin en Daal; * Gaafheid en herkenbaarheid. De tuin is gaaf in opzet, structuur en plantensortiment. Er hebben enkele wijzigingen plaatsgevonden zoals de bouw van een bescheiden instructielokaal en een demonstratiestrook maar deze zijn van ondergeschikt en belang en tasten de monumentale waarde niet aan. De tuin is nog een goed herkenbare uitdrukking van de oorspronkelijke historische functie; * Zeldzaamheid, belang van het object wegens absolute zeldzaamheid in architectuurhistorisch, typologisch of functioneel opzicht; De heemtuin Thijsse’s Hof is de eerste, en daarmee oudste van Nederland. Andere heemtuinen van enige ouderdom zijn inmiddels verloren gegaan.  
==Beschrijving== De in architectonische tuinstijl uitgevoerde tuinaanleg is omgeven door een gracht. De tuinaanleg bestaat uit zes verschillende gedeelten die rondom het huis zijn gesitueerd: een oprit met "voorplein"; een terras direct tegen het huis gelegen; een vierkante binnentuin grenzend aan het terras; een gazon omzoomd door een wand van bomen en heesters; een symmetrisch gedeelte met verdiepte binnentuin, dat oorspronkelijk als bloementuin bedoeld was; een moestuin met boomgaard en kas. In 2003 werd bij veldbezoek geconstateerd dat enkele in de registeromschrijving genoemde gedeelten veranderd of verwijderd zijn. Zo is het oorspronkelijke terras rondom het huis afgebroken en vervangen. De tuin tegen de zijgevel is vervangen door een nieuwe zwembadtuin. De moestuin is verdwenen, de flagstones van alle paden zijn vernieuwd, en de strook langs de oprit is heringericht.'"`UNIQ--ref-0000001C-QINU`"'  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Geschiedenis== In 1330 wordt het kasteel voor het eerst genoemd. Hoe dit kasteel er heeft uitgezien is niet bekend. Bernard van den Bongard liet in het tweede kwart van de 16de eeuw een nieuw kasteel bouwen. Aanvankelijk bestond de omgrachte hoofdburcht daarvan uit een L-vormig gebouw, dat rond 1540 is uitgebouwd tot een vierkant kasteel met ronde hoektorens en een poorttoren aan de zuidwestzijde. Het L-vormige gebouw stond op de westhoek, op de noordhoek bevond zich toen ook een woonvleugel. Voor 1822 is het zuidoostelijke deel van de hoofdburcht afgebroken, kort na 1889 is ook de noordelijke woonvleugel afgebroken samen met de ronde toren op de noordhoek. De voorburcht dateert in aanleg uit 1701 en is vermoedelijk nooit omgracht geweest. ==Omschrijving== De hoofdburcht van kasteel de Bongard is het restant van een vierkante hoofdburcht met ronde hoektorens uit het tweede kwart en het midden van de 16de eeuw. Daarvan is nu nog de bebouwing op de westhoek over, inclusief een ronde toren en de poorttoren. De oorspronkelijke omgrachting is na 1925 langzaam verdwenen, eerst het zuidwestelijke deel, rond 1935 ook het overige deel. De voorburcht is nog in zijn oorspronkelijke vorm behouden, hoewel de daarop aanwezige bijgebouwen meerdere malen zijn verbouwd.  +
==Geologie== Het Westerkwartier ligt in het zuidwesten van de provincie Groningen en grenst deels aan Friesland en aan Drenthe. Het Reitdiep – met daarachter het Hogeland – vormt min of meer de grens in het oosten en noorden. Het noorden van de streek bestaat uit zeeklei. Het meer landinwaarts liggende zuidelijke deel bevat laagliggende zand- en veengrond. Vanwege de zandgrond komt in het zuiden van het Westerkwartier grotendeels het gemengde bedrijf voor. Op de zeekleigrond komt voornamelijk akkerbouw voor. ==Middeleeuwen== Van de oudere boerderijen is in de streek weinig overgebleven. Dit waren langwerpige, veelal driebeukige gebouwen, vergelijkbaar met het oude Friese langhuis, met een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De eerste boerderijen waren van hout. De gebouwen hadden aanvankelijk rieten daken. Vanwege de aanwezige kleigrond bij het Reitdiep, die geschikt is voor baksteenfabricage, zijn de boerderijen in de streek al in een vroeg stadium versteend. ==Huidige boerderijen== De huidige boerderijen in het Westerkwartier zijn vanaf de achttiende eeuw ontstaan en dateren grotendeels uit de negentiende en vroege twintigste eeuw. ===Bedrijfsgedeelte=== Omdat de streek aan Friesland grenst is de Friese schuur alom aanwezig in het gebied. De boerderijen met de Friese schuur komen ook in het aangrenzende gebied van de Kop van Drenthe voor. Het formaat van het bedrijfsgedeelte is bij de meeste boerderijen wel kleiner dan in de rest van de provincie Groningen. Dit hangt samen met de hoger liggende zand- en veengrond in het zuidwesten, waardoor de oogstopbrengst en de benodigde tasruimte hier kleiner zijn dan op de kleigrond. In het Westerkwartier komen daarom zowel grote als kleinere kop-rompboerderijen en kop-hals-rompboerderijen voor, maar op de noordelijker gelegen kleigrond zijn de boerderijen vooral groot. In het weidegebied langs het Reitdiep stonden echter grotere kop-hals-rompboerderijen onder sterke invloed van de boerderijen op het Hogeland, alsmede uit de aangrenzende Friese kuststreek. Een andere variant is de stelp, het boerderijtype zonder vooruitspringend woongedeelte, dat vooral in het zuidelijke Westerkwartier voorkomt. Het woon- en bedrijfsgedeelte van de stelp zitten onder hetzelfde dak en de plattegrond is min of meer rechthoekig. De rechthoekige schuur is verdeeld in drie beuken en bestaat uit een constructie van dekbalkgebinten. De middenbeuk bestaat meestal uit rechthoekige gebintvakken. Ten behoeve van de stabiliteit zijn zowel in de lengte- als in de breedterichting van het gebint schoren aangebracht. De middelste beuk diende voor het optassen van graan en hooi. Deze bevindt zich dan ook onder de daknok. De ene zijbeuk diende als zijlangsdeel en bevat meestal in de achtergevel een stel hoge inrijdeuren. De zijlangsdeel stond in open verbinding met de tasvakken in de middenbeuk. De deel was bij de akkerbouwboerderijen mede als dorsvloer in gebruik. De dorsmolen werd door paarden aangedreven, al dan niet van binnen of buiten het bedrijfsgedeelte. Ter plaatse van de dorsmolen stonden de gebintstijlen vaak opzij om ruimte te creëren. De andere zijbeuk was meestal (deels) in gebruik als jongvee- of melkveestal. Midden achteraan bevond zich een paardenstal, uitwendig te zien aan centraal in de achtergevel geplaatste grote vensters. De indelingen van de stallen verschilden per boerderij. Bij gemengde bedrijven in het zuidelijke Westerkwartier fungeerde een zijbeuk doorgaans als koestal, de middenbeuk als tasruimte en de andere zijbeuk als zijlangsdeel. In het noorden van het gebied – waar akkerbouw overheerst – is de ruimte die veestallen innemen veel kleiner. ===Woongedeeltge=== Het woongedeelte in het Westerkwartier vertoont eveneens invloed uit het aangrenzende Hogeland en Friesland. Bij de oudste boerderijen bevat de kop meestal één vertrek dat vanuit de hals bereikbaar is. Meestal staat op minstens een van de topgevels een schoorsteen. Er zijn ook woongedeelten met een langgerekte kop, waarin de voordeur zich centraal in de lange zijgevel bevindt. In de hals bevinden zich meestal de keuken en werkruimten. Sommige kop-hals-rompboerderijen hebben een gedeeltelijk onderkelderd woongedeelte. Dat waren meestal op de melkveehouderij gerichte boerderijen. Boven de kelder bevond zich in dat geval een – meestal vanuit de gang bereikbare – opkamer, al dan niet voorzien van bedsteden. Bij de kleinere kop-rompboerderij steekt het woongedeelte – de kop – relatief weinig naar voren uit. Meestal is ook het voorste gebintvak onder de grote kap van de “Friese schuur” bij het woongedeelte getrokken. Daar zitten dan, in de directe nabijheid van de veestal, de keuken en werk/spoelruimte ofwel woon- of slaapvertrekken. Bij de stelpboerderij ten slotte neemt het woongedeelte meestal bijna de gehele boerderijbreedte in beslag. Het woongedeelte is aan de voorzijde vaak wel iets smaller uitgevoerd vanwege behoefte aan ruimte op de hoeken, daglichtinval en de plaatsing van deeldeuren aan de voorkant van de zijlangsdeel. Het woongedeelte is relatief ondiep, telt maximaal een vertrek in de lengterichting en herbergt daarachter een gang, keuken en werkruimte. Anders dan bij de Friese stelpen het geval is, hebben de stelpen in het Westerkwartier meestal een wolfsdak. Dit uit zich in de hoger opgaande voor- en achtergevel.  
==Geologie== Westerwolde ligt in het zuidoosten van de provincie Groningen, tegen de Duitse grens. Het gebied bestaat uit iets hoger gelegen zandgrond, dat deels is ontstaan door afgegraven veen als gevolg van de turfwinning. In het westen en zuiden loopt het gebied over in de Veenkoloniën. In het noorden grenst het gebied aan het Oldambt. Vanwege de hoger liggende zandgronden is in dit gebied sprake van het gemengde bedrijf. Op de afgegraven zandgrond (dalgrond) komt akkerbouw voor. De ontginningsgeschiedenis van Westerwolde gaat terug tot in de middeleeuwen. ==Middeleeuwen== Van de vroegere boerderijen is weinig overgebleven. Dit waren langwerpige, veelal driebeukige gebouwen, met een woongedeelte voor en een bedrijfsgedeelte achter. De eerste boerderijen waren van hout. De gebouwen hadden aanvankelijk rieten daken. ==Huidige boerderijen== De huidige Westerwoldse boerderijen dateren grotendeels uit de negentiende en eerste helft van de twintigste eeuw. De oudste nog bestaande voorbeelden dateren uit de achttiende eeuw. Vermoedelijk heeft in die eeuw verstening van de boerderijen plaatsgevonden. ===Bedrijfsgedeelte=== Kenmerkend voor Westerwoldse boerderijen is het brede, vaak vijfbeukige bedrijfsgedeelte. Uitgangspunt was een grote ruimte die optimaal functioneerde voor het gemengde bedrijf. Daardoor waren een grote tasruimte en dorsvloer nodig, alsmede ruimte voor veestallen. Hierdoor was meestal sprake van een middenbeuk die als grondtas diende, geflankeerd door twee binnenste zijbeuken die als zijlangsdeel dienden en twee smalle buitenste zijbeuken voor de veestallen. Het vee stond in potstallen met de koppen naar de deel en werd gevoerd vanuit een smalle voergang. De twee zijlangsdelen zijn aan de achterzijde vaak herkenbaar aan twee stellen inrijdeuren ter weerszijden van de middendeel. In Westerwolde zitten de deeldeuren van één zijlangsdeel vaak ook aan de voorzijde, waardoor het lossen van de wagens nog sneller en efficiënter kon gaan door aan de ene kant erin en de andere kant eruit te rijden. Midden achteraan bevond zich een paardenstal, uitwendig te zien aan grote vensters in het midden van de achtergevel. De daken van de Westerwoldse boerderijen hebben meestal een wat flauwere hellingshoek dan die van de boerderijen elders in Groningen. ===Woongedeelte=== De boerderijen in Westerwolde hebben ook een betrekkelijk sober woongedeelte, dat zich meestal onder dezelfde kap als het bedrijfsgedeelte bevindt. In plaats van een reeks krimpen treffen we hooguit één verspringing tussen woon- en bedrijfsgedeelte aan. Dat kan een ingebouwde hoek zijn, waarbij één zijgevel van het woongedeelte hoger is opgetrokken dan de andere zijde. Als gezegd zitten bij sommige boerderijen in de uitgespaarde hoek aan de voorzijde de deeldeuren. Hier en daar zitten de deeldeuren zelfs in de voorgevel, omdat de zijlangsdeel geheel naar voren doorloopt. Sommige boerderijen in Westerwolde hebben boven het woon- en bedrijfsgedeelte een eigen dak met een verschillende hellingshoek. Het smallere woongedeelte is dan soms diep naar voren uitgebouwd en heeft grote vensters en een voordeur aan de zijkant. Evenals in het Oldambt was de etage boven het woongedeelte vaak als zaadzolder in gebruik, ook hier te zien aan de reeks kleine vensters boven in de voorgevel.  
==Geologie== West-Friesland is een ingedijkte polderregio in het midden van Noord-Holland, die wordt omgeven door de Omringdijk. Het gebied bestaat uit oude en jonge zeeklei, die in de holocene periode is afgezet achter een strandwal, alsmede uit dunne lagen van het zgn. Hollandveen. De regio grenst in het oosten aan de voormalige Zuiderzee. Sinds de jaren dertig grenst het noorden deels aan de Wieringermeerpolder, onderdeel van de Zuiderzeewerken. Het westen wordt begrensd door de genoemde strandwal – de duinen aan de Noordzeekust. Ten zuiden ervan liggen onder andere de zeventiende-eeuwse droogmakerijen de Beemster en de Schermer. Het landschap bestaat uit uitgestrekte polders, lintdorpen en de voor dit gebied kenmerkende stolpboerderijen. Omdat de stolpen in de zeventiende-eeuwse droogmakerijen, alsmede die in de kuststreek, veel overeenkomen met die in West-Friesland, heeft deze beschrijving ook betrekking op deze genoemde gebieden. ==Middeleeuwen== Van oudsher domineerde het gemengde bedrijf in West-Friesland. Vanaf het einde van de middeleeuwen is men echter steeds meer overgaan op de veehouderij, omdat de bovenste veenlagen in toenemende mate een belemmering vormden voor akkerbouw. Het gebied kende in de zeventiende eeuw een aanzienlijke agrarische opleving vanwege de bloei van de nabijgelegen Hollandse steden. Hierdoor was er veel vraag naar o.a. kaas. De uitstekende (water)wegen zorgden voor een snelle afzet en veel welvaart onder boeren. Ondanks een economische neergang van de steden gedurende de achttiende en begin negentiende eeuw bleef de vraag naar zuivelproducten groot en de boeren in Noord-Holland profiteerden daarvan. De stolpboerderijen werden dan ook tot in de eerste helft van de twintigste eeuw in dit gebied gebouwd. De nieuwe boerderijvorm werd ook elders in Noord-Holland toegepast, tot in het Kennemerland en zelfs ten zuiden van het IJ. Voordat de stolpboerderij ontstond, was er sprake van een ander en minder opvallend type boerderij. Toen het zeekleigebied gedurende de middeleeuwen werd ingedijkt en ontgonnen, ontstonden de eerste boerderijen die een min of meer rechthoekige vorm hadden. Deze waren uit hout opgetrokken, waren veelal laag gebouwd en gedekt met rieten daken. De vormgeving was kenmerkend voor de eerste woonstalhuizen in het Hollandse, waarin de boerenfamilie en het vee dicht op elkaar leefden. Het vee stond achter de woonvertrekken in twee rijen met de koppen naar de buitenwand gericht. Achter het vee lag de grup, een ondiepe mestgoot. De oogst werd buiten opgeslagen in kapbergen; de boerderij zelf bood daarvoor onvoldoende ruimte. ==Huidige boerderijen== Omstreeks 1600 deed de stolpvorm zijn intrede in het Noord-Hollandse landschap, hetgeen een uitstekende oplossing was voor het genoemde ruimtelijke probleem. De stolp was in meerdere opzichten efficiënt en vooruitstrevend voor de tijd. De compacte ruimtevorm sloot goed aan bij het in de zeventiende eeuw dominerende middelgrote bedrijf. De essentie was dat de hooiopslag in de boerderij zelf kon plaatsvinden, dichtbij het vee. Het boerderijtype is waarschijnlijk in West-Friesland ontstaan. Dat gebeurde in het begin vaak als uitbreiding of wijziging van een bestaande boerderij. Later werden ook steeds meer nieuwe stolpen gebouwd. ===Bedrijfsgedeelte=== De basis van de stolp bestaat uit een nagenoeg vierkante plattegrond met een dito middenkern en daaromheen aansluitende ruimten. De middenkern bestaat uit een hoge constructie van dekbalkgebinten, waarvan de gebintstijlen op de hoekpunten rusten op poeren. Deze constructie wordt geschraagd door al dan niet dubbele schoren en draagt in zijn geheel het piramidevormige dak. Daardoor zijn de vaak deels houten buitenwanden niet dragend. Dat bood voordelen omdat er beperkt gefundeerd hoefde te worden, hetgeen de bouwkosten kon drukken. De stolpboerderij was als volgt ingedeeld: de middenkern diende als ruimte voor hooiopslag – dit was het hoogste deel van de boerderij midden onder het piramidale dak. Aan de zijkant of (deels) aan de voorkant bevond zich het woongedeelte. Aan de andere zijkant stond het vee opgesteld in een enkele rij met de koppen naar buiten gericht. Grenzend aan het woongedeelte en de veestal bevond zich een werkruimte. Opvallend was dat de bedstede veelal in het tasvak was ingebouwd, dit om ruimte te besparen. Het opgetaste hooi zorgde voor warmte. De deeldeuren zaten bij de Westfriese stolp vaak geheel links of rechts in de voorgevel, gericht naar de openbare weg – deze infrastructuur was voor de bedrijfsvoering essentieel vanwege de af te leggen afstand tussen de boerderij en de weilanden. Vanwege de benodigde doorrijhoogte lagen de deeldeuren iets terug t.o.v. de gevel en werd de daklijn boven de deuren opgetild. Bij de stolpen in de droogmakerijen zaten de deeldeuren doorgaans in de zij- of achtergevel, direct gericht naar de wei. Indien het bedrijfsgedeelte moest uitbreiden, bood de stolp zelf daarvoor onvoldoende ruimte. Daarom werd vaak achter de boerderij een uitgebouwde veestal geplaatst, de zogenaamde staart. Uitbreidingen van stolpboerderijen door landbouwkundige ontwikkelingen vonden ook veel plaats, vooral te zien aan de benodigde extra tasruimte. Sommige stolpen zijn in de lengterichting uitgebreid, waardoor de boerderij een rechthoekige vorm kreeg. De kern bestaat dan uit twee vierkante gebintvakken achter elkaar. Deze zijn te herkennen aan de noklijn van het dak. Andere stolpen werden voorzien van een bijgebouw. ===Woongedeelte=== Naarmate de welvaart van de boer of pachteigenaar steeg, werd de boerderij verfraaid onder invloed van de burgerlijke bouwkunst uit die periode. Niet zelden werd de woning naar voren uitgebreid met een zgn. kort voorend en/of van een decoratieve topgevel voorzien. Er zijn ook boerderijen met een lang voorend: een diep uitgebouwd voorhuis. Sommige daarvan hebben nog de sporen van het middeleeuwse woonstalhuis, waarbij is gepoogd om het bedrijfsgedeelte op een efficiënte manier te vergroten. Er was aandacht voor de symmetrie. Een opvallend kenmerk was de zogenaamde dakspiegel: het pannendak was deels onder het rieten dak zichtbaar gelaten in de vorm van een symmetrisch sierpatroon. Ook ronde gemetselde schoorstenen zien we veel in West-Friesland. Houten afwerkingen en topgevels werden beschilderd in bijvoorbeeld de trant van de Zaanstreek. Rijk uitgevoerde boerderijen kregen een voorend met bakstenen topgevel en natuurstenen ornamenten onder invloed van de stedelijke grachtenpanden, voornamelijk bij welgestelde Amsterdamse handelaren die landerijen aankochten en verpachtten onder boeren. De eigenaar gebruikte dan de representatieve vertrekken als zomerverblijf en de boer woonde apart aan de achterzijde van de boerderij. Bij de meest welvarende boeren vond verstening van de boerderijen dan ook in een vroeg stadium plaats; vaak al tijdens de nieuwbouw in de zeventiende eeuw. Ook aan het interieur is veel aandacht besteed: de rijkst aangeklede boerderijen uit de zeventiende eeuw zijn in het representatieve vertrek voorzien van een smuiger: een forse schouw, bekleed met tegelwerk en voorzien van vaak Bijbelse afbeeldingen. Opvallend is dat zowel de schouw als de wand eromheen betegeld zijn en dat de betegelde wand naar boven toe uitkraagt. Veel stolpboerderijen bestaan echter deels nog uit hout. Hout was in grote mate beschikbaar vanwege de houtproductie in de Zaanstreek en kon via de goede waterwegen gemakkelijk worden aangevoerd. Daarnaast was de slappe ondergrond in Noord-Holland ongeschikt voor grootschalige baksteenbouw. Ook was er niet of nauwelijks sprake van baksteenfabricage in de regio, waardoor de transportkosten van de baksteen hoog waren.  
==Geologie== Het gebied waarop deze beschrijving betrekking heeft omvat Waterland, direct ten noorden van Amsterdam, en de Zaanstreek. Het dankt zijn naam aan het waterrijke en laaggelegen veenweidegebied, een onderdeel van het Hollandveen uit de holocene periode. Aan de oostkant ligt het Markermeer en ten noorden liggen de droogmakerijen de Beemster en de Schermer. Het zuiden wordt tegenwoordig gevormd door de stadsuitbreidingen van Amsterdam-Noord uit de twintigste eeuw en grenst aan het IJ. De Zaanstreek en de rivier de Zaan liggen in het westen. Het gebied bestond - tot het vanaf circa 1000 na Chr langzaam aan ontgonnen werd - uit binnenmeren. Een deel ervan was gevormd door de Zuiderzee, die door de eeuwen heen voor overstromingen zorgde. Na overstromingen in de twaalfde en dertiende eeuw is de Waterlandse Zeedijk aangelegd, waarna het land verder kon worden ontgonnen. Van oudsher leefde de bevolking hier van de visserij en in bescheiden mate van het gemengde bedrijf. In de laatste circa vijf eeuwen was kleinschalige veehouderij het belangrijkste bestaansmiddel geworden. Vanwege de ontstane drassige ondergrond en de vele sloten waren de ontginningsmogelijkheden beperkt voor (zware) landbouwvoertuigen. De keuze voor deze gebiedsafbakening kan als volgt worden toegelicht: Waterland en de Zaanstreek bestaan voor een groot deel uit drassige grond, omgeven door veel water. Deze omstandigheden hadden door de eeuwen heen een beperkende invloed op de ontginningen, waardoor het type boerderij zich over het geheel genomen onderscheidt van de standaard-stolp in de rest van Noord-Holland. Het formaat is kleiner, de indeling compacter, ze zijn praktisch geheel uit hout opgetrokken en bijzonder is bovendien de zogenaamde hooihuis-boerderij, die verderop in de tekst wordt toegelicht. ==Middeleeuwen== Voordat de voor dit gebied kenmerkende stolp- en hooihuisboerderij ontstond, was er sprake van een ander en minder opvallend type boerderij. Toen het gebied gedurende de middeleeuwen werd ingedijkt en ontgonnen, ontstonden de eerste boerderijen die een min of meer rechthoekige vorm hadden. Deze waren uit hout opgetrokken, waren veelal laag gebouwd en gedekt met rieten daken. De vormgeving was kenmerkend voor de eerste woonstalhuizen in het Hollandse, waarin de boerenfamilie en het vee dicht op elkaar leefden. Het vee stond achter de woonvertrekken in twee rijen met de koppen naar de buitenwand gericht. Achter het vee lag de grup, een ondiepe mestgoot. De oogst werd buiten opgeslagen in kapbergen; de boerderij zelf bood daarvoor onvoldoende ruimte. ==Huidige boerderijen== Omstreeks 1600 deed de stolpvorm zijn intrede in het Noord-Hollandse landschap, hetgeen een uitstekende oplossing was voor het genoemde ruimtelijke probleem. De stolp was in meerdere opzichten efficiënt en vooruitstrevend voor de tijd. De compacte ruimtevorm sloot goed aan bij het in de zeventiende eeuw dominerende middelgrote bedrijf. De essentie was dat de oogstopslag in de boerderij zelf kon plaatsvinden, dichtbij het vee. Het boerderijtype is waarschijnlijk in West-Friesland ontstaan en heeft zich vervolgens in hoog tempo uitgebreid naar andere delen van Noord-Holland, waaronder Waterland en de Zaanstreek. Dat gebeurde in het begin vaak als uitbreiding of wijziging van een bestaande boerderij. Later werden ook steeds meer nieuwe stolpen gebouwd. ===Bedrijfsgedeelte=== De basis van de stolp bestaat uit een nagenoeg vierkante plattegrond met een dito middenkern en daaromheen aansluitende ruimten. De middenkern bestaat uit een hoge constructie van dekbalkgebinten, waarvan de gebintstijlen op de hoekpunten rusten op poeren. Deze constructie wordt geschraagd door al dan niet dubbele schoren en draagt in zijn geheel het piramidevormige dak. Daardoor zijn de vaak deels houten buitenwanden niet dragend. Dat bood voordelen omdat er beperkt gefundeerd hoefde te worden, hetgeen de bouwkosten kon drukken. De stolpboerderijen in Waterland en de Zaanstreek vertonen echter enkele opvallende afwijkingen ten opzichte van die in West-Friesland en de Beemster, te verklaren door de genoemde geologische en landbouwkundige ontwikkelingen in dit gebied. Vanwege de drassige ondergrond bestaan veel boerderijen in de regio (bijna) uitsluitend uit hout en ze hebben ook een geringe omvang in vergelijking met de Westfriese stolp. Ze zijn beschilderd in de karakteristieke kleuren groen (Zaanstreek) of blauwgrijs (Waterland). Het dak heeft vaak precies de vorm van een piramide, met gelijke zijden. Het hooi werd op moeilijk berijdbare plekken handmatig in- en uitgedragen. De kleinere boerderijen misten dan ook de grote deeldeuren. De grootste stolpen hebben wel deeldeuren, gewoonlijk in de achtergevel. De centrale tasruimte was gemiddeld genomen dus ook kleiner dan elders in Noord-Holland en het vee ging door een enkele staldeur. Een dorsvloer ontbrak en de werkruimte was daardoor klein. ===Woongedeelte=== Het woongedeelte was klein en compact. Zoals elders in Noord-Holland gebeurde, is het woongedeelte in de Zaanstreek en Waterland veelal naar voren uitgebouwd, een zogenaamd lang voorend. Bij uitbreiding of behoefte aan meer woonruimte is aan de voorzijde een nieuw woongedeelte gebouwd dat met een smal tussenlid met het bedrijfsgedeelte is verbonden. ===Hooihuis=== Een opvallend type boerderij in de Zaanstreek en Waterland is de zogenaamde hooihuis-boerderij. Deze bestaat uit een hoogopgaand vierkant of rechthoekig hooihuis met tentdak en (gepotdekselde) houten wanden. Het hooihuis zelf is vaak ook in twee richtingen uitgebouwd met een zijruimte, waarboven een aflopend dak. Naar voren toe uitgebouwd is de veestal die in dit geval uit twee rijen bestaat. Het vee staat met de koppen naar de buitenwand. Aan de straatzijde sluit het woongedeelte aan, dat soms smaller is dan het bedrijfsgedeelte en een decoratieve topgevel in Zaanse trant bevat. Het woongedeelte is ook hier soms vrijstaand of semi-vrijstaand gebouwd. De hooihuis-boerderij is evenals de vierkante stolp doorgaans geheel uit hout opgetrokken en beschilderd in de genoemde Zaanse of Waterlandse kleuren. De wanden rusten hier en daar op een stenen onderbouw of zijn later deels versteend. Veel boerderijen, vooral in de Zaanstreek, liggen aan het water en waren soms als zodanig alleen per boot en een smalle loopbrug bereikbaar.  
==Geologie== Texel is het grootste en meest zuidelijk gelegen Waddeneiland van Nederland. Het ligt op slechts enkele kilometers van het vasteland en vormt tezamen met de duinenrij van de Nederlandse westkust en de andere vier Waddeneilanden een reeks strandwallen. Evenals het nabijgelegen voormalige eiland Wieringen bestaat Texel uit een licht glooiende stuwwal die in de voorlaatste IJstijd is ontstaan. Achter de duinen en de stuwwal heeft zich gedurende de holocene periode een zeekleilandschap ontwikkeld, dat door middel van een dijk is afgeschermd van de Waddenzee. Door de combinatie van zand, keileem en zeeklei is de bodem op Texel geschikt voor het gemengde bedrijf. ==Huidige boerderijen== De huidige boerderijen op Texel zijn een variant van de Noord-Hollandse stolp en zijn na 1600 ontstaan. Voordat de stolpboerderij ontstond, was er sprake van een ander en minder opvallend type boerderij. Over de middeleeuwse boerderijbouw op Texel is weinig bekend. Mogelijk is de ontwikkelingslijn vanaf de middeleeuwen vergelijkbaar met die op het Noord-Hollandse vasteland en was er sprake van een rechthoekig houten woonstalhuis met rieten dak. Omstreeks 1600 deed de stolpvorm zijn intrede op Texel. De stolp was in meerdere opzichten efficiënt en vooruitstrevend voor de tijd. De compacte ruimtevorm sloot goed aan bij het in de zeventiende eeuw dominerende middelgrote bedrijf. De essentie was dat de hooiopslag in de boerderij zelf kon plaatsvinden, dichtbij het vee. Het boerderijtype is waarschijnlijk in West-Friesland ontstaan. Dat gebeurde in het begin vaak als uitbreiding of wijziging van een bestaande boerderij. Later werden ook steeds meer nieuwe stolpen gebouwd en breidde het boerderijtype uit naar o.a. Texel. ===Bedrijfsgedeelte=== De basis van de stolp bestaat uit een nagenoeg vierkante plattegrond met een dito middenkern en daaromheen aansluitende ruimten. De middenkern bestaat uit een hoge constructie van dekbalkgebinten, waarvan de gebintstijlen op de hoekpunten rusten op poeren. Deze constructie wordt geschraagd door al dan niet dubbele schoren en draagt in zijn geheel het piramidevormige dak. Daardoor zijn de vaak deels houten buitenwanden niet dragend. Dat bood voordelen omdat er beperkt gefundeerd hoefde te worden, hetgeen de bouwkosten kon drukken. De middenkern diende als ruimte voor hooiopslag – dit was het hoogste deel van de boerderij midden onder het piramidale dak. Aan de zijkant of (deels) aan de voorkant bevond zich het woongedeelte. De Texelse stolp vertoont in grote lijnen gelijkenis met de stolpen op het vasteland. Er zijn echter enkele significante verschillen te noemen, die aantonen dat er wel degelijk sprake is van een karakteristieke eilandvariant. Het eerste betreft de indeling van de koestal: bij veel Texelse stolpen was de koestal klein van omvang, ca. vier boxen diep, en stond het vee met de koppen naar de tasruimte in het midden van de boerderij gericht. Achter het vee lag een mestgoot en een smalle voergang. In de tweede plaats hebben stolpboerderijen op Texel vaak een diep voorhuis ofwel voorend. ===Woongedeelte=== Dit woongedeelte was veelal twee gebintvakken diep en bevatte al dan niet een gang, een woonvertrek met voordeur en daarachter een slaapvertrek met een paar bedsteden. De keuken zat doorgaans in de ruimte tussen het woon en bedrijfsgedeelte, in de buurt van het vee en de werkruimte. In de derde plaats zijn de wanden van het bedrijfsgedeelte op Texel doorgaans vrij laag en zijn ze tegenwoordig wit geschilderd. De deeldeuren bevinden zich op een van de hoeken en zijn vanwege de vereiste doorrijhoogte onder een verhoogde steekkap aangebracht, of de daklijn ligt aan de zijde van de deeldeuren hoger dan aan de andere zijden of is enkel boven de deeldeuren opgetild. Een vierde verschil is dat de Texelse boerderijen vrijwel allemaal uit stenen buitenmuren bestaan, terwijl de gevels op het vasteland tot op heden vaak deels nog van hout zijn. Hieruit kan worden afgeleid dat op het eiland relatief vroeg een grootschalige verstening van de boerderijen heeft plaatsgevonden.  
==Geologie== De Waddeneilanden voor de Nederlandse (en Duitse en Deense) kust zijn ontstaan na de laatste IJstijd. Sindsdien liep de droogstaande Noordzee geleidelijk aan weer vol water door het smelten van het landijs. De strandwallen en duinen zijn door de zee afgezet in de holocene periode. Ten zuiden ervan – aan de Waddenkant – zijn wadden en kwelders ontstaan. Door middel van dijken zijn de gebieden achter de duinen ingepolderd en daarna ontgonnen. Vanwege de relatief arme zandgrond is op de eilanden altijd sprake geweest van een bescheiden vorm van het gemengde bedrijf. Daarnaast was de visserij een belangrijke inkomstenbron voor de eilandbewoners. ==Huidige boerderijen== Deze omschrijving heeft betrekking op de boerderijbouw op Terschelling en Ameland. Op deze eilanden heeft vanaf de middeleeuwen een kleinschalige agrarische ontwikkeling plaatsgevonden. De huidige boerderijen, ontstaan na 1700, behoren tot de Friese huisgroep. Over de boerderijen van vóór die periode is weinig bekend. Het vermoeden is dat het om eenvoudige en kleine woonstalhuizen ging, die uit hout waren opgetrokken. ===De Friese schuur=== Vanaf 1700 vond waarschijnlijk onder invloed van de boerderijbouw op het vasteland uitbreiding plaats van de boerderijen op de eilanden. Dit gebeurde door toevoeging van de Friese schuur, waarvan de constructie bestaat uit een combinatie van dek- en ankerbalkgebinten. Op Terschelling zijn tot op heden de meeste voorbeelden met de Friese schuur overgebleven. De bedrijfsgebouwen met hoge schild- of wolfsdaken zijn echter een stuk kleiner dan die op het vasteland, omdat men het op de eilanden met een veel kleinere veestapel moest doen. De middelste gebintvakken dienden doorgaans als hooi- of oogstopslag. Daaraan gekoppeld, in de buitenste vakken, lagen de werk- en dorsruimte, alle onder hetzelfde dak. De deel was tevens dorsvloer. De deeldeuren werden in de zijgevel aangebracht. Ze lagen soms terug in de gevel onder een opgetilde daklijn, of anderzijds onder een uitgebouwde steekkap, ofwel een dakkapel. ===Verstening=== De verstening van de boerderijen heeft gezien de jaartallen op sommige gevels vanaf de achttiende eeuw plaatsgevonden. Voor 1700 lag verstening niet voor de hand, vanwege de hoge transportkosten van bakstenen, die vanaf het vasteland moesten worden aangevoerd. ===Bedrijfsgedeelte=== Er zijn ook boerderijen op de eilanden die min of meer hun oorspronkelijke rechthoekige vorm hebben behouden, terwijl ze wel zijn uitgebreid en versteend. Deze boerderijen vinden we vooral op Ameland en gedeeltelijk ook op Terschelling. Het bedrijfsgedeelte heeft daarbij een twee- of driebeukige vorm en de deeldeuren zitten vaak in de zijgevel, waardoor sprake is van een dwarsdeel. De deel fungeerde ook als dorsvloer. Aan de dwarsdeel grensden de tasvakken. De kleine stal lag in een van de zijbeuken. Onder het hoogste deel van het dak, alsmede op de zolder van het woongedeelte, werd de oogst opgetast. Soms liggen woon- en bedrijfsgedeelte onder hetzelfde dak, maar een hoogteverschil tussen de daken van de boerderijdelen komt eveneens voor. ===Woongedeelte=== Het woongedeelte van de boerderijen op de eilanden is smaller dan het bedrijfsgedeelte en steekt naar voren, waardoor bij de boerderij van het Friese schuurtype sprake is van een kop-rompboerderij. Meestal is er een woonvertrek gesitueerd aan de voorzijde, met een gang en voordeur ernaast. Achter de binnenmuur van het woongedeelte ligt een vertrek met bedsteden. Sommige boerderijen hebben een woongedeelte van twee of drie vertrekken diep. Het achterste woonvertrek – keuken en werkruimte – ligt meestal in het voorste deel van het bedrijfsgedeelte. Hieraan ten grondslag lag de wens om deze ruimten in de buurt van het vee te situeren, een indeling die vergelijkbaar is met de kop-rompboerderijen op het vasteland maar dan – als gezegd – compacter uitgevoerd.  
==Geologie== Wieringen is een voormalig eiland boven in de Kop van Noord-Holland. Het eiland is ontstaan als een stuwwal in de voorlaatste IJstijd. Daaraan dankt het landschap zijn glooiende karakter. De ondergrond bestaat grotendeels uit keileem. Het landijs heeft zwerfkeien vanuit het noorden meegevoerd, die op het gehele eiland te vinden zijn. Wieringen is niet altijd een eiland geweest: tot en met de voorlaatste IJstijd vormde het aaneengesloten land, omdat de Noordzee droog stond. Daarna – in de holocene periode – heeft het eiland geleidelijk aan de huidige vorm gekregen. Sinds de aanleg van de Amsteldiepdijk en Afsluitdijk tijdens de interbellumperiode is Wieringen geen eiland meer. Ten zuiden ervan ligt sinds begin jaren dertig de Wieringermeerpolder. De grond op Wieringen is vanwege de keileemstructuur geschikt voor diverse soorten landbouw. Hierdoor heeft op het eiland vanaf de eerste ontginning in de zevende eeuw na Chr altijd een vorm van gemengd bedrijf met nadruk op akkerbouw bestaan. ==Middeleeuwen== Voordat de huidige Wieringer boerderij ontstond, was er sprake van een rechthoekig, laag en geheel houten woonstalhuis, gedekt met rieten dak. De vormgeving was kenmerkend voor de eerste woonstalhuizen in het Hollandse, waarin de boerenfamilie en het vee dicht op elkaar leefden. Het vee stond achter de woonvertrekken in twee rijen met de koppen naar de buitenwand gericht. Achter het vee lag de grup, een ondiepe mestgoot. De oogst werd buiten opgeslagen in kapbergen; de boerderij zelf bood daarvoor onvoldoende ruimte. ==Huidige boerderijen== De huidige Wieringer boerderijen zijn vanaf de zeventiende eeuw ontstaan en hebben ten opzichte van de stolpen elders in Noord-Holland een geheel eigen karakter. Vanwege het aanhoudende gemengde bedrijf sluit de min of meer L-vormige bouw ervan aan bij de oorspronkelijke boerderijen. Alleen het opvallend hoge tweebeukige bedrijfsgedeelte, voorzien van een dwarsdeel en een langgerekt schilddak, toont aan dat de boerderijen vanaf de zeventiende eeuw een drastische ontwikkeling hebben doorgemaakt. Hiermee is de Wieringer boerderij een van de kenmerkendste regionale boerderijtypen geworden, die in slechts een klein gebied voorkomen. De Wieringer boerderij kan als volgt worden omschreven: het bedrijfsgedeelte omvat de lange zijde van de boerderij en haaks daarop sluit het kortere woongedeelte aan. Dat laatste deel is tevens het oudste en oorspronkelijke boerderijdeel en is zoals hierboven vermeld tegenwoordig lager uitgevoerd dan het bedrijfsgedeelte. Het bedrijfsgedeelte is een tweebeukige ruimte van ongeveer drie gebintvakken lang. De constructie bestaat uit dekbalkgebinten. In de middelste van de drie gebintvakken, aan de lange zijde liggen de inrijdeuren die toegang geven tot de als wagenberging in gebruik zijnde dwarsdeel. Direct daaraan sluit de tasruimte aan, die een geheel gebintvak in beslag neemt. Deze bevindt zich vanwege de benodigde ruimte onder het hoogste punt van het dak. In de lagere zijbeuk aan de binnenzijde van het complex ligt de dorsvloer / werkruimte. In de hoek tussen het bedrijfsgedeelte en woongedeelte van de boerderij ligt een koestal met één rij en één grup – vanwege de beperkte vorm van veehouderij kon men op Wieringen volstaan met een kleine stal. De koeien staan met de koppen naar het tasvak gericht, van waaruit ze worden gevoerd. De kleinere ruimten van het bedrijfsgedeelte fungeerden verder als werkruimte en zomerverblijf voor het boerengezin. De wanden van het bedrijfsgedeelte bestaan grotendeels uit gepotdekselde houten delen. De meeste gebouwen hebben tot op heden rieten daken. De verstening vanaf circa 1600 beperkte zich voornamelijk tot het woongedeelte. Het woongedeelte aan de korte zijde omvat tevens het voorhuis van de vroegere boerderij en is ongeveer één gebintvak diep. Het bestaat uit een woonvertrek aan de voorzijde en daarachter een slaapvertrek voorzien van bedsteden. De keuken lag meestal in of tegen de ruimte van de koestal.  
==Definitie, ouderdom en verspreiding== Een boerenerf is een begrensd stuk grond waarop de boerderij (of voormalige boerderij), schuren, tal van kleinere bouwsels, een mestvaalt en moes- en siertuin liggen. Het boerenerf is door beplanting, hekken of een sloot gewoonlijk afgescheiden van de rest van het akker- of weideland. De afscheiding met het land kan bestaan uit een windsingel, een sloot of rijen knotbomen. Op het erf wordt vaak een siergedeelte, een nutsgedeelte en een werkgedeelte gevonden. Per streek verschilt de ligging van deze delen sterk. In het algemeen ligt het siergedeelte aan de wegzijde of voorkant van de boerderij. Nutsdelen bestaan uit moestuinen, al dan niet sierlijk aangekleed, huisboomgaardjes of bleekveldjes. Deze liggen vaak aan de zijkant. Het werkdeel of de ‘plaat’ ligt aan de achterzijde met rondom de schuren. Een uitzondering zijn de kenmerkende boerderijen in Zuid- Limburg en Zeeuws Vlaanderen waarbij alle gebouwen rondom een binnenplaats liggen. De oprit van het erf wordt vaak gesierd met een poort of met statige bomen. Ook komen korte laanbeplantingen voor. Bij de boerderij staan vaak leilinden om in de zomerperiode schaduw te geven en in de winter de gure wind op te vangen. Wat minder bekende elementen van een boerenerf zijn geriefhoutbosjes. Voor de siertuin zorgde gewoonlijk de boerin, terwijl het nutsgedeelte, dat een sterkere verbinding met het bedrijf heeft, door de boer werd onderhouden. Het boerenerf in zijn huidige vorm is al eeuwen bekend. Afhankelijk van de conjunctuur en de heersende mode was het sierdeel groter of kleiner. Ook het type bedrijf zoals gemengd, akkerbouw of veeteelt heeft invloed op de indeling van het erf. Boerenerven komen in elk landschapstype voor en in elke provincie. Er zijn regionale verschillen herkenbaar in zowel de boerderijtypen als in de bijbehorende erven. In veel publicaties, maar bijvoorbeeld ook bij cursussen over boerenerven, wordt nog altijd de suggestie gewekt dat het gaat om vaste regionale typen, waarvan de kenmerken door de tijd heen constant waren. Inmiddels weten we boerenerven net als andere verschijnselen een veel dynamischer geheel hebben gevormd, waarbij ontwikkelingen in de ruimere geografische context hun sporen direct nalieten in de wijze waarop men de boerenerven heeft ingericht. ==Aantastingen en bedreigingen== Veel boerderijen verliezen hun agrarische functie. Nieuwe bewoners nemen hun intrek en zijn zich niet bewust van streekeigen gewoontes, onderhoud van het erf of functies van gebouwen. Functieverandering vormt een bedreiging indien er geen rekening wordt gehouden met tradities en gewoonten en men niet op de hoogte is van de cultuurhistorische en natuur waarden. Bijgebouwen worden afgebroken of anders ingericht, de tuin kan het uiterlijk van een ‘stadse’ tuin krijgen, met coniferen en taxus- of ligusterhagen in plaats van de traditionele meidoorn en veldesdoorn, met ook een overdaad aan leibomen en schuttingen. Steeds vaker moet de boomgaard of een ander deel van de beplanting wijken voor de aanleg van een paardenbak. Bovendien worden heidetuinen en coniferentuinen aangelegd. Er verschijnen steeds meer fantasietuinen bij boerderijen, inclusief kabouters en vijvers. Een bijkomend probleem is het verdwijnen van kennis over het boerenerf. Zoals bij veel alledaagse zaken is de beschikbare kennis over boerentuinen en -erven nooit opgeschreven. Er is al heel veel verloren gegaan. Gelukkig geven oude afbeeldingen zoals foto’s of schilderijen nog veel informatie. Via Oral history (mondeling overgedragen informatie) wordt door verschillende organisaties (zoals de verschillende Werkgroepen Boerenerven) het nodige achterhaald en vastgelegd over de regionale variatie. In verschillende provincies zijn de laatste jaren boeken verschenen over boerenerven en -tuinen. Een prachtig voorbeeld hiervan is het boek van Scholtens, over de Groningse Boerenerven, dat voor een groot deel is gebaseerd op gesprekken bij oude boerinnen thuis. ==Beheeropties== ===Behoud en consolidatie=== Is het erf nog grotendeels of helemaal in historische staat, dan is behouden voldoende door bijvoorbeeld inboeten van uitvallende bomen en heesters. De ‘historische staat’ wil niet zeggen dat het erf nog altijd de oorspronkelijke vormen heeft. Latere veranderingen en aanpassingen aan de heersende mode zijn interessant en hebben een eigen historische waarde. Slechts in enkele gevallen is het zinvol om latere wijzigingen ongedaan te maken, bijvoorbeeld als een zeldzaam of bijzonder erfof tuintype verdwenen is. In die context moeten overigens ook nieuwe toevoegingen aan het erf worden bekeken. De verschillende elementen van het erf moeten worden onderhouden Zie voor de praktische uit - voering van de werkzaamheden de hoofdstukken over hoogstamboomgaarden, heggen en hagen, houtsingels, knotbomen en geriefhout. ===Restauratie=== Bij restauratie is sprake van een herstel van de historische situatie met behulp van resterende originele elementen. Wanneer er nog resten van de historische paden en beplanting aanwezig zijn, wordt er bij restauratie naar gestreefd die oude elementen weer tot hun oorspronkelijke grootte aan te vullen. Hier is dus een weloverwogen planning of plan van aanpak noodzakelijk, met een daarbij behorend ontwerp dat daarna consequent wordt uitgevoerd. Let daarbij op de regionale variatie en de traditionele keuze voor elementen met weinig onderhoud. ===Reconstructie=== Reconstructie van een erf vindt plaats als er geen of nauwelijks resten van de oude aanleg meer zijn. Historisch onderzoek is hier de basis voor de herinrichting. Zo’n reconstructie kan bijvoorbeeld plaats vinden aan de hand van het oorspronkelijke ontwerp, aan de hand van oude foto’s, of op basis van een reconstructietekening als resultaat van Oral history. Een mooi voorbeeld van een reconstructieproject is ‘Slingertuinen in het Oldambt’ van Landschapsbeheer Groningen, waarbij 30 boerentuinen ingrijpend zijn gereconstrueerd, onder meer gebaseerd op het werk van Scholtens (2004). Bij inrichting van een erf moet goed gekeken worden naar wat er in de betreffende streek gebruikelijk is. Kies voor streekeigen constructies, vormen en soorten. Kies een gewenste referentieperiode die zo nauw mogelijk aansluit bij de omgeving. Houd ook rekening met het type boerderij. Bij een herenboerderij past een grote siertuin, bij een kleine boerderij op arme grond niet. Bij sierelementen is de regionale aanpassing minder belangrijk, maar ook daar is het verstandig om beplanting te kiezen die in de regio van oudsher voorkomt. Let daarbij op bodemgeschiktheid. Natte gronden zijn bijvoorbeeld minder geschikt voor beuk, linde en eik, vooral grotere formaten slaan moeilijk aan. Hetzelfde geldt voor bepaalde soorten fruitbomen. Kersenbomen verlangen een goed gedraineerde en vruchtbare grond en ook voor de meeste appelsoorten is natte en laaggelegen grond niet geschikt (zie de literatuur bij het hoofdstuk hoogstamboomgaard). Bij de nieuwe aanplant worden bomen en struiken gewoonlijk veel te dicht bij elkaar gezet. Geef bomen flink de ruimte, waardoor ze een ‘natuurlijke’ vorm kunnen ontwikkelen en goed bereikbaar zijn voor zonlicht en wind. Dat houdt de boom gezond en vergroot zijn landschappelijke waarde. Voor veel mensen duurt de fase waarin de bomen naar elkaar toe groeien te lang. Een alternatief is een ‘blijver-wijker’ systeem, van bij voorbeeld snel groeiende elzen en langzaam groeiende eiken in een singelbeplanting of van relatief kort levende pruimenbomen tussen appelbomen die langzamer groeien. In de praktijk worden echter de wijkers veel te laat weggehaald, waardoor de blijvers zich niet goed kunnen ontwikkelen. Bij aanplant van een gemengde beplanting moet men de soorten op elkaar afstemmen wat groeisnelheid en lichtbehoefte betreft. Anders gaan de snelgroeiende soorten overheersen en verdwijnen de langzamer groeiende en de soorten die veel licht nodig hebben. Houd vee weg uit de aanplant door aanleg en onderhoud van een afrastering. Of graaf een sloot of greppel als afscherming en zorg dat die op diepte blijft. Als er palen met een boomband bij de boom zijn gezet haal die dan weg voordat de boom zich erin wurgt of tegen de paal aangroeit. Wacht met het opsnoeien van een boom - bijvoorbeeld omdat er vrij hoog verkeer onder door moet - niet tot de zijtakken te dik zijn. Snoei niet automatisch alle bomen op, als daar geen reden voor is. In de kroon van de boom moet eigenlijk alleen gesnoeid worden wanneer er sprake is van dubbele koppen, plakoksels of andere verschijnselen die later tot overlast (zoals takbreuk) zouden kunnen leiden. Snoei nooit meer dan éénderde van de kroon. Is er materiaal aangeplant voor hakhoutbeheer, zaag dan bij de eerste keer de stammen ongeveer 15 centimeter boven de grond af, en niet lager. Dit is nodig omdat de afzethoogte bij het vormen van de stoof in de loop van de tijd hoger komt te liggen. Bij de aanplant van een laan worden de bomen direct op de uiteindelijk gewenste afstand gezet. Plaats ook hier de exemplaren niet te dicht bij elkaar. Een flink uitgegroeide boom heeft al gauw 8 tot 10 meter nodig en sommige soorten zelfs nog meer. Men kan ook kiezen voor een kleinere afstand waarna bij het aanraken van de kronen de helft wordt gedund. ===Behoud door ontwikkeling=== Steeds vaker komt het voor dat een ‘stadsbewoner’ niet alleen de boerderij en het omringende erf koopt, maar ook een of twee hectare grond extra, bijvoorbeeld om zelf dieren te gaan houden of een boomgaard in te richten. Dat biedt kansen om allerlei oude elementen die aangetast of al verloren zij gegaan opnieuw te introduceren, zoals een poel, hoogstamboomgaard, geriefbosje, heg of houtsingel. Bij nieuwe bewoners is vaak sprake van een grote belangstelling voor het historische landschap. Door het opnemen van boerderijen en boerenerven in nieuwe stadswijken kunnen ze gaan fungeren als stads- , kinder- of zorgboerderij. Dat biedt mogelijkheden voor het handhaven en versterken van de cultuurhistorische kenmerken van het boerenerf. Bij een boerderij in Oostwold is het herstel van de slingertuin gecombineerd met de aanleg van een kleine 18-holes golfbaan. De boerderij is ingericht als eetcafé. Bij de reconstructie van de tuin zijn oude luchtfoto’s gebruikt. <div class="kader klein"> ===Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== <blockquote class="templatequote"><div class="citaat">“Ze doen vaak meer dan ze oorspronkelijk van plan waren”</div></blockquote> Tiem van Veen werkt bij Landschapsbeheer Flevoland onder andere aan het project 'Boerenerven'. Hij vertelt over een erf tussen Emmeloord en Espel, in de Noordoostpolder. Het hoort bij een boerenbedrijf dat onlangs is uitgebreid met een grote opslagloods. Deze polder is cultuurhistorisch opvallend omdat de inrichting van die polder nog met een centrale sturing gebeurde die bij de latere inrichting van oostelijk en zuidelijk Flevoland ondenkbaar was. De boerderijen zijn gebouwd volgens een standaardprincipe, de oppervlakte van de bedrijven kende vaste maten, evenals de oppervlakte van de erfbeplanting en de breedte van de singels. ====Welke situatie trof je aan toen je erbij betrokken werd?==== Een boerderij met een grotendeels verdwenen 'traditionele' erfbeplanting en een nieuwe grote schuur buiten de grenzen van de oude huiskavel. De gemeente stelde de eis van een landschappelijke inpassing. ====Wie financiert het?==== Het wordt gefinancierd vanuit het project van Landschapsbeheer, dat helemaal wordt betaald uit geld van de Nationale Postcode Loterij. ====Wie nam het initiatief?==== De eigenaar kwam naar Landschapsbeheer toe na een publicatie over het Ervenproject. Hij wilde een nieuwe singel om de nieuwe schuur heen. Vóór de bouw was namelijk de oude singel weggehaald. Diezelfde winter werd de nieuwe singel aangeplant, met de maatvoering die traditioneel geldt. De boer schakelde een loonbedrijf in voor de aanplant van het bosplantsoen en de populier laanbomen. Ook het assortiment was overeenkomstig de oude 'voorschriften'. ====Waren er onverwachte meevallers of winstpunten?==== Een meevaller was dat de al eerder grotendeels verdwenen singel aan de zuidkant ook kon worden hersteld. Het erf is nu in totaal 1 hectare groot. ====Waar kwam de historische informatie vandaan?==== Er is een serie boeken, getiteld ‘Van Zee tot Land’, over de ontwikkeling van de IJsselmeerpolders. Nr 9 uit deze serie, ‘Beplantingsplan en uitvoering van de beplanting in de Noordoostpolder’, biedt veel informatie over de beplantings - plannen van de erven . De originele ontwerpen lijken helaas verloren te zijn gegaan, maar oude maatvoeringen en assortiment zijn nog wel bekend. ====Heb je adviezen?==== * Er wordt steeds meer waarde gehecht aan erven, haak daar op in! * Formuleer in elk geval globaal richtlijnen voor het beheer. </div> ==Nader signalement== Boerenerven zijn zo oud als de oudste boerderijen in Nederland. Op de Zuidlimburgse lössgrond werd al zo’n 6000 jaar geleden aan landbouw gedaan, maar de oudste boerderijen waarvan resten zijn gevonden zijn ongeveer 2000 jaar oud. Vanaf welk tijdstip in bepaalde regio’s van Nederland boerderijen voorkomen is afhankelijk van het ontginningstijdstip. Van de oudste boerenerven, maar ook van erven uit de Middeleeuwen zijn maar weinig gegevens bekend. Moestuinen zullen waarschijnlijk altijd wel dicht bij het huis hebben gelegen, met het oog op dagelijks gebruik en de kans op wildvraat. In die tuin zullen ook kruiden zijn gekweekt, onder andere medicinale. In de Late Middeleeuwen kregen in de tuinen of op het erf ook fruitbomen en waarschijnlijk bloemen een plaats en stonden nuts en sierplanten door elkaar. Veel soorten waren populair vanwege hun symbolische betekenis, zoals de roos voor liefde en de witte lelie voor maagdelijkheid. Andere hadden een speciale gebruiksmogelijkheid, bijvoorbeeld lavendel. Doordat er steeds vaker mensen waren die lange reizen ondernamen en door handel over grote afstanden zal het sortiment van de tuinplanten langzaamaan steeds meer internationaal zijn geworden. ===Drie typen tuin=== ====Klassieke nutstuin==== De nutsfunctie overheerst en er staan alleen groenten in de tuin of hooguit een beperkte hoeveelheid bloemen. Staan er ook bloemen, dan wordt het een ‘versierde nutstuin’ genoemd: een oud type rechthoekige of vierkante groentetuin met bedden. Leibomen en heggen komen ook in dit type tuin voor. De eerste hebben als functie het koel houden van het huis, de heggen fungeerden als afscheiding. Meidoornheggen hielden bijvoorbeeld schapen en eventueel konijnen buiten de moestuin. ====Formele tuin==== Deze zijn meer geometrisch ingericht, overeenkomend met de Franse landschapsstijl. Formele tuinen getuigen van een zekere welstand van de boer. Er wordt ook duurder plantgoed gebruikt. De tuin is vaak min of meer symmetrisch en opgezet overeenkomstig de beginselen van de zogenaamde ‘Renaissancetuin’. Deze formele tuinen komen het meest in het rivierengebied voor, bijvoorbeeld de Betuwe, Vijfherenlanden en Alblasserwaard. Deze tuinen zijn in het algemeen onderhoudsarm. De heggetjes worden twee maal per jaar geknipt en in de gemaakte perkjes staan kleurige eenjarige planten. Tussen de perken ligt vaak grind, waardoor onkruidbestrijding niet nodig is. De bloeitijd van dit type tuin lag laat in de 16e en in de 17e eeuw, maar de tuinen die nu nog bestaan van dat type zijn minder oud. De oudst overgeleverde beschrijvingen van nu nog bestaande tuinen dateren uit het begin van de negentiende eeuw. ====Tuinen in de landschapsstijl==== Dat zijn tuinen met ronde ‘natuurlijke’ vormen. Hoe ‘rijker’ een boer is, hoe meer aandacht en ruimte hij aan de erfbeplanting kan besteden. Bij grote boerderijen in het Groningerland werden zelfs zogenaamde ‘slingertuinen’ aangelegd: een tuin waarin met slingerende paden en vaak een ronde vijver en een ophoging de Engelse landschapsstijl werd geïmiteerd. Deze tuinen zijn aangelegd vanaf het begin van de 19e eeuw. De Engelse landschapsstijl streefde naar een imitatie van de natuur. In alle tuintypen kwamen gewoonlijk een of meerdere solitaire bomen voor, bijvoorbeeld paardenkastanjes of beuken. Ook in de wat kleinere tuinen stond bijna altijd wel een grote fruitboom, bijvoorbeeld een stoofpeer of een walnotenboom. Veel van die notenbomen zijn omgehakt tijdens de Eerste en Tweede Wereldoorlog want ze waren erg geschikt voor het maken van geweerkolven. In het rivierengebied staan vaak zware bomen op het erf die het ijs moeten breken dat bij zeer hoog water de boerderij kan bedreigen. Een kenmerk van het siergedeelte van tuinen is dat dit sterk gekleurd kan zijn door persoonlijke voorkeuren van de boer of boerin. Allerlei niet groene elementen maken eveneens deel uit van het boerenerf. Zo zijn er bijgebouwen te vinden en zaken zoals bakhuisjes, boenhokken aan de slootkant, een mestvaalt, mogelijk houts tapels, een put, een rek voor het drogen van emmers of gereedschap om kaas mee te maken, een regenbak, een vrijstaande aardappelkelder en allerlei hekken en hekjes. De tuin mag in elk geval de bedrijfsvoering niet hinderen. Variaties in boerenerven worden mede veroorzaakt door regionale bedrijfstypen en de grondsoort waarop het erf staat. Als boerderijen bij een landgoed horen is bovendien de landgoedstijl van invloed op het erf. Boerenerven en -tuinen zijn, zoals alle andere tuinen onderhevig aan mode - verschijnselen. Vanaf 1900 zien we veel invloeden van de Engelse cottagetuin, maar ook van Duitse tuinen. Vrij recent toegevoegde elementen zijn coniferen, rododendrons en borders. Lag de boerderij op ‘arme’ gronden, dan was belangrijk dat de erfbeplanting producten opleverde, zoals fruit en groente voor eigen gebruik. Van invloed was ook het omringende landschap: in kuststreken waait het gewoonlijk harder en zal men eerder geneigd zijn een brede windsingel rond de boerderij aan te leggen, bovendien met soorten die bestand zijn tegen zoute zeewind. Vaak werden daar iepen voor gebruikt, maar die soort is sterk achteruit gegaan in de 20ste eeuw door de iepziekte. Andere soorten die geschikt zijn, zijn de gewone es, esdoorn, zwarte els, populierensoorten (in clusief abeel), wilgen en linden. Als struiken konden meidoorn en vlier fungeren, maar struikvormige zomer - eiken kwamen ook voor. Bomen ontbraken in het algemeen in het veenweidegebied, dus moest de boer zelf hout kunnen oogsten. Dat kon hij alleen doen door geriefhout aan te planten in de vorm van knotbomen of hakhout, bijvoorbeeld op kaden en langs wegen, maar ook rond de boerderij. Waar hennep werd geteeld, waren bomen nodig, bijvoorbeeld knotbomen, waartegen de hennepstengels na het roten te drogen werden gezet. Voor brood bakken, kaasbereiding en verwarming was hout nodig, dat uit nabijgelegen geriefhoutbosjes kwam (of uit houtsingels en houtkaden). Bomen en houthagen rond het erf waren ook van belang voor schaduw en koelte. Bij boerderijen in het veenweidegebied waar kaas werd gemaakt had de boer koelte nodig in zijn huis om de kaas te kunnen bewaren. Verder gebruikte hij veel hout om de melk te verwarmen. Een belangrijk aspect is ook of rond een boerderij sloten liggen die het jaarrond waterafvoerend zijn. Is dat niet het geval, dan is er een ander type afscheiding nodig, waarbij vroeger gekozen kon worden voor wallen of singels met hakhout, meidoornhagen of bijvoorbeeld tuinwallen. Kenmerkend voor de boerentuin was vroeger het gebruik van bloemen en struiken die opvallend bloeiden en weinig onderhoud vergden. Bijvoorbeeld jasmijn, pioenroos, flox, duizendschoon, dahlia, stokroos, vergeet mij niet, akelei, asters, goudsbloemen, rozen, chrysant, margriet. Ook bolgewassen werden veel aangeplant, zoals sneeuwklokjes, krokussen, herfsttijloos, lelies, bosanemonen, gladiolen. Veel bloemen en planten in de boerentuin schijnen om hun speciale functie te zijn aangeplant, vanwege een geneeskrachtige werking, eetbaarheid of het verdrijven van ongedierte. ==Ecologische waarden en potenties== Verschillende elementen van het boerenerf hebben eveneens een grote betekenis voor de natuur. Zo hebben de (bij)gebouwen een functie voor nestelende en overwinterende dieren. Opgaand groen en bosachtige elementen op het erf kunnen en belangrijke functie hebben in een landschap, zeker wanneer dat voornamelijk kaal is. Ze kunnen een ideaal biotoop vormen voor steenuil en appelvink. Ecologische waarde hebben ook poelen, en de agrarische activiteiten, zoals de opslag van granen en zaden en het aanwezig zijn van een mestvaalt. Muizen die daarop af komen zijn weer voedsel voor vogels en grotere zoogdieren. De tuinen zijn interessant voor bijvoorbeeld vlinders en vogels. Wat de flora betreft zijn erven en tuinen vaak minder van belang, al komt op oude erven soms een stinze-flora voor. De kans dat elementen van de erfbeplanting een ecologische waarde hebben wordt groter wanneer de beplanting aansluit op de regionale gewoonten. Het sier- en moestuingedeelte hebben vaak geen opvallende natuurwaarde. Bijzonder is de positie van erfbeplantingen in Zeeland en een deel van de Zuid-Hollandse eilanden. Daar heeft de watersnoodramp van 1953 voor een enorme kaalslag gezorgd. Daarna is planmatig nieuwe beplanting gezet op erven, terwijl de verkaveling veel grootschaliger werd gemaakt. De erfbeplantingen liggen er nu als eilanden van opgaande beplanting en zijn landschappelijk erg waardevol. ==Lees verder== ===Literatuur=== * Bijhouwer, J.T.P. (1943), Nederlandse boerenerven. Amsterdam. * Broeders, P.W.A. (1992), Tuinen in de Lopikerwaard. Stichting Werkgroep Behoud Lopikerwaard, Oudewater. * Burm, P. en A. Haartsen (2003), Boerenland als natuur. Historisch beheer van kleine landschaps - elementen. Matrijs i.s.m. Landschapsbeheer Nederland, Utrecht. * Herwaarden, G.J. e.a. (red.) (2005), Natuur op eigen erf. Ideeënboek voor erven en plattelandstuinen. Uitgave Roodbont i.s.m. Landschapsbeheer Nederland en Centrum voor Landbouw en Milieu. Zutphen. * Leopold, R., (red.) (2001), Het boerenerf als brandpunt van natuur, landschap en cultuurhistorie. Werkgroep Boerenerven, Utrecht. * Renes, H. en H. Baas (2005), Boerenerven in het landschap ; een dynamisch erfgoed. Boerderijen in beeld. Cultuur Historisch Jaarboek voor Flevoland 14, pp. 29-46 * Scholtens, T. (2004), Het boerenerf in Groningen 1800-2000. Assen. * Stichting Landschapsbeheer Gelderland, Boerenerven (cursusmap, in samenwerking met Stichting Nationaal Contact Monumenten). * Voorhorst, J. (1996), Boerenerven vroeger en nu. Warnsveld. * Vroome, H. de (1996), Drentse boerenerven en -tuinen. Assen. ===Websites en organisaties=== * De provinciale organisaties landschapsbeheer hebben verschillende publicaties over boerenerven in hun provincie uitgebracht. * Sinds 2010 is op initiatief van de Rijksdienst Cultureel Erfgoed een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/agrarisch-erfgoed/platform-agrarisch-erfgoed Platform Agrarisch Erfgoed].  
==Definitie, ouderdom en verspreiding== Boezemland is land dat tijdelijk onder water kan worden gezet, dus land met een waterbergende functie. Toen door inklinking en oxidatie van ontgonnen laagveengebieden de natuurlijke waterafvoer op rivieren en andere wateren niet langer mogelijk was, waren andere maatregelen nodig. Het water moest nu weggepompt worden: mechanische afvoer. Een complicatie bij het wegpompen van het water was, dat dit niet lukte wanneer de waterstand in de rivier te hoog was. Dit kwam steeds vaker voor doordat rivieren vanaf ongeveer 1200 steeds meer werden ingesloten door dijken. De oorzaak van het hoge waterpeil kon liggen in de toestroom zijn van extreem veel smeltwater uit de bovenloop, of in grote hoeveelheden neerslag in de ontginning zelf. In het westen van het land speelde ook de invloed van de zee een rol. Wanneer het water in de rivier hoog stond moest het weggepompte water tijdelijk worden opgeslagen. Daarvoor werden boezems (wateren of waterwegen) of boezemlanden (land dat onder water kon worden gezet) ingericht. Als boezemland werden laaggelegen stukken weiland gebruikt. De ouderdom van deze elementen wordt mede bepaald door lokale omstandigheden. Het is waarschijnlijk dat het aanleggen van boezems samenhangt met de introductie van de molenbemaling. Op veel plaatsen in Noord- en Zuid-Holland gebeurde dat laatste tussen 1400 en 1500. Een ontwikkeling die daarna in veel polders voorkwam was de splitsing in een hoge en een lage boezem, waardoor in twee trappen een grotere hoogte kon worden overbrugd. Dankzij krachtiger molens en andere technische vooruitgang werden boezems later op veel plaatsen overbodig. Elektrische gemalen konden het water in vrijwel alle omstandigheden direct uitslaan op de rivier. Boezemlanden komen hoofdzakelijk voor in het rivierengebied en het laagveengebied (inclusief de droogmakerijen). Boezems kunnen ook een functie hebben bij het inlaten van water in droge perioden. ==Aantastingen en bedreigingen== Een belangrijke bedreiging voor het voortbestaan van boezemlanden is het verlies van hun oorspronkelijke functie. De infrastructuur die hoort bij het onder water kunnen zetten van het land en het weer afvoeren van het water gaat daarna vaak verloren. Zo werden molens afgebroken en aan- en afvoerwaterlopen verlandden. Ook kan de boezem zelf zijn geschiktheid voor het bergen van water verliezen, bijvoorbeeld door verwaarlozing van de kaden rond de boezem, of vertrapping door vee. Andere aantastingen zijn het gevolg van de aanleg van nieuwe infrastructuur. Ook té intensieve recreatie vormt een bedreiging van de boezemlanden. Raakt de zode beschadigd, dan krijgen ver - storingkruiden een kans en kunnen er - doordat er nieuwe grondlagen aan de oppervlakte komen - meer voedingsstoffen vrijkomen, wat ten kost van de schrale vegetatie van het boezem gaat. Dat de teloorgang van boezemlanden serieuze vormen aanneemt kunnen we bijvoorbeeld zien aan de totale oppervlakte boezemlanden in Friesland: die liep in ongeveer honderd jaar terug van 100.000 naar minder dan 300 hectare. ==Beheeropties== ===Behoud en consolidatie=== De hele structuur van een boezemland blijft alleen intact wanneer die nog zo nu en dan wordt gebruikt. Dat betekent onderhoud aan oevers, sluizen en molens. Ook voor de natuurwaarden is het wenselijk dat het land nog steeds periodiek onder water wordt gezet. Een alternatief is het toepassen van een maaibeheer dat gericht is op verschraling, oftewel maaien en afvoeren. Het onder water zetten gebeurt het liefst aan het einde van de winter, zodat de natuurlijke fluctuatie in het waterpeil wordt geïmiteerd. Als dit tot en met maart of april wordt gedaan profiteren ook de terugkerende (weide-)vogels. Na het droogvallen kan het land beweid worden, liefst met schapen, of gemaaid, wanneer er een interessante vegetatie voorkomt die gediend is bij verschraling. Eventueel kan ook het botanisch meest interessante deel verschraald worden door maaien en afvoeren, terwijl de rest wordt begraasd. Het inrichten van een stortplaats op of bij het boezemland - bijvoorbeeld tussen wat struiken of onder bomen - verkleint de problemen van het afvoeren van het maaiafval. Die stortplaats kan ook ingericht worden als broeihoop. ===Restauratie=== Gezien de uitgebreide infrastructuur die hoort bij boezemlanden is restauratie van het complete systeem alleen zinvol wanneer niet al te veel delen van het systeem zijn aangetast. Een aanvoer - systeem voor water moet aanwezig zijn, een laaggelegen land met een kade of dijk er omheen en de mogelijkheid om het water weer af te voeren. ===Reconstructie=== Een reconstructie van een verdwenen boezemland ligt niet erg voor de hand, al wordt dit in het kader van de toenemende waterproblematiek steeds interessanter. In dit geval is bestudering van het oude stelsel en de ligging en vorm van de oude elementen het uitgangspunt. ===Behoud door ontwikkeling=== Op veel plaatsen, en met name in het rivierengebied wordt gezocht naar meer mogelijkheden voor wateropvang. Het gaat daarbij zowel om het vasthouden van regenwater als om de noodopvang van rivierwater. Het regenwater kan dan later in het jaar benut worden voor bijvoorbeeld de landbouw. Het rivierwater kan worden afgevoerd nadat het rivierpeil is gedaald. Voormalige boezem - landen kunnen hier goed voor gebruikt worden, omdat ze laag zijn gelegen en vaak in de buurt van de rivieren of daarmee verbonden watergangen. De voormalige boezemlanden kunnen daarnaast worden gebruikt voor recreatie, bijvoorbeeld als natuurijsbaan. Verder bieden boezemlanden goede aanknopingspunten voor natuurontwikkeling. Het Wetterskip Fryslân gebruikt die mogelijkheid in de Lemsterpolders. <div class="kader klein"> ===Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== <blockquote class="templatequote"><div class="citaat">“Neem emotionele bezwaren ook serieus”</div></blockquote> De Hunze stroomt door Noordoost Drenthe naar het Zuidlaardermeer, tussen de Hondsrug en de Groningse veenkoloniën. Emiel Galetzka van het Waterschap Hunze en Aa’s vertelt over een plan om een deel van de aanliggende landerijen opnieuw een waterbergingsfunctie te geven. ====Om welk element gaat het?==== Het gaat om het gebied Tusschenwater ten oosten van Zuidlaren. Het is een gebied dat deel uitmaakt van een groter ontwikkelingsplan in het Hunzedal en rond het Zuidlaardermeer. Het profiteert van kwelwater van de Hunzerug en er liggen nog oude meanders en dijken van de Hunze. Vroeger, voor de inpoldering, fungeerde het gebied ook als boezemland voor overtollig water. ====Wie is eigenaar en beheerder?==== De meeste grond is in bezit van het Waterleidingbedrijf Groningen, dat vlakbij een pompstation heeft. Delen zijn ook nog in bezit van boeren. Na realisering van het plan zal het Drents Landschap de beheerder worden. ====Welke partijen nemen deel aan de planvorming?==== De hierboven genoemde partijen, de provincie Drenthe, de gemeente Tynaarlo en het Waterschap Hunze en Aa’s. ====Waar komt de financiering vandaan?==== Er zijn veel potjes waaruit geld komt. Het gaat onder andere om Europese gelden (POP en Leader+), landelijke (ministeries van LNV en VROM, in het kader van de vitalisering van het platteland en ‘Nederland leeft met water’) en daarnaast is er financiering door de projectpartijen. ====Wat is de uitgangspositie?==== De Hunze is in de loop der jaren steeds krapper bedijkt. De dijken liggen nu pal langs het water. De aanliggende landen, zoals het Tusschenwater liggen soms wel een meter lager dan de Hunze, door inklinking en oxidatie van het veen. Die landen worden nu zelfs helemaal onafhankelijk van de Hunze afgewaterd. ====Wat gaat er nu gebeuren?==== De dijken worden weer verder van de Hunze afgelegd, waardoor bij hoog water het water weer over de traditionele boezemlanden kan stromen. Op 300 tot 1000 meter van de rivier komt de nieuwe dijk. ====Wat kun je zeggen over de historische en de nieuwe functie?==== De boezem had uiteraard een functie voor water - opslag. Het gebied was vooral in gebruik bij de landbouw en dankt daar z’n huidige gebruik aan. Ook is het waterwingebied. In het verleden zal door het extensievere landgebruik het gebied ook een natuurfunctie hebben gehad. Nu draait het opnieuw om natuur, waterberging, waterwinning, en bovendien komen er extensieve vormen van recreatie. ====Wat is er allemaal gedaan tot nu toe?==== Het plan is afkomstig uit de Hunzevisie die ongeveer tien jaar geleden werd opgesteld. Nu is het al verankerd in het provinciaal beleid, zoals het Provinciaal Omgevings Plan (POP) en het natuurgebiedsplan en recent is het landelijk beleid ‘Meer ruimte voor water’ ook een stimulans voor uitvoering geworden. Het meeste land was al in bezit van het Waterleidingsbedrijf Groningen. Boeren die er ook zaten zijn uitgekocht en er is op grote schaal land geruild. ====Wat gaat er verder gebeuren?==== Na aanleg van een nieuwe dijk wordt aan de westkant van de Hunze de bestaande dijk over enkele kilometers lengte verwijderd. Is de grondverwerving ook aan de andere kant rond, dan volgt de oostelijke dijk. Er komen fietsroutes in het gebied en mogelijkheden om te kanoën. ====Wie was de trekker?==== Het Drents Landschap. Later zijn ook het Waterschap, het Waterleidingbedrijf, de provincie en de gemeente Tynaarlo erin gestapt. ====Waren er onverwachte ontwikkelingen?==== Een meevaller was dat het Waterbedrijf al zoveel grond in bezit had. Ook bleek een aantal boeren vrijwillig mee te werken aan het plan, door verkoop van grond en bedrijfsverplaatsing. Een tegenvaller was dat de verwerving van het overige boerenland zo traag verliep. ====Hoe zit het met de vergunningen?==== Het is een groot en ingewikkeld project, er zijn dus allerlei zaken zoals aanleg - vergunningen, bouwvergunningen en een bestemmingsplanwijziging nodig. Het gebied is in het kader van het verdrag van Malta archeologisch onderzocht en met de Flora en Fauna wet wordt uiteraard ook rekening gehouden. In de Hunze zijn resten van zogenaamde Lenten gevonden: oude stenen aanlegsteigers of kaden. Ook zijn er op kruispunten met wegen doorwaadbare plaatsen of voorden geweest. In de jaren zestig van de twintigste eeuw is de Hunze gekanaliseerd. ====Zijn er nieuwe inzichten?==== De verweving met ‘Nederland leeft met water’ konden we tien jaar geleden niet voorzien. Het wordt mede daardoor ook steeds duidelijker dat we naar meervoudig gebruik van een gebied moeten kijken en ons niet moeten focussen op één functie. ====Heb je aanbevelingen?==== *Zoek samenwerking met zoveel mogelijk partijen. *Maak je plannen vroegtijdig bekend. Maar ook weer niet zo vroeg dat je geen informatie kunt geven. Leg geen dichtgetimmerd plan aan de streek voor. *Je kunt wel eerst een optimaal plan opstellen, maar stel je open voor discussie en wees bereid om je plan daardoor aan te passen. *Bagatelliseer emotionele bezwaren niet, maar neem die serieus. </div> ===Knelpunten in de praktijk=== De kade rond een boezem kan door verwaarlozing of slecht beheer ‘lek’ raken waardoor overlast ontstaan voor aangrenzende (agrarische) gebieden. Ook worden in veel gebieden kaden bovendien bedreigd door muskusratten. ==Nader signalement== Boezemlanden zijn een hulpmiddel voor de afwatering van laaggelegen gebieden. Hoe die afwatering gebeurt is afhankelijk van lokale omstandigheden. Veel van de boezemlanden zijn honderden jaren lang in gebruik gebleven, omdat zij nu eenmaal op plaatsen lagen waar de omstandigheden geschikt waren: vlakbij een meer of grotere waterafvoerende rivieren en aan het uiteinde (doorgaans het westelijke) van door de ontginning aangelegde weteringen. Boezems konden hun functie verliezen doordat het afwateringspunt werd verlegd. Door het gebruik van motoren (eerst stoom, daarna diesel en elektra) werd het mogelijk uit te wateren op plaatsen waar dat voordien technisch niet mogelijk was en op momenten dat het buitenwater hoog stond. Boezemlanden ontlenen hun waarde mede aan het systeem waarvan ze deel uit maken, een stelsel met molens, soms zowel boven- als ondermolens (een molengang), kaden, watergangen en sluisjes. ==Ecologische waarden en potenties== Voormalige boezemlanden liggen lager dan de omgeving en zijn daardoor ook drassiger. Hun natuurwaarde wijkt daardoor enigszins af van ‘normale' weilanden. Doordat het land natter is warmt het in het voorjaar later op, waardoor het groeiseizoen van de vegetatie ook later is. Dat is in feite een vorm van verschraling: er komt minder voedsel beschikbaar voor de planten. Dat leidt tot een toename van de kruidensoorten die een voorkeur hebben voor meer voedselarme omstandig - heden. De bijzondere vegetatie trekt andere insecten aan, zoals vlinders en sprinkhanen. Deze situatie blijft het best in stand wanneer de boezem nog steeds regelmatig onder water wordt gezet. Voor allerlei vogelsoorten is een stuk land dat in het voorjaar en najaar dras is gezet erg interessant. Het kan een belangrijke pleisterplaats worden voor vertrekkende en terugkerende steltlopers, die zich in grote aantallen in deze gebieden kunnen verzamelen in het voorjaar voordat ze zich verspreiden over hun broedgebieden. ==Lees verder== ===Literatuur=== *Barends, S. e.a. (red.) (2000), Het Nederlandse landschap. Een historisch-geografische benadering. Matrijs, Utrecht. (8e druk) *Borger, G.J. en S. Bruines (1994), Binnewaeters gewelt. 450 jaar boezembeheer in Hollands Noorderkwartier. Edam. *Ven, G.P. van de (1993), Leefbaar Laagland. Geschiedenis van de waterbeheersing en landaanwinning in Nederland. Utrecht. ===Websites en organisaties=== *Vereniging voor Waterstaatsgeschiedenis, [https://www.waterstaatsgeschiedenis.nl/ www.waterstaatsgeschiedenis.nl]. *Gemalenstichting, [https://www.gemalen.nl/ www.gemalen.nl].  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 60 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 60 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. Een kloostervoorwerk, ook wel kloosterboerderij of uithof genoemd, omvat een of meerdere boerderijen die eigendom zijn van een klooster. Een kloostervoorwerk ligt op afstand van het klooster zelf en er zijn lekenbroeders en -zusters werkzaam. Een klooster is een complex van gebouwen, bestemd voor een gemeenschap van mannen of vrouwen die binnen de muren een godsdienstig leven leiden. Een klooster bestaat uit een kloosterkerk, kloosterhof en -gang, kapittelzaal, refter, ziekenzaal, keuken en verblijven van de kloosterlingen. In Nederland kennen we kloosters vanaf de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden * het aanbrengen van verhardingen * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein * het wijzigen van het grondwaterpeil * het dempen van watergangen of depressies ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een moated site, Engels voor 'omgracht bezit', is een door een gracht omgeven woonplaats, waarvan het voornaamste gebouw in baksteen is uitgevoerd en de andere gebouwen in hout. De gebouwen zijn vaak voorzien van verdedigingselementen, zoals kantelen, torens en een poortgebouw. Andere benamingen voor zo'n woonplek zijn: stenen kamer, stins (Friesland), borg (Groningen), havezate (Oost-Nederland) en begraven hofstad (West-Nederland). ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
Dit monument is onderdeel van [[Complexen/512817|rijksmonumentencomplex 512817]]. [[Complexen/512817|Bekijk de kennispagina over het complex voor meer info]].  +
Dit monument is onderdeel van [[Complexen/512817|rijksmonumentencomplex 512817]]. [[Complexen/512817|Bekijk de kennispagina over het complex voor meer info]].  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Methode== Het onderzoek richt zich op het opsporen van vindplaatsen met een (in de boring) duidelijk herkenbare archeologische laag. Het opgeboorde sediment wordt niet gezeefd. De boorkern wordt met een boormes gesneden en met het blote oog geïnspecteerd op kleur en andere eigenschappen (zie Wijze van waarneming). ==Techniek== Booronderzoek wordt normaliter handmatig uitgevoerd met een 3 cm guts of een Edelman-boor met een boordiameter van 7 cm. Edelman-boringen die handmatig worden gezet, beperken zich normaliter tot de bovenste 2 m van de bodem. Voor het opsporen en onderzoeken van vindplaatsen op grotere diepte (> 2 m) onder het huidige maaiveld kunnen mechanische boringen worden gezet. Voorwaarde voor het herkennen van een archeologische laag is dat gebruik wordt gemaakt van een type boor dat boorkernen oplevert van een hoge kwaliteit. Het voordeel van een gutsboor is dat de kernen geen of geringe mate verstoring en verdichting (compactie) hebben. Hierdoor is de bodemkundige en sedimentaire structuur goed zichtbaar. ==Strategie== De afstand tussen de boorraaien en de boorpunten binnen één raai (samen het boorgrid), is afhankelijk van de omvang van de verwachte vindplaatsen. Voor middelgrote en grote vindplaatsen kan volstaan worden met een boorgrid waar de boringen relatief ver uiteen worden gezet. Voor kleinere vindplaatsen zal een fijner boorgrid moeten worden gehanteerd. <table border="1" cellpadding="2" cellspacing="0" width="100%"> <tr> <th>Omvang en datering verwachte vindplaats</th> <th>Boorgrid</th> <th>Diameter guts / boor</th> <th>Waarnemingstechniek</th> </tr> <tr> <td colspan="4">''Steentijd''</td> </tr> <tr> <td>Klein (50-200 m²)</td> <td>9 x 11 m</td> <td>3 cm / 7 cm</td> <td>Boormes</td> </tr> <tr> <td>Middelgroot (200-1000 m²)</td> <td>20 x 25 m</td> <td>3 cm / 7 cm</td> <td>Boormes</td> </tr> <tr> <td>Groot ( > 1000 m²)</td> <td>40 x 50 m</td> <td>3 cm / 7 cm</td> <td>Boormes</td> </tr> <tr> <td colspan="4">''Bronstijd-middeleeuwen''</td> </tr> <tr> <td>Huisplaats(en): 500-2000 m²</td> <td>30 x 35 m</td> <td>3 cm / 7 cm</td> <td>Boormes</td> </tr> <tr> <td>Nederzetting: > 8000 m²</td> <td>80 x 90 m</td> <td>3 cm / 7 cm</td> <td>Boormes</td> </tr> </table> ''Overzicht van technieken en strategieën van booronderzoek voor het opsporen van vindplaatsen met een archeologische laag'' ==Wijze van waarneming== Het booronderzoek richt zich op het vaststellen van een archeologische laag, en niet (primair) op het verzamelen van vondstmateriaal. Het opgeboorde sediment wordt om deze reden niet gezeefd. Indien een archeologische laag aanwezig is, wordt met behulp van een boormes de boorkern opengesneden voor het verzamelen van gegevens over de samenstelling en conservering van de archeologische laag. Voorbeelden van deze gegevens zijn het kalkgehalte, en de aard en hoeveelheid van plantenresten, kleine botfragmenten en houtskool. ==Voorbeeld== ''Zie Afbeelding 2 en 3.'' In het Midden-Nederlandse rivierengebied komen vindplaatsen met een archeologische laag veel voor. Het betreffen doorgaans nederzettingsterreinen uit de periode bronstijd-middeleeuwen. In onderstaand voorbeeld is er sprake van een grote en een kleine vindplaats in het te onderzoeken gebied. De grote vindplaats heeft een omvang van ruim een halve hectare en wordt aan de hand van een 35 x 40 m boorgrid opgespoord. De kleine vindplaats, een geïsoleerde huisplaats, heeft een oppervlakte van ca. 800 m2 en wordt met dit boorgrid gemist. Voor het opsporen van deze vindplaats is een dichter boorgrid nodig. ==Combinatie met andere methoden== Booronderzoek (zonder zeeftechniek) wordt als afzonderlijke methode geadviseerd voor het opsporen van vindplaatsen met een archeologische laag. Nadat een vindplaats is opgespoord, wordt vrijwel altijd proefsleuvenonderzoek geadviseerd voor het verzamelen van aanvullende gegevens met het oog op het (verder) toetsen en aanvullen van de gespecificeerde archeologische verwachting. ==Richtlijnen en aanvullende informatie== RCE 2006: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (versie 1.0), Hoofdstuk 6, Archeologische prospectie, 28-30. Amersfoort SIKB 2012: KNA-Leidraad IVO Karterend Booronderzoek, versie 2.0., 46, Gouda ([https://www.sikb.nl/ www.sikb.nl]). SIKB 2018: Protocol 4003, Inventariserend Veldonderzoek (landbodems), VS03 Uitvoeren booronderzoek, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1, 26-27, Gouda ([https://www.sikb.nl/ www.sikb.nl]). Tol, A., Ph. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen 2004: Prospectief boren. Een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie, Amsterdam (RAAP-Rapport 1000).  
==Methode== Het opgeboorde of uitgegraven sediment wordt gezeefd met als doel het verzamelen van archeologische resten, zoals kleine stukjes vuursteen, fragmenten aardewerk en verbrand bot. ==Techniek== Booronderzoek met zeeftechniek wordt normaliter handmatig uitgevoerd met een Edelman-boor met een grotere boordiameter dan 7 cm (bijvoorbeeld 10, 12, 15 of 20 cm). Voor het opsporen en onderzoeken van vindplaatsen op grotere diepte (> 2 m) onder het huidige maaiveld kunnen mechanische boringen worden gezet. Proefputten worden in de regel handmatig gegraven. De boordiameter of de grootte van de put is afhankelijk van de (verwachte) vondstdichtheid. Bij lagere vondstdichtheden zal een groter volume grond gezeefd moeten worden voor een betrouwbaar resultaat. ==Strategie== De afstand tussen de boorraaien en de boorpunten binnen één raai (samen het boorgrid) of de proefputten is afhankelijk van de omvang van de verwachte vindplaatsen. Voor middelgrote (200-1000 m2) en grote vindplaatsen (> 1000 m2) kan volstaan worden met een grid waar de boringen of proefputten relatief ver uiteen worden gezet. Voor kleinere vindplaatsen zal een fijner grid moeten worden gehanteerd. Zeer kleine sites (< 50 m2) zijn, ongeacht de vondstdichtheid, met booronderzoek of proefputten niet effectief op te sporen. <table border="1" cellpadding="2" cellspacing="0" width="100%"> <tr> <th>Steentijd, omvang en vondstdichtheid vindplaats</th> <th>Boorgrid</th> <th>Boordiameter</th> <th>Waarnemings-techniek</th> </tr> <tr> <td colspan="4">''Zeer klein (< 50 m²)''</td> </tr> <tr> <td>Lage vondstdichtheid (40-80 per m²)</td> <td>-</td> <td>-</td> <td>-</td> </tr> <tr> <td>Zeer lage vondstdichtheid (< 40 per m²)</td> <td>-</td> <td>-</td> <td>-</td> </tr> <tr> <td colspan="4">''Klein (50-200 m²)''</td> </tr> <tr> <td>Lage vondstdichtheid (40-80 per m²)</td> <td>4 x 5 m</td> <td>15 cm</td> <td>3 mm zeef</td> </tr> <tr> <td>Zeer lage vondstdichtheid (< 40 per m²)</td> <td>(proefputten)</td> <td>-</td> <td>-</td> </tr> <tr> <td colspan="4">''Middelgroot (200-1000 m²)''</td> </tr> <tr> <td>Matig-hoge vondstdichtheid (> 80 per m²)</td> <td>13 x 15 m</td> <td>12 cm</td> <td>3 mm zeef</td> </tr> <tr> <td>Lage vondstdichtheid (40-80 per m²)</td> <td>8 x 10 m</td> <td>15 cm</td> <td>3 mm zeef</td> </tr> <tr> <td>Zeer lage vondstdichtheid (< 40 per m²)</td> <td>(proefputten)</td> <td>-</td> <td>-</td> </tr> <tr> <td colspan="4">''Groot (> 1000 m²)''</td> </tr> <tr> <td>Matig-hoge vondstdichtheid (> 80 per m²)</td> <td>20 x 25 m</td> <td>12 cm</td> <td>3 mm zeef</td> </tr> <tr> <td>Lage vondstdichtheid (40-80 per m²)</td> <td>13 x 15 m</td> <td>12 cm</td> <td>3 mm zeef</td> </tr> </table> ''Overzicht van technieken en strategieën van boor- en/of proefputtenonderzoek met zeeftechniek voor het opsporen van vindplaatsen met een vondststrooiing van overwegend vuursteen. Bij het bepalen van het boorgrid is uitgegaan van de tussen haakjes vermelde vondstdichtheden. Voor nederzettingen met een vondststrooiing van overwegend aardewerk wordt proefsleuvenonderzoek geadviseerd, omdat deze vindplaatsen doorgaans ook een sporenvlak kennen.'' ==Voorbeeld== ''Zie afbeeelding 2 en 3'' Een groot deel van de steentijdvindplaatsen (zonder grondsporen en zonder archeologische laag) heeft een lage of zeer lage vondstdichtheid en een kleine of zeer kleine omvang. In het voorbeeld wordt de kern (> 80 artefacten per m2) van de grote concentratie in een boorgrid van 4 x 5 m geraakt. Door het zeven van het opgeboorde sediment over een 3 mm zeef is de kans groot dat stenen artefacten in het zeefresidu worden aangetroffen. De vindplaats wordt daarmee opgespoord. De zone rondom de kern heeft een lagere vondstdichtheid (< 80 artefacten per m2) waardoor de kans op het aantreffen van artefacten in het zeefresidu kleiner is. Voor het begrenzen van deze zone en het bepalen van de omvang van de vindplaats zijn aanvullende boringen nodig. Voor het opsporen van beide kleinere vindplaatsen met overwegend lage vondstdichtheden dient een dichter boorgrid gehanteerd te worden. ==Verzamelwijze== Het opgeboorde sediment wordt gezeefd in het veld of onder laboratoriumcondities. Dit kan, afhankelijk van het soort sediment, droog plaatsvinden (zand) of met water (löss, klei en veen). De te hanteren maaswijdte van de zeef is afhankelijk van de grootteverdeling van het vondstmateriaal. Voor vindplaatsen met voornamelijk aardewerk kan volstaan worden met een zeef met een maaswijdte van 4 mm. Voor het opsporen en nader onderzoeken van vindplaatsen met vuursteen dient een maaswijdte van 3 mm of kleiner te worden gehanteerd. Bij dit type vindplaatsen kan het aandeel klein bewerkingsafval (micro-debitage < 2 mm) aanzienlijk zijn. ==Combinatie met andere methoden== Proefputtenonderzoek (met zeeftechniek) wordt standaard geadviseerd in combinatie met booronderzoek met zeeftechniek. Beide methoden kunnen gelijktijdig of opvolgend worden uitgevoerd. Het graven van proefputten kan daarbij worden gebruikt voor het verifiëren en aanvullen van de resultaten van het booronderzoek. ==Richtlijnen en aanvullende informatie== RCE 2006: Nationale Onderzoeksagenda Archeologie (versie 1.0), Hoofdstuk 6, Archeologische prospectie, 30-33. Amersfoort. SIKB 2012: KNA-Leidraad Proefsleuvenonderzoek, versie 1.02. Gouda ([https://www.sikb.nl/ www.sikb.nl]). SIKB 2018: Protocol 4003, Inventariserend Veldonderzoek (landbodems), VS03 Uitvoeren booronderzoek, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1, 26-27, Gouda ([https://www.sikb.nl/ www.sikb.nl]). SIKB 2018: Protocol 4003, Inventariserend Veldonderzoek (landbodems), VS08 Bepalen onderzoeksmethode IVO-O/IVO-P, Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 4.1, 35-40, Gouda ([https://www.sikb.nl/ www.sikb.nl]). Tol, A., Ph. Verhagen, A. Borsboom & M. Verbruggen 2004: Prospectief boren. Een studie naar de betrouwbaarheid en toepasbaarheid van booronderzoek in de prospectiearcheologie, Amsterdam (RAAP-Rapport 1000).  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een hunebed is een grafmonument gebouwd door de mensen van de Trechterbekercultuur, uit 3400-3050 voor Chr. Het stenen 'skelet' van een hunebed bestaat uit grote draagstenen en daarop gelegde dekstenen. Het monument was oorspronkelijk bedekt met aarde en had een toegang tot de gemeenschappelijke grafkamer. Die bestond uit verschillende ruimtes waarin de botten van de overledenen en grafgiften zijn bijgezet. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om een zichtbaar rijksmonument met archeologische resten op of direct onder het maaiveld, er is daarom geen sprake van vrijstellingsdiepte. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Historie== Het dorp Borger is in de vroege middeleeuwen ontstaan en ligt op de Hondsrug. De oorspronkelijke middeleeuwse kerk van Borger was gewijd aan Willibrord. In de negentiende eeuw werd de kerk afgebroken, maar de toren bleef behouden. In 1826 werd een nieuw schip aangebouwd. Zowel toren als kerk zijn een rijksmonument. Rond de kerk lag het kerkhof, waar tot ver in de 19de eeuw is begraven. Bij een van de ingangen ligt nog een oud rooster dat diende om het vee van het kerkhof te weren. In de volksmond kreeg het de naam van duivelsrooster, omdat de duivel met zijn gehoornde poten hierdoor niet op het kerkhof zou kunnen komen. Het kerkhof wordt rondom de kerk afgescheiden door een lage keermuur, begeleidt door linden. Slechts één grafmonument resteert op het kerkhof. Het is opgericht door leerlingen en vrienden van Aalbert Stevens (1799-1857), onderwijzer in Borger sinds 1 augustus 1824. ===Rijksmonument=== Het duivelsrooster is wel genoemd in de ''Voorloopige lijst der Monumenten van de Geschiedenis en Kunst'', maar uiteindelijk is het niet genoemd bij de aanwijzing in 1965. Wel genoemd is het grafmonument dat bestaat uit een basement met daarop een vierkante blok bestaande uit vier tekstplaten. Bovenop het blok een verjongende obelisk, welke bekroond wordt door een gesluierd ei. Het ei staat symbool voor Christus die uit het graf verrijst, terwijl de sluier het bedekte leven symboliseert. De obelisk is versierd met festoenen of guirlandes, een slinger van in dit geval gehouwen bladeren. ==Huidige situatie== Het grafmonument staat solitair op het voormalige kerkhof met rondom gras. De tekstplaten op het monument zijn niet meer oorspronkelijk en vervangen door nieuwe hardstenen exemplaren. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Deze pagina is tot stand gekomen in samenwerking met [https://www.dodenakkers.nl stichting Dodenakkers].</div> </blockquote>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een hunebed is een grafmonument gebouwd door de mensen van de Trechterbekercultuur, uit 3400-3050 voor Chr. Het stenen 'skelet' van een hunebed bestaat uit grote draagstenen en daarop gelegde dekstenen. Het monument was oorspronkelijk bedekt met aarde en had een toegang tot de gemeenschappelijke grafkamer. Die bestond uit verschillende ruimtes waarin de botten van de overledenen en grafgiften zijn bijgezet. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om een zichtbaar rijksmonument met archeologische resten op of direct onder het maaiveld, er is daarom geen sprake van vrijstellingsdiepte. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Een villa is een landbouwbedrijf uit de Romeinse tijd. Het bedrijf bestaat uit een hoofdgebouw, bijgebouwen zoals stallen en schuren en akkers. Er is variatie in de omvang en uitvoering van de villa's: van klein en eenvoudig tot groot en luxe. Het hoofdgebouw is vaak in Romeinse stijl gebouwd, geheel of gedeeltelijk van steen en met een porticus (veranda), pannendak en kamers met vloerverwarming. Overblijfselen van industrie en nijverheid wijzen vaak op ambachtelijke activiteiten. Het gaat om plekken waar voorwerpen zijn gemaakt of bewerkt. Denk aan het looien van huiden, het bewerken van metaal (goud, brons of ijzer), het bakken van aardewerken potten of het maken van bouwmaterialen, zoals bakstenen van klei. Dit soort locaties kunnen worden herkend aan grote hoeveelheden houtskool, smeltslakken, misbaksels of malfragmenten. Een grafveld is een plaats waar meer dan een persoon is begraven. De lichamen kunnen onverbrand (inhumatie) of eerst verbrand (crematie) ter aarde zijn besteld. De graven waren vaak gemarkeerd, met lage heuvels, zoals bij een urnenveld of met andere tekens. De begraven personen vormen een sociale eenheid, een familie of gemeenschap. We kennen grafvelden sinds de steentijd. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * sloopvergunningplichtige werkzaamheden. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een wierde (in Friesland spreekt men van 'terp' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de wierden is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de wierde, zogenaamde 'valgen'. Veel wierden hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel wierden zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 600 in Groningen. Een kerk is een kerkelijk gebouw van hout of bak-/natuursteen. Een kerk bestaat uit een schip en koor, met of zonder een toren. In het koor staat het altaar. In en rond de kerk hebben gelovigen hun laatste rustplaats gekregen. In Nederland zijn sinds de vroege middeleeuwen kerken gebouwd. Een kerkhof is een afgebakend terrein, bestemd voor christelijke begravingen. Dit gebied ligt rond een (voormalige) kerk, kapel, klooster of gasthuis. De graven liggen in rijen op regelmatige onderlinge afstand en zijn oost-west gericht. Ze zijn vaak gemarkeerd met een grafsteen of kruis. Kerkhoven komen voor vanaf het eind van de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 60 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 60 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509930|rijksmonumentencomplex 509930]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Het kasteel ligt op een groter omgracht terrein. Delen van de gracht aan de noordwest- en noordoostzijde maken deel uit van de gracht rond de voorburcht.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509930|rijksmonumentencomplex 509930]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509930|rijksmonumentencomplex 509930]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/509930|rijksmonumentencomplex 509930]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Ten zuidoosten bevindt zich in het weiland nog het restant van een grand canal, als restant van een verdwenen tuinaanleg.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/507916|rijksmonumentencomplex 507916]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden * het aanbrengen van verhardingen * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein * het wijzigen van het grondwaterpeil * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 10 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 10 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden * het aanbrengen van verhardingen * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein * het wijzigen van het grondwaterpeil * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huisterp is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huisterpen zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van minimaal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplatte top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van minimaal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplatte top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafheuvel is een door nabestaanden aangelegde heuvel van heideplaggen of ander materiaal waaronder of -in overledenen zijn begraven. De eerste grafheuvels zijn opgeworpen in de late steentijd, toen lijkbegraving – het onverbrand begraven van het lichaam – in zwang was. Vanaf de bronstijd tot in de Romeinse tijd zijn de doden gecremeerd onder de heuvel begraven. Meestal zaten hun resten in een urn. Door het graf met een heuvel te markeren, creëerden de mensen van toen duidelijk zichtbare elementen in het landschap. Grafheuvels treffen we vooral aan op de zandgronden van Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht, Noord-Brabant en Limburg. Zo zijn de Veluwe, de Utrechtse Heuvelrug en de Drentse Hondsrug grafheuvelrijke regio's. Deze prehistorische grafheuvels herbergen informatie over het vroege verleden. Ze bevatten gegevens over hoe de mensen vroeger met hun overledenen zijn omgegaan. Vaak hebben de begraafplaatsen een duidelijke relatie met het landschap. Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van mini-maal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplat-te top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==De geschiedenis van het bouwen== De collectie biedt inzicht in alle aspecten van de geschiedenis van het bouwen: van de middeleeuwen tot het begin van de 20e eeuw. De geschiedenis van de restauratiepraktijk wordt bijvoorbeeld weerspiegeld in 19e eeuwse fragmenten van de Utrechtse Domkerk en de Sint-Servaas in Maastricht. De collectie omvat diverse unieke objecten en voorwerpen afkomstig van beschermd onroerend erfgoed. In de bibliotheek van de Rijksdienst in Amersfoort zijn vitrines ingericht met enkele tientallen belangrijke bouwfragmenten uit de collectie. Samen geven deze een chronologisch beeld van de ontwikkeling van het bouwbeeldhouwwerk. ==Twee delen== In feite bestaat de collectie uit 2 delen: de verzameling bouwfragmenten (unica) en de verzameling specimina van historische bouwmaterialen. De laatste is een referentiecollectie. 2700 objecten zijn digitaal ontsloten via de beeldbank, maar de collectie zal na de ‘reorganisatie’ een nieuwe digitale ontsluiting krijgen. ==Over deze deelcollectie== ===Depotschatten=== Een van de belangrijkste ensembles wordt gevormd door de 200 fragmenten uit de 15e-eeuw van de Sint-Martinuskerk in Kerkdriel (Gelderland). Even belangrijk is de verzameling van ongeveer 200 renaissance bouwfragmenten (ca. 1540) afkomstig van het paleis van Hendrik III, graaf van Oranje Nassau, te Breda. Verder zijn er individuele fragmenten van grote kwaliteit en zeldzaamheid uit verschillende eeuwen. ===Herkomst=== Vanaf het begin van de monumentenzorg is er in het veld verzameld. Medewerkers van de voorgangers van de Rijksdienst brachten fragmenten en voorbeelden van materialen mee van bouwplaatsen. In 1999 werd door het Rijksmuseum Amsterdam een collectie stenen bouwfragmenten in beheer overgedragen. In 2012 is een deelcollectie kleurmonsters toegevoegd via een overdracht uit de collectie van het Nederlands Openluchtmuseum. ===Relatie met andere collecties=== Wat de bouwfragmenten betreft zijn er allereerst uiteraard relaties met de monumenten waar zij vanaf komen. De Rijksdienst streeft ernaar dat afkomende fragmenten zoveel mogelijk aan of in het betreffende monument bewaard blijven en daarbij ook onder de wettelijke bescherming van het monument worden gebracht. In die zin is de bouwfragmentencollectie van de Rijksdienst een historisch gegroeid voorbeeld van hoe het nu en in de toekomst eigenlijk niet moet. Collecties bouwmaterialen zijn onder meer aanwezig in het Nederlands Dakpannen Museum (Alem), het Baksteenmuseum De Panoven (Zevenaar) en het Nederlands Tegelmuseum (Otterlo). Ook is er de Utrechtse Behangcollectie van de Stichting Historische Behangsels en Wanddecoraties in Nederland. Ten slotte heeft het Van Leeuwen Sloten Museum (Rhenen) hang- en sluitwerk. Al deze collecties zijn zeer specialistisch.  
Te denken valt aan vragen over funderingsmethoden, een typologie en chronologie van constructietechnieken en -methoden en het ontstaan van stratenplannen en percelering. Primair kan het een bijdrage leveren aan het onderscheiden van bouwfaseringen in metselwerk, doordat de bouwhistoricus, meer dan de archeoloog, bedreven is in het duiden van sporen in opstanden/bouwwerken. De bouwhistoricus gebruikt de aangetroffen bouwelementen als primaire bron. Die bouwelementen zijn dan voor de bouwhistoricus wat een archiefstuk is voor een historicus. De waarde van fysiek onderzoek aan gebouwen wordt vaak onderschat. De ervaring leert dat wat we in geschreven bronnen kunnen achterhalen, lang niet altijd in overeenstemming is met hoe er in het verleden gebouwd en verbouwd is. Alleen een combinatie van archeologisch, bouwhistorisch en bronnenonderzoek kan een zo getrouw mogelijk beeld van de biografie van historische bebouwing en bebouwingsrestanten weergeven. ==Kansen en beperkingen== Onderzoek naar percelering, bouwconstructies en functionaliteit van gebouwen is sinds de jaren ‘90 van de vorige eeuw op individueel huisniveau en bouwblokniveau in diverse middeleeuwse steden uitgevoerd. Onlangs is een belangrijke studie Bouwhistorisch onderzoek verschenen waarbij een synthese is gemaakt van de diverse onderzoeken in de grote steden met een voorstel voor een chronologie en typologie van huisconstructies. Op basis daarvan is het nu mogelijk onderzoeksresultaten in dezelfde lijn te beschrijven, waardoor ze te vergelijken zijn en het zicht op veranderingen door de tijd heen beter wordt. Ook de integratie van bouwhistorisch en archeologisch onderzoek wordt in steeds meer stadsarcheologisch onderzoek toegepast, wat door de kruisbestuiving een positief effect heeft op de resultaten en de inhoudelijke kwaliteit van het stadskernonderzoek. Wanneer er, voorafgaand aan archeologisch onderzoek, een bouwhistorische opname verricht wordt (zeker in geval van sloop) zijn archeologische vraagstellingen regelmatig vóór aanvang van de werkzaamheden al (deels) te beantwoorden door informatie die aan de bovengrondse restanten is af te lezen. ==Hoe ga je te werk?== Er wordt onderscheid gemaakt tussen, in volgorde van toenemende diepgang/invloed, een bouwhistorische inventarisatie (beoordeling op mogelijk monumentale status vanaf de openbare weg), verkenning (beoordeling exterieur en interieur zichtbare onderdelen), opname (bureau-onderzoek in combinatie met diepgaandere verkenning) en ontleding (in geval van sloop wordt meegekeken naar vooraf onzichtbare bouwsporen). Voor de combinatie met archeologisch onderzoek zal het in veel gevallen gaan om onderzoek bij sloop (ontleding), waarbij met name de funderingsresten onderzocht en gedocumenteerd worden. Er worden echter ook opgravingen uitgevoerd in kelders van bestaande gebouwen die niet ontleed zullen worden. Door de inzet van een bouwhistoricus wordt de archeologische vraagstelling van een andere kant benaderd. ==Combineren met andere methoden== In combinatie met historisch, architectuur-historisch en dendrochronologisch onderzoek en bijvoorbeeld onderzoek naar kleurgebruik door de tijd heen (kleur-historisch onderzoek), kan het bouwhistorisch onderzoek binnen de archeologie op een nog hoger niveau getild worden. Voor archeologische vraagstukken uit met name de latere perioden is dit zeker relevant. ==Hoe interpreteer ik mijn resultaten?== Een bouwhistoricus kijkt in principe met de blik van een bouwer naar (de resten) van een pand. In het kader van archeologisch onderzoek wordt er specifiek gekeken naar faseringen, constructie- en funderingsmethoden, perceleringsvraagstukken, de toegepaste materialen en de wijze waarop deze zijn gebruikt en de biografie van een gebouw. In combinatie met archeologische sporen en vondsten uit de bodem onder het gebouw of uit de directe omgeving kan dit leiden tot extra antwoorden maar ook tot nieuwe vragen. Waarom werd een werkvertrek bijvoorbeeld niet verwarmd met een haard als er op basis van spinsteentjes wordt aangenomen dat er gesponnen werd? ==Resultaten delen== Alle onderzoeksresultaten, verkregen bij de specialist, dienen in de basisrapportage te worden weergegeven en met alle andere gegevens en primaire data te worden gedeponeerd in het [https://easy.dans.knaw.nl/ e-depot voor de Nederlandse archeologie]. De gebruikte meet- en kalibratiemethodes, methode van monstername en behandeling, hoeveelheden monsters en metingen, relativering van data-precisie, en eventuele overwegingen/aanpassingen worden gerapporteerd. Deze zijn van belang voor vervolgonderzoek, maar ook voor de vergelijking met onderzoek op andere sites. Specialistisch onderzoek wordt bij voorkeur opgezet als onderdeel van interdisciplinair archeologisch onderzoek, waarbij de verschillende deelstudies in samenhang met overkoepelend onderzoek worden uitgevoerd, geïnterpreteerd en gerapporteerd. ==Lees verder== * Cleijne, I.J., A.M.J.H. Huijbers, A.D. Brand & R.J.W.M. Gruben 2017: [https://www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/publicaties/2017/01/01/huizenbouw-en-percelering-in-de-late-middeleeuwen-en-nieuwe-tijd Huizenbouw en percelering in de late middeleeuwen en nieuwe tijd], Amersfoort (Nederlandse Archeologische Rapporten 59). * Dijk, X.C.C. van & A. Viersen 2019: Archeologische en bouwhistorische waarneming Kasteel de Keverberg in Kessel, gemeente Peel en Maas, Weert. * Kort, J.W. de, D.J.K. Zweers & O. Brinkkemper 2016: [https://www.cultureelerfgoed.nl/publicaties/publicaties/2016/01/01/rijke-oogst-van-een-armenhoef Rijke oogst van een armenhoef], Amersfoort (Rapportage Archeologische Monumentenzorg 234). ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Yvonne Lammers, Echo information design, met medewerking van Rob Gruben en Geert Oldenmenger (BAAC Bouwhistorisch en archeologisch onderzoek), Roel Lauwerier en Bjørn Smit.</div> </blockquote>  
Bouwmaterialen zijn organische en anorganische materialen die worden gebruikt bij de bouw en later herstel of onderhoud van gebouwen. (Conservation Dictionary)  +
==Geschiedenis== Het Huis te Leeuwen is rond 1400 gebouwd door Willem van Druten. Vanwege de omschrijving ‘met den tween voorgeborchten’ is het mogelijk dat het kasteel is ontstaan uit een rechthoekige hoofdburcht met twee voorburchten. Mogelijk in de 16de eeuw is de hoofdburcht in volume verdubbeld e ontstond een tweebeukig huis. Dit huis is rond 1650 door Sweder van Boetzelaer aan de westzijde nogmaals uitgebreid met een vleugel. Toen is vermoedelijk de eerste voorburcht bij de hoofdburcht getrokken en is in 1654 aan de westzijde een poortgebouw verrezen. Ten westen hiervan lagen tot ver in de 19de eeuw twee bijgebouwen aan weerszijden van een voorplein, de voormalige tweede voorburcht. In 1817 is het oostelijke deel van de hoofdburcht gesloopt en is het poortgebouw omgebouwd tot boerderij waarbij aan de oostzijde de deel is toegevoegd. Na 1830 is aan het zuidelijke bijgebouw en het westelijke deel van het noordelijke bijgebouw afgebroken. ==Omschrijving== Op een omgracht terrein ligt aan de westzijde het tot woning van een boerderij omgebouwde poortgebouw van het kasteel Huis te Leeuwen, daterend uit 1654 maar wellicht nog met een oudere kern. Aan de achterzijde (de oostzijde) van dit poortgebouw is in 1817 een deel gebouwd. Ten noordoosten hiervan staat nog de oostelijke helft van een bijgebouw. Om dit alles ligt een tweede gracht.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het verlagen, verhogen of egaliseren van het maaiveld; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafveld is een plaats waar meer dan een persoon is begraven. De lichamen kunnen onverbrand (inhumatie) of eerst verbrand (crematie) ter aarde zijn besteld. De graven waren vaak gemarkeerd, met lage heuvels, zoals bij een urnenveld of met andere tekens. De begraven personen vormen een sociale eenheid, een familie of gemeenschap. We kennen grafvelden sinds de steentijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 35 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 35 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het aanbrengen van verhardingen; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een urnenveld is een grafveld waar gecremeerde overledenen zijn bijgezet, al dan niet in een urn. Iedere dode werd onder een eigen heuvel begraven die is opgericht in de directe nabijheid van een andere. De heuvels zijn opgeworpen van heideplaggen en van grond die uit een omringende greppel afkomstig is. Urnenvelden dateren vanaf de late bronstijd tot in de midden-ijzertijd (ca. 1100-400 voor Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 35 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 35 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het aanbrengen van verhardingen; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Oorsprong kasteel nog onduidelijk== Over de ontstaansgeschiedenis van het kasteel is nog veel onduidelijk. Er wordt wel gewezen op het bestaan van een voorburcht of oorspronkelijke burcht op het terrein ten noorden van het kasteel. In dit terrein is nog een verlandde gracht zichtbaar.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528825|rijksmonumentencomplex 528825]]. </div>  +
Wordt gebruikt voor gebeurtenissen waarbij iets geheel of gedeeltelijk door brand wordt verwoest, zowel toevallig als opzettelijk. Gebruik 'verbranden' voor het proces van iets veranderen, verwonden of verwoesten door brand of hitte. (AAT-NED,)  +
==Voordat je blust== Bij een brand telt elke seconde. Alarmeer meteen de brandweer bij een brandmelding, maar weet dat het gemiddeld acht minuten duurt voordat deze arriveert. Daarom is het noodzakelijk om voldoende geschikte handbrandblussers in het gebouw te hebben, zodat de bewoners of werknemers in deze tijd zelf al actie kunnen ondernemen. Door een beginnende brand snel te blussen, kun je een cultuurhistorisch waardevol voorwerp of gebouw vaak nog redden. Daarbij is het van belang om er snel achter te komen welk materiaal er brandt, want dat bepaalt welke soort brandblusser je het beste kunt gebruiken. Bluswater kan schade aan cultureel erfgoed veroorzaken, maar met andere blusstoffen kan dat nog veel ernstiger uitpakken. Brandschade is doorgaans ernstiger dan waterschade. Bedenk dat gespecialiseerde bedrijven door water beschadigd erfgoed vaak kunnen herstellen. Maak een afweging welke brandblusser het meest geschikt is om brand te blussen en (waarschijnlijk) de minste vervolgschade te veroorzaken. Zorg dat deze blusser bij de hand is, zodat er snel kan worden gereageerd. ==Blusmethoden== Het uitbreken van brand gebeurt onder drie voorwaarden: een brandbare stof, voldoende zuurstof en de juiste temperatuur. Samen vormen deze drie de zogenoemde ‘branddriehoek’. Is één voorwaarde niet aanwezig, dan is er geen brand. Blussen berust dan ook op het weghalen van een van de voorwaarden. Door bijvoorbeeld met water te blussen, verlaag je de temperatuur. En door de gaskraan dicht te draaien, elimineer je de brandbare stof. Blussen met poeder of zand voorkomt dat gassen zich met zuurstof verbinden. ===Overzicht blusmethoden=== In onderstaande pdf is een overzicht van de blusmethoden opgenomen: * [[Media:Overzicht_Brandblusmiddelen.pdf|Overzicht blusmethoden]] ==Soorten brandblussers== Er zijn verschillende soorten brandblussers. Pictogrammen op de toestellen geven aan welke brandende materialen je ermee kunt blussen. De blussers zijn verdeeld in de ‘brandklassen’ A, B, C en D: * A. Vaste stoffen, zoals hout, papier en stro. Veel museale collecties en historische bouwmaterialen vallen in deze categorie. * B. Vloeistoffen en vloeibaar wordende stoffen, zoals olie, vet, benzine en alcohol. Het zijn de dampen en gassen die branden. * C. Gassen, zoals propaan, butaan en aardgas. De dampen verbranden snel en explosief. Dit zijn moeilijk te bestrijden branden. * D. Branden met metalen als aluminium en magnesium. Hierbij kunnen zich hoge temperaturen ontwikkelen. ===Vet en elektriciteit=== Een blusser voor de vijfde brandklasse, F, is voor branden die kunnen ontstaan als je vetten verhit. Vetbranden komen in de horeca veelvuldig voor. Zodra de temperatuur van olie of vet oploopt tot boven de 320 graden Celsius vindt er zelfontbranding plaats. Dan ontstaat er brand zonder dat je er een vlam bij houdt. Branden met vet, benzine en olie mag je nooit met water blussen, omdat dit de brand verergert. Tot 1987 kende Nederland brandklasse E: elektriciteitsbranden. Deze klasse is vervallen, omdat elektriciteit wel een oorzaak van brand kan zijn, maar zelf niet brandt. Door kortsluiting gaat bijvoorbeeld een computer branden. Belangrijk is dat de blusstof geen kortsluiting veroorzaakt. Blus daarom een brand die door elektriciteit is teweeggebracht nooit met water. ===Blusstoffen=== Je kunt blussen met vaste, vloeibare en gasvormige stoffen. Het bekendst is water, maar men gebruikt bijvoorbeeld ook schuim en poeder. Bij een beginnende brand kun je verschillende soorten brandblussers inzetten. Elke soort heeft zijn voor- en nadelen. De keuze is afhankelijk van de situatie, het gebouw, het interieur, de inventaris en de activiteiten die er plaatsvinden. In een museum en in een historisch interieur is een kooldioxideblusser zeer geschikt. Deze geeft weinig tot geen schade. Een andere keus hier is water of een schuimblusser, met bij voorkeur een biologisch afbreekbaar schuim, omdat dat tot de minste vervolgschade leidt. Poederblussers zijn in historische interieurs en musea niet geschikt vanwege de vervolgschade. Een schoorsteenbrand daarentegen kun je wel het beste blussen met een poederblusser, of met zand of zout. Met het eerder genoemde overzichtsschema van blusmethoden kun je voor elke situatie een keuze tussen de brandblussers maken. Zorg altijd voor een inhoud van minimaal twee kilo. Een kleinere blusser is te snel leeg. Ook zand, dekens en een brandslang zijn in het schema opgenomen. ===Verboden brandblussers=== Sommige oudere typen brandblussers zijn inmiddels verboden. De reden is dat ze de ozonlaag aantasten, funest zijn voor de gezondheid of onverantwoord chemisch afval achterlaten, zoals zouten en zuren. Een vroeger veel gebruikt apparaat is de Halonbrandblusser. Hierin zijn halogeen-koolwaterstoffen verwerkt, die de ozonlaag aantasten. Sinds 2004 zijn deze blusstoffen verboden. Hier en daar is dit soort verouderde blussers nog aanwezig. Vervang deze door goedgekeurde apparaten. ==Aantal brandblussers== Het aantal handblussers in een gebouw hangt af van veel factoren: het soort toestel, de grootte ervan en het gebruik. Een richtlijn hiervoor is te vinden in de norm NEN 4001+C1:2008, Brandbeveiliging: Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen. Een algemene vuistregel is dat de maximale loopafstand tot een blusser twintig meter mag zijn. Hang de apparaten op een duidelijk zichtbare plek en zorg dat ze goed zichtbaar en bereikbaar blijven door er niets voor te plaatsen. ===Keuren=== Om een optimaal functioneren van de brandblussers te garanderen, is een periodieke keuring noodzakelijk. Hierover is meer te vinden in de norm NEN 2559:2001, Onderhoud van draagbare blustoestellen. ===Vast blussysteem en branddetectie=== Naast deze handblusmiddelen valt het te overwegen om een vast blussysteem te installeren, zoals een sprinkler- of watermistinstallatie. Branddetectie via bijvoorbeeld rookmelders is een noodzaak in elk gebouw. In een groot monument of in een gebouw met veel waardevol roerend erfgoed is het aan te raden deze detectie aan een brandmeldinstallatie te koppelen. ==Oefenen== Brandblussers aanschaffen en ophangen alleen, is zeker niet voldoende. Om ze goed in te kunnen zetten, moeten de potentiële gebruikers ermee om weten te gaan en regelmatig oefenen. Laat zo veel mogelijk mensen in het gebouw een cursus ‘kleine brandblusmiddelen’ volgen. Een dergelijke opleiding is relatief goedkoop en is een effectieve investering. Je leert hoe een brandblusser werkt, welke afstand je ten opzichte van de brand dient te houden, hoe je op de brandhaard richt en welke blusstof je het beste kunt inzetten. Brandblussers kun je slechts korte tijd gebruiken, ongeveer één tot twee minuten, dus geoefende gebruikers hebben bij een brand zeker een voorsprong ten opzichte van ongeoefende gebruikers. ===Normen=== * NEN 2559:2001, Onderhoud van draagbare blustoestellen. Om optimaal functionerende brandblussers te garanderen, is periodieke keuring noodzakelijk. * NEN 4001+C1:2008, Brandbeveiliging: Projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen. Het aantal handblussers in een gebouw hangt af van: het soort toestel, de grootte ervan en het gebruik.  
Historische boerderijen bepalen voor een belangrijk deel het beeld van het Nederlandse platteland. Helaas zijn ze tamelijk gevoelig voor brand, omdat ze voor een groot deel uit organische en dus brandbare materialen opgebouwd zijn, zoals hout en riet. En het is niet alleen de plaats waar de boer en zijn gezin wonen, maar ze werken er ook. Zij slaan bijvoorbeeld brandbare materialen als hooi en stro op, werken met risicovolle machines, lassen zelf en leggen zelf elektra aan. Omdat de boerderijen meestal afgelegen op het platteland liggen, is de kans op blikseminslag er vrij groot. Bovendien zijn de installaties en de veiligheidsvoorzieningen van een flink aantal oude boerderijen nog niet aangepast aan moderne eisen. In historische boerderijen wordt brand soms pas laat ontdekt. Dat komt door die afgelegen ligging. Of doordat de brand in het achterhuis ontstaat, of in een stal of een bijgebouw, waardoor het vuur lange tijd niet zichtbaar is. In het buitengebied duurt het doorgaans enige tijd voordat de brandweer ter plaatse is. Als de hulpverleners daarna hun zware materieel niet dichtbij kunnen plaatsen of als er onvoldoende bluswater beschikbaar is, kunnen zij slechts proberen te voorkomen dat de brand ook andere gebouwen in de as legt. Het is voor eigenaren van historische boerderijen dan ook van groot belang om goed voorbereid te zijn op een brand. Dat is nog geen vanzelfsprekendheid. Door vooraf na te denken over de gevolgen van brand kan er veel schade en leed voorkomen worden. De eigenaar of bewoner is hier zelf verantwoordelijk voor. Het is zaak om een adequate infrastructuur met voorzieningen voor brandbestrijding te realiseren en in stand te houden. ==Historische ontwikkeling== In de middeleeuwen legden enorme branden regelmatig grote delen van steden in de as. Ook menige stadsboerderij ging hierdoor verloren. Om dergelijke branden te voorkomen stelden stadsbesturen in de bouwvoorschriften, keuren genoemd, strengere eisen aan de bouw van huizen, met name aan de dakbedekking. Zo verboden zij de zogenaamde ‘weke’ daken van riet en stro, en stonden alleen ‘harde’ daken toe, bedekt met pannen, daktegels of leien. Maar de traditionele bouwwijze in het buitengebied wijzigde nauwelijks. De voorschriften bleven tot de stad beperkt. Boeren bleven met rieten daken bouwen, net als met houten draagconstructies, vlechtwanden, strowanden en houten wanden. Dit duurde tot in de zeventiende eeuw, toen het proces van verstening ook bij boerderijen optrad. ===Leem tegen brand=== Wel was het in de middeleeuwen ook op boerderijen niet ongebruikelijk om een stro- of rietdak te belemen. Met leem werd vooral de binnenzijde brandveiliger gemaakt. Soms werden beide kanten behandeld. Deze methode beperkte ook het indringen van vocht. Een bijzondere variant, die al in de veertiende eeuw bekend was, is het schindeldak, waarin leem in lagen in het rietpakket is verwerkt. Deze leemlagen overlappen elkaar als leien. Vanaf het begin van de zestiende eeuw raakte schindelen in ongebruik, door de aanscherping van de bouwvoorschriften en de bredere verspreiding van aardewerken dakpannen. ===Brandpreventie in bestekken=== Bepaalde stedelijke voorschriften zijn soms in de bestekken van boerderijen opgenomen. Zo moesten er in 1636 voor de bouw van een stolpboerderij in de Schermer twee ‘gemene’ ladders, twee brandladders en twee brandhaken ‘na gewoone dicte en langhte’ worden geleverd. Dat neemt niet weg dat boeren afweertekens op hun boerderijen bleven aanbrengen. Een IHS-monogram van de eerste drie letters van ‘Jezus’ in Griekse hoofdletters, het kruis en metseltekens zijn bezwerende pogingen om de bliksem buiten de deur te houden. ===Brandmuren=== In een eerdere fase trokken de boeren al tussen hun woon- en bedrijfsgedeelte stevige, brandwerende, stenen muren op. Deze muren heten nu brandmuren, maar dit woord is pas in de achttiende eeuw ontstaan. Onze voorouders spraken over middelmuur, middelwand of middelgevel. De tijd waarin brandmuren werden gebouwd varieert per streek. Niet in alle streken bouwde de boer zo’n muur in zijn boerderij. Financiën en traditie speelden hierbij een rol. In het woongedeelte plaatsten de boeren doorgaans een schouw tegen de brandmuur om in te koken, spek in te roken en zich aan te warmen. In delen van ons land leefden vooral oudere boeren en boerinnen nog tot na de Tweede Wereldoorlog met open vuren. ==Cultuurhistorisch belang== Iedere streek kent zijn karakteristieke type boerderij. Zo staan er in Noord-Holland stolpboerderijen en in Noord-Brabant langgevelboerderijen. De typen hangen samen met het gebruik van de grond. De ene grondsoort leent zich meer voor veeteelt, de andere meer voor akkerbouw. Op de rijke landbouwgronden is veel opslagcapaciteit nodig. Dat valt af te lezen aan de boerderijen. Waar veel vee rondloopt, zijn een ruime veestalling en opslagruimte voor hooi en stro aanwezig. Naast de boerderij zijn vaak nog allerlei bijgebouwen opgetrokken, zoals loodsen, kippenhokken, varkensstallen en rijtuighuizen. Bij een boerenbedrijf horen meestal ook windsingels en bomen, een boomgaard, moestuin en andere voorzieningen. Wie een historische boerderij nader bekijkt, leest er doorgaans een ontwikkeling over langere tijd aan af. Veel boerderijen hebben groei, verandering en modernisering doorgemaakt. ===Behoud=== Het is belangrijk dat historische boerderijen met hun karakteristieke onderdelen en omgeving behouden blijven. Niet alleen als tegenwicht tegen de groeiende verstedelijking, de oprukkende bedrijventerreinen en de sterk veranderende maatschappij, maar ook voor de generaties na ons, zodat zij, net als wij, ervan kunnen blijven genieten. Daarnaast blijven historische boerderijen economisch relevant als productiebedrijven van ons voedsel. Door brand kunnen ze verloren gaan. Het veilig in stand houden van cultuurhistorisch waardevolle boerderijen is in ieders belang. ==Oorzaken van brand== Er zijn zo’n 6400 historische boerderijen als rijksmonument beschermd. Dit is zeven procent van alle historische boerderijen in Nederland. Van 2008 tot en met 2014 registreerde de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed 56 branden in rijksmonumentale boerderijen. Dat is gemiddeld elke anderhalve maand één brand. Ze leidden vaak tot aanzienlijke schade. In zeventien gevallen was er sprake van een schoorsteenbrand. Zeven keer is er brand gesticht en driemaal ontstond het vuur door blikseminslag. Bij het uitbreken van een brand spelen regelmatig menselijke factoren een cruciale rol, zoals onwetendheid, onvoorzichtigheid en onnadenkendheid. ===Schoorsteenbranden=== De meeste branden in boerderijen ontstaan in het schoorsteenkanaal, bijvoorbeeld doordat nieuwe bewoners een oud schoorsteenkanaal op een verkeerde manier in gebruik nemen. Of doordat zij niet bekend zijn met verantwoord stookgedrag en de noodzaak van regelmatig vegen. ===Brandstichting=== Brandstichting komt relatief vaak voor bij historische boerderijen. Ze zijn met hun laag doorlopende rieten dak en vele hout eenvoudig in brand te steken. Ook de vaak afgelegen, eenzame ligging maakt dat een brandstichter zijn gang kan gaan. ’s Nachts is er vaak niemand in het achterhuis en kan een brandstichter ongezien wegkomen. ===Blikseminslag=== De kans op brand door blikseminslag is bij een boerderij met een rieten dak vele malen groter dan bij een boerderij met harde dakbedekking. De bliksem veroorzaakt doorgaans niet veel bouwkundige schade. Daarentegen is de schade aan elektrische apparatuur vaak aanzienlijk en ontstaat er daardoor brand. ===Defecte apparatuur=== Bijna de helft van de branden in gebouwen wordt veroorzaakt door defecte elektrische apparatuur en gasapparaten. Ook in historische boerderijen is tegenwoordig veel apparatuur aanwezig, zowel in het bedrijfsgedeelte als in het woongedeelte. Vooral apparaten die warmte ontwikkelen, verhogen de kans op brand. Denk aan ventilatoren en verlichting in de stallen en wasdrogers, fornuizen, elektrische kachels en gasverwarming in de woning. Het stand-by laten staan van apparatuur verhoogt ook het risico op brand. ===Hooibroei=== Vroeger veroorzaakte hooibroei veel branden. Doordat boeren hun hooi tegenwoordig vrijwel niet meer in hooibergen optasten, maar verwerken in balen of rollen, komt deze oorzaak minder vaak voor dan voorheen. ===Werkzaamheden=== Op een boerderij wordt doorgaans gewoond én gewerkt. Zowel het dagelijkse werk als het reguliere onderhoud kan brandgevaarlijk zijn. Denk aan het verbranden van groenafval, het afbranden van onkruidstroken, lassen, slijpen en het afbranden van verflagen. ===Risicovolle handelingen=== Meer dan in de stad kan het open erf rond een boerderij tot onveilige handelingen uitnodigen. Soms spelen kinderen er met vuur. Zeker in de buurt van methaangas- en dieseltanks kan dat tot ongelukken en brand leiden. Als boerenbedrijven stoppen, krijgen de historische gebouwen vaak een nieuwe functie. De boerderij wordt een bed and breakfast, boerencamping of zorgboerderij. Daar verblijven dan meer mensen dan voorheen, die andere activiteiten ontplooien en niet zo zorgzaam zijn als de eigenaar. Veel bezoekers kennen het brandgevaar niet en verkennen de boerderij nietsvermoedend met een sigaret in de hand. Feestgangers laten er brandende wensballonnen op of steken vuurwerk af. En wat is er leuker dan bij de tent barbecueën of een kampvuur maken? ==Risico’s verkleinen== Door de juiste maatregelen te treffen zijn de risico’s voor elke historische boerderij te verkleinen. Verhoging van de brandveiligheid kan door bewustwording worden bereikt, ondersteund door bouwkundige en installatietechnische voorzieningen. ===Bouwkundige voorzieningen=== In Nederland worden eisen gesteld aan de brandveiligheid van gebouwen, maar er zijn geen speciale eisen voor monumenten. Bij een verbouwing van historische boerderijen gelden de regels voor ‘bestaande bouw’ uit het Bouwbesluit 2012. Deze zijn bij elke gemeente op te vragen en op internet te raadplegen. De vereisten in het Bouwbesluit geven het minimale niveau van brandveiligheid aan. Bij een verbouwing hoeft niet aan het niveau ‘nieuwbouw’ te worden voldaan. Als daarbij de functie van een deel van de boerderij verandert, kunnen de vereisten veranderen. Wonen in een stal bijvoorbeeld stelt hogere eisen aan de brandveiligheid dan agrarische bedrijfsvoering. Artikel 1.13 biedt voor monumenten de mogelijkheid af te wijken van de vereisten uit het Bouwbesluit, mits dit in de omgevingsvergunning wordt vastgelegd. Hiermee kunnen voor monumenten de brandveiligheidseisen op een andere manier worden ingevuld. Zo kan dezelfde veiligheid worden bewerkstelligd met andere maatregelen. ===Schoorsteen=== De constructie van een schoorsteen hoort onbrandbaar en rookdicht te zijn en mag geen warmte doorgeleiden. De schoorsteen moet voor de toegepaste soort verwarming geschikt zijn en een goede trek hebben. Bij een open haard is het zaak een goed functionerende klep aan te brengen, die direct kan worden gesloten bij een schoorsteenbrand. Een bouwkundige controle op optimaal verloop, lekkage door verzakking, blokkades zoals uit het metselwerk stekende balkkoppen en het functioneren van de klep, is een eerste vereiste voor een veilige schoorsteen. Een schoorsteen die oorspronkelijk diende voor gaskachels of als ventilatiekanaal is niet zonder meer geschikt voor een houtkachel, allesbrander of open haard. Voor een goede trek mag het kanaal geen grotere knik dan dertig graden maken. Dit voorkomt ook dat brandgevaarlijk vuil zich in de knik op kan hopen. Een vonkenvanger boven op de schoorsteen verhindert niet alleen dat er vonken op het dak terechtkomen, maar ook dat vogels in het rookkanaal nestelen. Vooral bij een rieten dak is een vonkenvanger essentieel. ===Rieten dak=== Een rietgedekte boerderij ziet er prachtig uit. Wel is zo’n dak gevoeliger voor brand dan een pannendak. Er zijn twee soorten rieten daken. Bij klassieke rieten daken is het rietpakket op latten aangebracht. Het riet bestaat uit ronde, holle stengels, waar bij weinig wind al veel zuurstof door wordt geblazen. Deze natuurlijke ventilatie wakkert een beginnende brand flink aan. Moderne rieten daken zijn vaak uitgevoerd als schroefdak. Hierbij is het rietpakket op een beplating geschroefd. De brandvrije platen houden aan de binnenkant het vuur en de rook een tijd tegen. Nadeel is dat brand in het riet niet snel binnen zichtbaar is, waardoor het langer kan duren voor deze wordt opgemerkt. Een ander groot nadeel van een schroefdak is dat het rietpakket minder goed droogt, wat resulteert in mos en schimmel. Hierdoor gaat het rietpakket van een schroefdak beduidend korter mee dan dat van een klassiek rieten dak. Bij het aanbrengen van een schroefdak op een rijksmonument horen de karakteristieke vormen van het dak, zoals golvingen en reliëf, behouden te blijven. Het is ook mogelijk een rieten dak tegen brand te impregneren. Nadeel is dat het impregneren regelmatig moet worden herhaald, waardoor deze methode kostbaar is. Ook gaat het rietpakket als gevolg van het impregneren minder lang mee. ===Toegangsbrug=== Regelmatig scheidt een sloot het erf van de weg. Een zware en brede brandweerwagen moet dan over de brug tot dicht bij de boerderij kunnen komen. Kan dit niet, dan is het raadzaam om te onderzoeken of versteviging of verbreding van de toegangsbrug mogelijk is. Ook een punt van aandacht is of de bluswagen op het erf een goede en veilige plaats kan bereiken om opgesteld te worden. En of de toegangsweg naar de boerderij breed en stevig genoeg is voor brandweerwagens. ===Brandcompartimenten=== Door de boerderij in te delen in brandcompartimenten, kan worden voorkomen dat een brand het hele gebouw beschadigt. Een brandmuur houdt de brand een aantal minuten tegen. Voor een groot gebouw is de opdeling in compartimenten verplicht volgens het Bouwbesluit. Bij een monumentale boerderij geldt dat vanaf drieduizend vierkante meter. Denk bij compartimentering van een historische boerderij met name aan een brandwerende afscheiding tussen woon- en werkruimten, maar ook aan brandwering tussen de verdiepingen en tussen de belangrijkste verblijfsruimten. ===Vluchtroutes=== Het inademen van rook veroorzaakt bij brand de meeste slachtoffers. Het is dan ook zaak zo snel mogelijk naar buiten te gaan. Vluchtroutes dienen daarom altijd naar buiten te leiden en mogen niet te lang zijn. Het Bouwbesluit stelt eisen aan de lengte van de vluchtroute en aan het beslag op de deuren op de route. Wanden en vloeren van de vluchtroute moeten zo veel mogelijk brandwerend zijn, tussendeuren moeten zelfsluitend zijn en deuren moeten naar buiten opendraaien. Ook hier geldt dat hiervan voor monumenten in de omgevingsvergunning kan worden afgeweken, op grond van artikel 1.13 Bouwbesluit 2012. ===Asbestgevaar=== Op historische boerderijen kan asbest voorkomen. Meestal gaat het om al dan niet gegolfde platen op het dak of tegen de gevel van bijvoorbeeld een schuur. Wanneer er brand uitbreekt ontstaat er een gevaarlijke situatie voor de mens en zijn omgeving, die bovendien de brandbestrijding zal bemoeilijken. Als er tijdens de brand asbestvezels over de omgeving verspreid raken, vooral door de wind, zal de sanering lang duren. De saneringskosten voor de eigenaar zullen dan hoog zijn. Zo’n situatie kan het beste worden vermeden. Het is daarom raadzaam een gespecialiseerd bedrijf het asbesthoudende materiaal van de boerderij te laten verwijderen. Installatietechnische maatregelen Door een historische boerderij van verschillende systemen voor branddetectie te voorzien kan brand in een vroeg stadium worden gesignaleerd. Er kan daarmee erger worden voorkomen. Ook verdient het aanbeveling de elektrische installatie op veiligheid te laten controleren. ===Bliksembeveiliging=== Beveiliging tegen bliksem voorkomt schade aan de boerderij. In de Leidraad bliksembeveiliging voor monumenten van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed is hier meer over te lezen. Bij een rieten dak is bliksembeveiliging altijd aan te raden. Bomen, maar ook windturbines rond een boerderij zijn eveneens een goed afweermiddel tegen blikseminslag. Het hoogste punt van de boerderij dient dan binnen de veilige zone van zestig graden te vallen, gerekend van de top van de bomen. Let wel dat een boom waar de bliksem in is geslagen op de boerderij kan vallen. ===Gas- en elektrische installatie=== De elektrische installatie moet berekend zijn op het huidige gebruik van de boerderij. Denk hierbij ook aan verwarmingsketels en krachtstroominstallaties, aan de ouderdom van alle gas- en elektraonderdelen en aan verzakkingen in het terrein die gaslekkages kunnen veroorzaken. Indien er onduidelijkheid of twijfel is, raadpleeg dan een bij voorkeur erkende installateur. Een overspanningsbeveiliging in de meterkast is een vorm van grofbeveiliging tegen een te hoge spanning bij blikseminslag. Fijnbeveiliging bij de stopcontacten beschermt afzonderlijke apparaten tegen te hoge spanning. De beste beveiliging tegen schade door blikseminslag is het uittrekken van stekkers en kabelaansluitingen bij naderend onweer. Een erkend bedrijf inschakelen voor aanpassingen aan de installatie biedt meer zekerheid dat de werkzaamheden goed en veilig uitgevoerd worden. En zorg ervoor dat elektrische apparatuur schoon is en regelmatig wordt onderhouden. ===Signalering in rietdaken=== Het is mogelijk om brand in een rieten dak in een vroeg stadium te signaleren. Hiervoor bestaan verschillende systemen, zoals een detectielint in het rietpakket. Breekt er brand uit, dan reageert dit op de snelle stijging van de temperatuur. Ook kan een aspiratiedetectiesysteem in het rietpakket worden aangebracht. Dit systeem zuigt via dunne pvc-buizen lucht aan, en neemt zo continu monsters uit het rietdek. Het reageert op kleine rookdeeltjes die tijdens een beginnende brand vrijkomen. Bovendien zijn er systemen die na het signaleren de brand ook automatisch bestrijden, bijvoorbeeld met sprinklers, die direct water sproeien. Een watermist-blussysteem heeft ongeveer dezelfde werking, maar maakt gebruik van dunnere leidingen met een hogere waterdruk. ===Brandmelders=== Het is aan te raden om in de belangrijkste verblijfs- en werkruimten van de boerderij een automatische brandmelder aan te brengen. De melders signaleren een beginnende brand en waarschuwen met een luid alarmsignaal de bewoners. Het is sterk aan te bevelen de melders onderling door te koppelen, waardoor de vuurhaard ook wordt opgemerkt als de brand aan de andere kant van de boerderij of op zolder uitbreekt. Brandmelders zijn er in vele soorten, zoals rookmelders, thermische melders, infrarood- en ultravioletvlammenmelders. Temperatuurmelders zijn geschikt voor ruimten waar veel stof of stoom aanwezig is. Koolmonoxidemelders reageren op voor de mens gevaarlijke stoffen die ontstaan bij onvolledige verbranding van vooral fossiele brandstoffen. Handbrandmelders zijn kleine aan de muur gemonteerde apparaten waarmee met de hand een brandalarm kan worden bediend. De keuze hangt af van de situatie. De melders kunnen gekoppeld worden aan een grotere brandmeldinstallatie, die de brand lokaliseert. Een brandmeldinstallatie kan weer worden gecombineerd met een inbraakalarm. In een aantal situaties zijn rookmelders of brandmeldinstallaties verplicht volgens het Bouwbesluit, bijvoorbeeld wanneer er zorgbehoevenden op de boerderij wonen. ===Aandachtspunten voor veilig gedrag=== Door in en rondom de boerderij bewust met brandveiligheid bezig te zijn kan er veel leed worden voorkomen. Kinderen doen vaak de volwassenen na. Goed voorbeeld doet goed volgen. ===Stookgedrag en schoorsteenvegen=== Het stoken van schoon, droog en onbeschilderd hout geeft weinig tot geen aanslag in het schoorsteenkanaal, in tegenstelling tot papier, karton, nat en geschilderd hout, en bouwmaterialen zoals spaanplaat en triplex. Harsrijk hout is minder geschikt voor verbranding in een open haard vanwege opspattende vonken, maar kan wel in bijvoorbeeld een allesbrander veilig worden gebruikt. Onjuist stookgedrag, ook met schoon, droog hout, kan het rookkanaal vervuilen. Verantwoord stoken betekent stoken bij hoge temperatuur, met voldoende zuurstof en de juiste brandstof. Bij goed stoken wordt alle brandstof opgebruikt. Dit wordt ook bereikt door vuren niet te doven, waardoor er afvalstoffen ontstaan, maar door het vuur vanzelf uit te laten branden. Onjuist stookgedrag kan schoorsteenbrand veroorzaken. Die kan het kanaal doen scheuren, waardoor er binnen gevaarlijke gassen kunnen vrijkomen. Houd kleden en tapijten uit de buurt van een brandende haard vanwege wegspattende vonken of gebruik een haardscherm. Laat regelmatig de schoorsteen vegen, bij voorkeur eenmaal per jaar, tweemaal bij intensief gebruik. De schoorsteenveger verwijdert roet en vogelnesten, waardoor een optimale trek is gewaarborgd en de kans op schoorsteenbrand wordt verkleind. Een erkend schoorsteenveegbedrijf heeft alle kennis en kunde hierover in huis. ===Brandstichters op afstand houden=== Honden en ganzen zijn waakzame dieren en laten van zich horen bij onraad. Een goede omheining en automatische verlichting houden ongewenst bezoek op afstand. Ook georganiseerd buurttoezicht draagt bij aan de veiligheid. ===Waakzaam voor hooibroei=== Met een hooiprikker en hooibroeimeter kan het fermentatieproces in hooi worden bepaald. Wanneer de temperatuur in een hooiberg tot 80 oC stijgt, ontstaat er een kritieke situatie die tot zelfontbranding kan leiden. Houd in dat geval het hooi nat en alarmeer direct de brandweer. ===Veilig werken=== Brandbare bestrijdingsmiddelen voor de landbouw behoren veilig te zijn opgeborgen, het liefst achter slot en grendel. Let op dat brandbare gassen die uit gierkelders vrijkomen geen gevaar opleveren en dat de tank met huisbrandolie op een veilige plek staat. Het stallen en het gebruik van motorvoertuigen of landbouwmachines met een verbrandingsmotor zullen minder risico opleveren in een opgeruimde schuur dan in een stal met hooi en stro op de vloer. Werken met een slijpschijf, activiteiten met open vuur en laswerkzaamheden zijn risicovol. Vooral het herstel van goten, de aanleg van leidingen en reparaties aan ketels en koelinstallaties kunnen deze risico’s veroorzaken. Het is aan te raden daarbij blusmiddelen paraat te houden. Instrueer medewerkers, ook hulpkrachten, onderhoudsmonteurs en leveranciers over brand- veiligheid. Wijs hen op veilig gedrag. Medewerkers van erkende, gecertificeerde bedrijven zijn geschoold op het gebied van veiligheid. ===Afspraken met omwonenden=== Door vooraf na te denken over de opvang van het vee kunnen bij brand veel zorgen worden voorkomen. Spreek hierover met de buren. Het is verstandig bereikbaar te zijn voor de buren en elkaar de mobiele telefoonnummers te geven voor het geval dat het vaste net uitvalt. Als er bij de boerderij weinig bluswater aanwezig is, dan kunnen er vooraf afspraken worden gemaakt om bij brand met bijvoorbeeld gierwagens van omliggende boerenbedrijven water aan te voeren. ===Veilig bezoek=== Zorg dat de barbecue of een houtkorf op ruime en veilige afstand van de boerderij staat en houd een geschikt blusmiddel in de buurt. Let op de windrichting en op de buurpanden als er vuurwerk wordt afgestoken en wensballonnen worden opgelaten. De wind kan het vuur een eind meevoeren. ==Bestrijden van brand== Veel historische boerderijen liggen buiten de bebouwde kom. Hierdoor duurt het langer voordat de brandweer aankomt dan op een locatie dichter bij een brandweerkazerne. Bij brand telt elke seconde. Hoe sneller professionele hulpverleners ter plaatse zijn, hoe groter de kans is dat de schade beperkt blijft. Het is daarom van belang om de brandweer zo snel mogelijk te alarmeren. Dat geldt ook voor wie denkt de brand zelf te kunnen blussen. Geef via 112 ook postcode en huisnummer door, zodat de brandweer meteen op het goede adres komt. ===Help de brandweer=== De brandweer kan zijn werk goed doen als de boerderij goed bereikbaar is met grote brandweervoertuigen. De oprit naar de boerderij moet daarvoor wel breed en stevig genoeg zijn. Ook een toegangsbrug hoort het gewicht van een brandweerauto te kunnen dragen. Om de brand te kunnen blussen is veel water nodig. Vaak zijn er aan de weg brandkranen aangelegd, maar soms moet er water uit een sloot worden gepompt. Die sloot moet dan minimaal zeventig centimeter diep zijn. Ook een waterput, regenwaterbassin of -kelder, grote vijver of zwembad kan uitkomst bieden. Belangrijk is dat een brandweerauto hier dichtbij kan worden opgesteld. Daarnaast is het van belang om de brandweer te informeren waar het vee is, of er asbest of een tank met brandbare of gevaarlijke stoffen aanwezig is en waar de gasleidingen liggen. ===Zelf blussen=== Wie, als dat mogelijk is, zelf begint met blussen, moet over zijn eigen veiligheid waken. De keuze van het blusmiddel hangt af van het brandende materiaal: vaste stof, vloeistof of gas. Dit staat met pictogrammen op de brandblusser aangegeven. Blus nooit een brandende gasleiding, maar houd de omgeving nat tot het gas is afgesloten. Ook elektrische installaties, vet, benzine en olie mogen niet met water worden geblust. Blijf laag bij de grond, om rook en hitte zo veel mogelijk te vermijden. Vlucht meteen als de bluspoging geen effect heeft en sluit zo mogelijk alle deuren. ===Schoorsteenbrand verhelpen=== Een brand in de schoorsteen is te herkennen aan een bulderend geluid in het rookkanaal. Sluit direct de schoorsteenklep of de luchttoevoer van de aangesloten kachel en bel de brandweer. Blus het vuur niet met water. Hierdoor ontstaat stoom, waardoor het rookkanaal kan scheuren. Zand, zout en een poederblusser zijn betere middelen. De brandweer kan voor de bestrijding een ramoneur inzetten, een ketting met kogel en staalborstel of kettinkjes met plaatjes. Met dit gereedschap worden de gloeiende deeltjes uit het kanaal losgemaakt, waarna ze beneden worden opgevangen. ===Brand in een rieten dak=== Staat een rieten dak in brand, dan kan het desbetreffende deel van het dak doorgaans als verloren worden beschouwd. Het vuur verplaatst zich snel door de holle rietstengels. Bel zo snel mogelijk de brandweer. Deze zal alles in het werk stellen om het niet-brandende deel te behouden door bijvoorbeeld een sleuf in het riet te trekken, die verspreiding van het vuur belemmert. Sommige brandweerkorpsen hebben speciaal opgeleide teams die bij brandende rieten daken worden ingezet. ==Nazorg== Na de brand spelen instanties als verzekeringsmaatschappij, politie, brandweer, gemeente, Slachtofferhulp, Stichting Salvage en – bij rijksmonumenten – de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed een rol. Vastgesteld wordt waaruit de schade bestaat, en wat de oorzaak en de herbouwwaarde zijn. Om te voorkomen dat ongewenst publiek het terrein betreedt en zo sporen vernietigt en zaken ontvreemdt, is het raadzaam om snel een afscheiding te plaatsen. In overleg met de gemeente en de verzekeraar kan hiervoor een aannemer worden ingeschakeld. Aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed kan expertise en advies worden gevraagd als de brand in een rijksmonument heeft gewoed. Op een bepaald moment moet worden vastgesteld in hoeverre de brand de monumentale waarde van het rijksmonument heeft aangetast en of het gerechtvaardigd is dat de boerderij een rijksmonument blijft. Een goede en snelle communicatie tussen alle partijen helpt de eigenaar het herstel vlot ter hand te nemen. Hierbij kan de Rijksdienst advies geven over hoe dit herstel cultuurhistorisch verantwoord kan gebeuren. Voor het handelen na brand in rijksmonumenten heeft de Rijksdienst het Protocol rijksmonumenten ontwikkeld. Dit document is op www.cultureelerfgoed.nl te vinden. ===Verzekeraars=== Verzekeraars stellen weinig of geen eisen. Zij beoordelen een boerderij naar herbouwwaarde, bedrijfsrisico’s en brandgevoeligheid. Controleer of de herbouwwaarde van het pand is vastgesteld en of in de polis staat vermeld dat het een rijksmonument betreft. Een fotoserie van het in- en exterieur van de boerderij voor de brand helpt om de schade snel met de verzekeringsmaatschappij af te handelen. Daarnaast is het van belang te kunnen aantonen welke voorzorgsmaatregelen er zijn getroffen. Verzekeraars stellen een brandmeldinstallatie of brandwerende voorzieningen niet verplicht, maar soms kunnen zij wel een korting op de premie geven bij het voldoen aan een bepaalde norm. ==Omgevingsvergunning en subsidie== Voor het geheel of deels wijzigen of slopen van een rijksmonument, en voor het herstellen of gebruiken ervan op een manier waardoor het wordt ontsierd of waardoor de monumentale waarde in gevaar wordt gebracht, is een omgevingsvergunning vereist. Ondeskundig herstel kan ook schade toebrengen. De gemeente bepaalt of er een omgevingsvergunning nodig is en beslist of zij deze verleent of weigert. Het aanbrengen van brand- of bliksembeveiliging is niet verplicht in een monument, maar kan wel als voorwaarde worden opgevoerd bij de toekenning van subsidie. Het onderhoud van brandveiligheidsvoorzieningen in rijksmonumenten is subsidiabel in het kader van de instandhoudingsregeling. ==Informatie en advies== ===Bronnen=== * Brandschadewiel. Zie www.veilig-erfgoed.nl en webwinkel.mijngelderland.nl. * Een toekomst voor boerderijen: Handreiking voor de herbestemming en verbouwing van monumentale boerderijen, Amersfoort 2014. Zie www.cultureelerfgoed.nl. * E. Janse, Brandveilige rieten daken: Detaillering gelijkwaardige oplossing, Rotterdam 2010. Zie www.sbrcurnet.nl. * Leidraad bliksembeveiliging voor monumenten, Amersfoort 2010. Zie www.veilig-erfgoed.nl. * ’n Goed beheer van brandmeldinstallaties: Minder nodeloze meldingen. Zie www.vebon.org. * H. Nuijten, ‘Schoorsteenbrand!’; in Monumenten 10 2013, p. 36. * Protocol rijksmonumenten: Interne handleiding voor de omgang met incidenten. Zie www.veilig-erfgoed.nl. * Rieten daken en het beperken van schade door brand, water en storm, Zeist 2012. Zie www.myfov.nl. * Schoorstenen: Veilig stoken met vaste brandstoffen, Zeist 2012. Zie www.myfov.nl. ===Normen=== * NEN 2525. Deze norm geeft algemene voorschriften over brandveiligheid van gebouwen, brandmeldinstallaties, systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen. * NEN 2535. Deze norm gaat over brandveiligheid van gebouwen, brandmeldinstallaties, systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen. * NEN 2555. Deze norm gaat over brandveiligheid van gebouwen en rookmelders voor woonfuncties. * NEN 2575. Deze norm gaat over brandveiligheid van gebouwen, ontruimingsalarminstallaties, systeem- en kwaliteitseisen en projectierichtlijnen. * NEN 4001. Deze norm geeft algemene voorschriften voor brandveiligheid en projectering van draagbare en verrijdbare blustoestellen. ===Websites=== * [https://www.brandweer.nl www.brandweer.nl] * [https://www.cultureelerfgoed.nl www.cultureelerfgoed.nl] * [https://www.erfgoedmonitor.nl www.erfgoedmonitor.nl] * [https://www.ifv.nl www.ifv.nl] * [https://www.onlinebouwbesluit.nl www.onlinebouwbesluit.nl] * [https://www.slachtofferhulp.nl www.slachtofferhulp.nl]  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Locatie waar jagers en verzamelaars tijdelijk hun kamp hebben opgeslagen, waar voedsel op vuur is bereid, en waar vuursteen en andere materialen zijn bewerkt. Tijdens het bewerken van vuursteen zijn kleine stukjes afval op de grond terecht komen. Dat vuursteenafval, maar ook werktuigen, houtskool en verbrande noten, zoals hazelnoten zijn kenmerken van kampementen. We kennen deze locaties vanaf de oude steentijd tot in de bronstijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. Er zijn er ongeveer 1000 in Friesland. ==Vrijstellingsdiepte== 60 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 60 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528720 rijksmonument 528720].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528719 rijksmonument 528719].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/529853|rijksmonumentencomplex 529853]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Ten oosten van de voorburcht ligt een vierkant omgracht terrein met op de hoeken rondeelachtige uitspringende vormen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528722 rijksmonument 528722].</div>  +
==Geschiedenis== Rond 1350 kocht Jan van Polanen stad en heerlijkheid van Breda en bouwde daar een kasteel. In 1403 kwam het kasteel in handen van de familie Van Nassau. Met name Hendrik III van Nassau heeft grote impact gehad op hoe het kasteel er heden uitziet. In 1544 ging het geheel door vererving over in de handen van de familie Van Oranje, die het tot 1826 in bezit had. Sinds 1826 is in het kasteel in opdracht van koning Willem I de Koninklijke Militaire Academie gevestigd. ==Omschrijving== Op de plek van een oudere versterking uit het tweede kwart van de veertiende eeuw bouwde Jan van Polanen in 1350-1362 het huidige kasteel. Dit kasteel is meerdere malen uitgebreid en verbouwd. Zo is tussen 1509-1521 aan de zuidzijde van het terrein een langgerekte vleugel gebouwd met op de verdieping een (in oorsprong open) galerij. Deze galerij kreeg een vloer belegd met de zogenaamde oogtegels. De grootste wijziging vond plaats tussen 1536 en 1544 toen het huidige vierkante hoofdgebouw op de plek van de veertiende-eeuwse hoofdburcht werd gebouwd als appartementencomplex voor Hendrik III. Ten gevolge van het gebruik als Militaire Academie zijn ingrijpende wijzigingen in het complex doorgevoerd. ==Omgeving== De gracht om de hoofdburcht is verdwenen, evenals de gracht die ten oosten van de voorburcht liep.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/complexen/528717 rijksmonumentencomplex 528717].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528721 rijksmonument 528721].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528718 rijksmonument 528718].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528724 rijksmonument 528724].</div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/528717|rijksmonumentencomplex 528717]]. </div> ==='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Kennis in monumentenregister=== <div class="attentie klein"> Kennis over dit monument is momenteel (ook) nog terug te vinden in het monumentenregister: [https://monumentenregister.cultureelerfgoed.nl/monumenten/528723 rijksmonument 528723].</div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 20 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 20 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Exterieur== Voorbouw bestaande uit een rechthoekig bouwvolume van twee bouwlagen met stalen raampuien gevuld met glasruiten. Het platte dak hangt aan opvallende grote betonnen spanten. Links naast de hoofdingang staat een trap naar de bovenverdieping, oorspronkelijk was hier een terras aangebracht maar dit is dichtgezet en bij de achtergelegen kantine getrokken. [[Bestand: sportcentrum_breda_zuidzijde_532193.jpg|400px|rechts|thumb|Afb. 2 Zuidzijde van het gebouw. Foto door Daria Scagliola, 2013. Beeldbank RCE, CC BY-SA 3.0|alt=Foto van het gebouw met plein in de voorgrond. Op het plein staan kale bomen en een paar bankjes, recht voor het sportcentrum staan fietsen geparkeerd. Het gebouw heeft twee verdiepingen met glazen wanden.]] Het gebouw heeft een betonskelet met vullingen van baksteenmetselwerk in een gele baksteen en stalen raampuien met glasruiten. De betonconstructie van de grootste sportzaal heeft afschuinde kolommen en v-vormige gekoppelde dakliggers. Deze constructie is in een vereenvoudigde vorm toegepast bij de gymnastiekzaal. Op de gevel staan de oorspronkelijke naamaanduiding in letters “sportcentrum”. ==Interieur== De ingang voor sporters leidt naar een lange hal met aan de linkerzijde een grote sportzaal met tribune, aan de achterzijde een gymnastiekzaal. Het publiek bereikt de tribune van de grote sportzaal vanaf een aparte ingang aan de linkerzijde. Rechts van de lange gang zijn kleedruimtes gesitueerd, iets verdiept gelegen. Aan het einde van de lange gang is de gymnastiekzaal geplaatst. Aan de rechterzijde van de gang is een aparte ingang voor scholieren. Op de verdieping, boven de entree, een kantine en vergaderruimte. Daarachter extra kleedruimtes. De indeling van het sportcentrum is grotendeels gebaseerd op schema’s die door de Vereniging van Nederlandse Gemeenten werden uitgegeven. Ook aan de binnenzijde is veel beton gebruikt. De binnenwanden in de sportzalen zijn van metselwerk met geglazuurde baksteen in lichte tinten zoals wit en zachtblauw. Open trappen van beton met stalen leuningen met houten handlijsten. Tegels op de vloeren in hallen en kleedkamers. Banken van staal en hout in de kleedkamers en op de tribunes. Bij de entree is in de linker zijmuur een glazen vitrine geplaatst. In de loop der jaren zijn wijzigingen doorgevoerd zoals het geel schilderen van delen van de betonconstructie in het interieur, het aanbrengen van een gele en rode kleuren op het exterieur (kozijnen, pilotis), het herinrichten van de kantine in de stijl van een bruin café, het dichtzetten van het zonneterras. In 2012 vond een renovatie plaats naar ontwerp van de Bredase architect Pascal Grosfeld, uitgevoerd door Breda Bouw. De architect heeft in overleg met de afdeling erfgoed van de gemeente gebruik gemaakt van de oorspronkelijke bouwtekeningen. Het doel is technische verbeteringen door te voeren en met minimale middelen iets van de oorspronkelijke kwaliteit terug te brengen. In de sportzalen zijn nieuwe vloeren aangebracht. De gordijnen in de sportzalen zijn verwijderd. Aan de buitenzijde zijn nieuwe jaloezieën aangebracht. De kleedkamers zijn gemoderniseerd (oorspronkelijke bankjes zijn daarbij behouden). Er zijn voorzieningen aangebracht ten behoeve van rolstoeltoegankelijkheid. Houten betimmeringen op het plafond zijn vervangen door lichtere roosters om een luchtiger effect te verkrijgen. De onderdelen van de betonconstructie die geel waren geschilderd, zijn overgeschilderd in lichtgrijs. De kleuren in het exterieur zijn verwijderd en vervangen door grijs. Plaatwerk aan het exterieur is vervangen. Aan het exterieur is metselwerk en beton gereinigd. Uit de kelder is asbest verwijderd. In de ontvangsthal is een nieuwe balie aangebracht. Op de vloer is rood linoleum aangebracht. ==Monumentale waarde== Het gebouw is van waarde als goed voorbeeld van het indertijd nieuwe bouwtype van overdekte accommodatie van zaalsporten. Het gebouw is van belang vanwege de hoogwaardige esthetische kwaliteiten waarbij een zakelijk verband is gezocht tussen vorm, constructie en ruimtelijke indeling, waarbij de constructie heeft gezorgd voor een vrij vloeroppervlak en tevens een markante, expressieve vormgeving. Het gebouw vormt hierdoor beeldbepalend object aan een belangrijke uitvalsweg. Van belang is ook de combinatie van beton brut in het exterieur en de binnenwanden van geglazuurde baksteen. Het gebouw is van belang voor het gevarieerde oeuvre van J.J. Margry.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520607|rijksmonumentencomplex 520607]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/508235|rijksmonumentencomplex 508235]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Ten noordoosten van het kasteel ligt de bijbehorende boerderij.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526627|rijksmonumentencomplex 526627]]. </div>  +
==Achtergrond== ===Ontstaan en voorkomen=== Breuken zijn schuifvlakken waarlangs pakketten in de ondergrond (zgn. schollen) zijn verschoven. De breuken zijn al tientallen miljoenen jaren actief. Sommige schollen bewegen daarbij langzaam opwaarts (horsten) en andere juist neerwaarts (slenken), waardoor zijn na verloop van tijd grote reliëfverschillen ontstaan. De breuktrede vormt een scherpe overgang tussen de hoger gelegen horst en de lagere slenk. Breuken en breuktreden zijn vrij recht en kunnen kilometers lang in het landschap te vervolgen zijn. Het bekendste voorbeeld van een breuktrede is de Peelrandbreuk langs Uden. Deze scheidt de dalende Roerdalslenk van de hogere Peelhorst. Ook verderop langs deze breuk, langs de oostoever van de Maas, is bij Herkenbosch (Meinweg) een duidelijk breuktrede te zien. Aan de andere kant van de Roerdalslenk ligt de Feldbissbreuk. Deze is vooral goed in Zuid-Limburg te zien: op de lijn Born-Sittard en ook in de omgeving van Brunssum. De nu nog zichtbare breuktreden raakten enigszins gecamoufleerd doordat er door de wind zand tegen is afgezet. Op veel andere plekken is de breuk echter niet direct zichtbaar aan het oppervlak, wel heeft deze een belangrijke rol gespeeld in het grootschalige reliëf (bijvoorbeeld bij de Brabantse Kempen). ===Bodems en waterhuishouding=== Bij de Peelrandbreuk zijn door de verschuiving twee pakketten met een verschillende waterdoorlatendheid tegen elkaar aan komen te liggen. Het dekzand, waar de Roerdalslenk mee opgevuld is, bestaat uit fijner zand dan de rivierafzettingen van de Rijn en de Maas die bij de Peelhorst op geringe diepte worden aangetroffen. Het grondwater dat door het doorlatende materiaal van de Peelhorst naar de Roerdalslenk stroomt, wordt ter hoogte van de breuk tegengehouden door het dekzand. Dit water komt als kwel langs de breuk omhoog en komt in contact met de lucht. Opgeloste ijzerverbindingen oxideren waardoor een zogenaamde ijzeroerbank ontstaat die de doorstroming nog meer belemmert. Het gevolg is dat langs de Peelrandbreuk vochtige, zogenaamde wijstgronden voorkomen. Deze natte gronden liggen op de horst, aan de hogere kant van de breuk. ==Relaties met landschappelijke waarden== ===Cultuurhistorie en archeologie=== Langs de Peelrandbreuk komen op veel plaatsen wijstgronden voor, die in een smalle zone langs de breuk liggen. Vanwege de bijzondere hydrologische omstandigheden is er een duidelijke relatie met het cultuurlandschap. De hoger gelegen wijstgronden waren als gevolg van de hoge grondwaterspiegel te drassig om te wonen. Men vestigde zich daarom op enige afstand van de natte gronden. De wijstgronden bestaan van nature uit bloemrijke hooilanden of blauwgraslanden. Het kwelwater dat langs de breuk omhoog kwam vormde bronnen is benut voor water en grachten rond hoeves en kastelen. Ook is er ijzeroer gewonnen langs de breuk. ===Ecologie en biodiversiteit=== Doordat er langs de wijstgronden op korte afstand sterke verschillen in de hydrologische gesteldheid zijn, kent deze zone een grote ecologische variatie. De ijzerrijke kwel vormt de basis voor bijzondere habitats in dit gebied. ==Beheer== ===Aantastingen en bedreigingen=== De meeste breuktreden bevinden zich in het agrarisch cultuurlandschap. Dit maakt ze kwetsbaar voor aantastingen. Zo zijn veel breuktreden vergraven, vertrapt door vee of geëgaliseerd. Bebouwing maskeert soms de reliëfverschillen. Breuktreden in Noord-Brabant zijn niet erg hoog en lopen het grootste gevaar verloren te gaan. Verdroging door grondwaterverlaging en eutrofiëring van de wijstgronden zijn ook vanuit ecologisch oogpunt een groot probleem. ===Beheeropties=== Beheersopties die gericht zijn op het aardkundig herstel langs de breuk zullen de natuurlijke werking van het watersysteem verbeteren en daarom ook positief doorwerken op de biodiversiteit. Bij het beheer van breuktreden kunnen verschillende strategieën worden toegepast: ====Behoud==== De beheerwerkzaamheden kunnen bestaan uit: *Het inventariseren en op kaart zetten van breuktreden. Op perceelsniveau bestaat er namelijk nog geen goed overzicht van waar de breuktreden zich precies bevinden; *Planologische bescherming door middel van het aanlegvergunningenstelsel. Dit is een taak van gemeenten evenals het toezicht op de naleving ervan; *Het tegengaan van bebouwingsuitbreiding in de buurt van breuktreden. Planologische begrenzingen zijn in zo’n geval noodzakelijk; *Verschuiven van perceelsgrenzen. Als een breuktrede zich midden in een perceel bevindt is deze kwetsbaar voor aantastingen, zoals vertrapping door vee en egalisatiewerkzaamheden. Door perceelgrenzen te laten samenvallen met de ligging van breuktreden wordt het behoud ervan beter gewaarborgd. Het ‘obstakel’ ligt immers niet in de weg. Ook het vee zal dan niet snel schade aanrichten; *Het aanbrengen van sleedoorn- en meidoornhagen als bescherming tegen aantasting. De zichtbaarheid van het object kan hierdoor echter in het gedrang komen; *Het opnemen van breuktreden in natuurreservaten. Hierdoor kunnen ze goed worden beschermd en ecologisch benut. ====Accentueren / zichtbaar(der) maken==== De beheerwerkzaamheden kunnen bestaan uit: *Het bovenlangs breuktreden solitair aanplanten van bomen, hagen, e.d.; *Het links en rechts van de breuk aanpassen van het agrarisch beheer. Men zou de grond bijvoorbeeld kunnen verschralen, zodat waardevolle grasland- of kruidenvegetaties kunnen ontstaan. Het object komt als gevolg van de, ten opzichte van de omgeving afwijkende vegetatie beter tot uiting. Bovendien ontstaat een ecologisch interessant milieu. Verschraling kan het beste plaatsvinden door periodiek te maaien en het maaisel af te voeren. Men moet daarbij maaimachines gebruiken die de bodem niet aantasten. Een klepelmaaier is in dit opzicht niet geschikt; *Overleggen met de boer om geen maïs te telen op percelen waar zich duidelijk zichtbare breuktreden bevinden. Maïs maskeert namelijk de geomorfologische gesteldheid. Een boer zal eerder geneigd zijn mee te werken als er een vergoeding tegenover staat; *Het dunnen van het bos verbetert de zichtbaarheid van het reliëf indien een breuktrap zich midden in een bos bevindt. ====Herstel==== Deze strategie heeft betrekking op de hydrologische situatie rond breuktrappen. De beheerwerkzaamheden kunnen bestaan uit het dempen of afdammen van afwateringssloten. ===Voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== *Het Sint Annabos herbergt één van de laatste restanten van de wijstvenen. Staatsbosbeheer heeft als eigenaar maatregelen genomen om de natuurwaarden van de wijstgronden duurzaam in stand te houden. Zo worden de graslanden verschraald door percelen te maaien en het maaisel af te voeren. Daarnaast wordt gewerkt aan een systeem van kleine stuwen en dammen in de oost-west lopende afwateringssloten op de breuktrede. Dit om verdroging tegen te gaan en het grondwater te doen stijgen. Impliciet betekent dit dat ook de aardkundige waarden van dit geomorfologisch unieke gebiedje zijn veiliggesteld. Helaas bevat het grondwater een bovennatuurlijk gehalte aan voedingsstoffen waardoor de ecologische waarden deels verloren zijn gegaan. *In het natuurgebied de Stippelberg (Noord- Brabant) komt een breuktrede voor die de scheiding vormt tussen de Peelhorst en de Centrale Slenk. Op de horst is het aanzienlijk vochtiger dan in de slenk. In de droge slenk kon in het verleden als gevolg van houtkap en overbeweiding het aanwezige zand verstuiven in tegenstelling tot op de horst waar het relatief nat is. Hiervan getuigen nu nog de ‘stippels’ (stuifheuvels) die in de slenk wel en op de horst niet aanwezig zijn. Natuurmonumenten probeert de kwel ter hoogte van de breuk te herstellen door sloten te dempen en plaatselijk stuwtjes aan te brengen. Rond de breuktrede is het bos gedund, zodat het reliëf beter zichtbaar werd. Opmerking: in verband met de uitvoering van de boswet voortbestaan bestaande beukenbossen is door de AID erop aangedrongen het water weer te lozen om afsterven te voorkomen. ===Knelpunten in de praktijk=== *Het probleem bij planologische bescherming door middel van het aanlegvergunningenstelsel is de slechte naleving en handhaving ervan. *Bij het herstel van de hydrologische situatie kan de oorspronkelijke ecologische situatie niet altijd hersteld worden als gevolg van eutrofiëring. *Strijdigheid met bestaande wet- en regelgeving (voorbeeld boswet). ==Verder lezen== [https://www.geologievannederland.nl/landschap/landschapsvormen/wijstgronden Wijstgronden] op geologievannederland.nl. *Van Balen R.T. et al. (2022) Breuken in het land van Peel en Maas, Matrijs, Utrecht. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Gebiedsbeschrijvingen== ''Er zijn nog geen gebiedsbeschrijvingen bij dit landschapselement.'' ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een hunebed is een grafmonument gebouwd door de mensen van de Trechterbekercultuur, uit 3400-3050 voor Chr. Het stenen 'skelet' van een hunebed bestaat uit grote draagstenen en daarop gelegde dekstenen. Het monument was oorspronkelijk bedekt met aarde en had een toegang tot de gemeenschappelijke grafkamer. Die bestond uit verschillende ruimtes waarin de botten van de overledenen en grafgiften zijn bijgezet. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een hunebed is een grafmonument gebouwd door de mensen van de Trechterbekercultuur, uit 3400-3050 voor Chr. Het stenen 'skelet' van een hunebed bestaat uit grote draagstenen en daarop gelegde dekstenen. Het monument was oorspronkelijk bedekt met aarde en had een toegang tot de gemeenschappelijke grafkamer. Die bestond uit verschillende ruimtes waarin de botten van de overledenen en grafgiften zijn bijgezet. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om een zichtbaar rijksmonument met archeologische resten op of direct onder het maaiveld, er is daarom geen sprake van vrijstellingsdiepte. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Achtergrond== ===Ontstaan en voorkomen=== Een bron is een plaats waar (periodiek) een geconcentreerde natuurlijke uitvloeiing van water optreedt. Dit is het geval indien het grondwater stagneert op een relatief ondoorlatende laag. Het water zoekt dan zijdelings een weg naar buiten. Bronnen vormen vaak het begin van een beek en kunnen worden aangetroffen in de reliëfrijke delen van Limburg (terras- en dekzandbronnen), de stuwwalgebieden (stuwwalbronnen) van het Rijk van Nijmegen, Montferland, de Veluwe en Overijssel (Twente) en sporadisch langs de binnenduinrand. Bronnen kunnen behalve op natuurlijke wijze ook als gevolg van menselijk ingrijpen zijn ontstaan. Voorbeelden de sprengen aan de zuid en oostkant van de Veluwe waar waterlopen door bestaande droogdalen en in hellingen aangelegd zijn. Het water dat hierdoor aangetapt werd, werd gebruik om molens aan te drijven voor de papierindustrie. Ook in het Hollandse duingebied zijn kunstmatig bronnen aangelegd, deze worden duinrellen genoemd. ===Bodems en waterhuishouding=== De chemische samenstelling van bronwater hangt nauw samen met de geologische ondergrond en de verblijftijd van het water in de ondergrond. Bronwater is van nature van goede kwaliteit en rijk aan mineralen. In het algemeen geldt dat hoe langer de verblijftijd van het water in de ondergrond, hoe meer mineralen worden opgenomen. De verblijftijd van het water hangt op zijn beurt samen met de ligging van een bron; hoe hoger een bron, hoe korter de verblijftijd van het water. ==Relaties met landschappelijke waarden== ===Cultuurhistorie en archeologie=== Natuurlijke bronnen in beekdalen zijn en waren drassig/vochtig. Daardoor waren ze landbouwkundig minder bruikbaar en vaak in gebruik als gras-/hooiland. Brongebieden werden in het verleden soms ingedijkt. De kweldruk zorgde er dan voor dat het ingedijkte gebied vol liep met water. Dergelijke ‘bronvijvers’ werden bijvoorbeeld gebruikt om vlas te roten. Ten behoeve van de papierindustrie werden op de Veluwe sprengen gegraven (“sprengbeken”). Nabij de sprengen kan men nu vaak nog (restanten van) papiermolens aantreffen. ===Ecologie en biodiversiteit=== Bronnen vormen hebben vaak een hoge ecologische waarde. Afhankelijk van de samenstelling van het bronwater (kalkgehalte), de lichtinval en de daarmee samenhangende schommelingen in temperatuur komen diverse habitattypen voor. Zo komen bronbossen voor, bestaande uit vochtminnende soorten. Ook kan men waardevolle weidevegetaties aantreffen of bijzondere typen veen. ==Beheer== ===Aantastingen en bedreigingen=== Bronnen zijn vrij kwetsbaar en hebben snel last van verdroging of vervuiling. De verdroging is het gevolg van te sterke ontwatering of grondwaterwinning in het achterliggende voedingsgebied. Daarnaast vormt onderbreking van de grondwaterstroom door wegenaanleg in de diepte en ontgrondingen een bedreiging. Eventuele veenontwikkeling kan hierdoor ten einde zijn gekomen. Ook kan verzuring en eutrofiëring optreden voor vervuiling van het grondwater dat de bron voedt. Soms zijn ook de bronnen zelf aangetast doordat ze bijvoorbeeld zijn volgestort met puin of afval. Betreding door mens en dier kan tot aantasting (van waardevolle bronvegetaties) leiden. ===Beheeropties=== Herstel en instandhouding ervan richt zich vooral op het grondwatersysteem dat ten grondslag ligt aan de bron. Bij het beheer van bronnen kunnen verschillende strategieën worden toegepast: ====Behoud==== De werkzaamheden kunnen bestaan uit: *Niets doen indien het een onaangetaste bron betreft; *Het tegengaan van afvalstort; *Het beschermen van het brongebied tegen betreding door middel van het plaatsen van rasters; *Het voorkomen van beschadiging van ondoorlatende bodemlagen (zoals bijvoorbeeld de 'kleischotten' op de Veluwe); ====Herstel==== De beheerwerkzaamheden kunnen bestaan uit: *Het opheffen van wateronttrekkende en drainerende activiteiten in het voedingsgebied. Goed functionerende bronnen zijn echter niet alleen afhankelijk van een goed functionerend voedingsgebied maar tevens van de snelheid waarmee het water uit de bronnen verdwijnt. Daarom kan het soms noodzakelijk zijn (tevens) benedenstrooms beeklopen te herstellen zodat de afvoer van water minder snel plaatsvindt. *Het opheffen van directe instroom / lozingen, oppervlakkige afstroom en ondiepe toevoer van milieubelastende stoffen; *Het beperken van meststoffengift en het gebruik van bestrijdingsmiddelen in het inzijggebied. *Vanuit aardkundig oogpunt wordt het ontraden het maaiveld van de bron te verlagen ten behoeve van vernatting. Dit leidt namelijk tot aantasting van het bodemarchief en doet een onnatuurlijk reliëf ontstaan; *Het verwijderen van puin. Verwijder dit puin handmatig of met behulp van een kleine machine die niet te veel druk uitoefent op de onderliggende bodem; *Het bevorderen van bosgroei rondom het brongebied indien men levensgemeenschappen van beschaduwde bronnen tot ontwikkeling wil laten komen; *Verschraling van het eventueel aanwezige grasland door middel van maaibeheer, zodat (opnieuw) waardevolle (lichtminnende) weidevegetaties kunnen ontstaan. Bij het maaibeheer dient gebruik te worden gemaakt van kleine machines die het bodemprofiel en eventueel kwetsbare plantensoorten intact laten. Het maaisel kan worden afgevoerd met behulp van een zogenaamd vliegend tapijt, waarbij het opliggend gewicht maximaal wordt verdeeld en dus de bodem en vegetatie minimaal wordt belast; ===Voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== *In het natuurreservaat Springendal (Noordoost Twente) is bronherstel mogelijk gebleken. Als gevolg van drainage en egalisatie waren de bronnen verdwenen. Het gebied was in gebruik als akkerland. Uit onderzoek bleek dat een groot deel van het akkerland tot het voedingsgebied van de bronnen behoorde. Met die kennis heeft men de drainagebuizen verwijderd, de sloten gedempt en de geëgaliseerde bovengrond weer ontgraven tot de oorspronkelijke maaiveldhoogte. Zowel de hydro-morfologische als ecologische ontwikkelingen zijn veelbelovend. Zo ontstaan er zeldzame plantengemeenschappen en kunnen in de vlakkere delen periodiek vlechtende waterloopjes worden waargenomen. De plaatsen van de bronnen zelf zijn het hele jaar door nat. *Het Landschap Overijssel heeft in het kader van beek- en beekdalherstel enkele bronnen langs de Mosbeek opgeknapt. Zo is het oude reliëf in ere hersteld, door eerder opgebracht materiaal te verwijderen. Tevens heeft men een nabijgelegen akkerland afgeplagd. Als gevolg van deze maatregelen kwam snel een waardevol bronbos tot ontwikkeling, wordt hoogveen gevormd en zijn enkele rode lijstsoorten teruggekeerd. De combinatie bronbos – schraalland bood samen met de aanwezigheid van oude zaadvoorraden goede potenties voor de terugkeer van zeldzame soorten. ===Knelpunten in de praktijk=== Bij het verwijderen van puin uit brongebieden kan men soms materialen of verontreinigingen aantreffen waarvan het verwijderen duur is. Tevens is het vinden van een geschikte plek voor het uitgegraven materiaal moeilijk door bestaande milieu wet- en regelgeving. ==Verder lezen== * Verdonschot, P.F.M. (2000), Natuurlijke levensgemeenschappen van de Nederlandse binnenwateren. Deel 1, Bronnen. Achtergronddocument bij het ‘Handboek Natuurdoeltypen in Nederland’. EC-LNV, Wageningen. =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Gebiedsbeschrijvingen== De volgende gebiedsbeschrijvingen horen bij dit landschapselement:<div class="smw-datatable smw-placeholder is-disabled smw-flex-center datatable" style="height:90px;"><span class="smw-overlay-spinner medium flex"></span><table class="datatable" width="100%" style="opacity:.0; display:none;" data-column-sort="{"list":["Naam gebied","Provincie","Aardkundig fenomeen (primair)","Aardkundig fenomeen (overige)"],"sort":[""],"order":["asc"]}" data-query="{"conditions":"[[Categorie:Aardkundig erfgoed]]\n [[Aardkundig fenomeen (primair)::bron\n||{{{2}}}||{{{3}}}||{{{4}}}||{{{5}}}||{{{6}}}||{{{7}}}||{{{8}}}||{{{9}}}]]\n OR\n [[Categorie:Aardkundig erfgoed]]\n [[Aardkundig fenomeen (overige)::bron\n||{{{2}}}||{{{3}}}||{{{4}}}||{{{5}}}||{{{6}}}||{{{7}}}||{{{8}}}||{{{9}}}]]","parameters":{"limit":500,"offset":0,"mainlabel":"Naam gebied"},"printouts":["?Provincie","?Aardkundig fenomeen (primair)","?Aardkundig fenomeen (overige)"]}"><th class="Naam-gebied">Naam gebied</th><th class="Provincie">[[:Eigenschap:Provincie|Provincie]]</th><th class="Aardkundig-fenomeen-(primair)">[[:Eigenschap:Aardkundig fenomeen (primair)|Aardkundig fenomeen (primair)]]</th><th class="Aardkundig-fenomeen-(overige)">[[:Eigenschap:Aardkundig fenomeen (overige)|Aardkundig fenomeen (overige)]]</th><tr data-row-number="1" class="row-odd"><td class="Naam-gebied smwtype_wpg" data-order="Aardkundig erfgoed/Stuwwal Oostelijke Veluwe">[[:Aardkundig erfgoed/Stuwwal Oostelijke Veluwe|Stuwwal Oostelijke Veluwe]]</td><td class="Provincie smwtype_txt" data-order="Gelderland">Gelderland</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(primair) smwtype_txt" data-order="stuwwal">stuwwal</td><td class="Aardkundig-fenomeen-(overige) smwtype_txt" data-order="bron">bron<br>landduin<br>sneeuwsmeltwaterdal<br>stuifzandduin</td></tr></table></div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510324|rijksmonumentencomplex 510324]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
==Geschiedenis== Kasteel Engelenburg is vermoedelijk gebouwd door de familie Schimmelpenninck van der Oye. Jacob Schimmelpenninck van der Oye herbouwde het kasteel nadat het door de Spanjaarden was verwoest. In 1828 volgde een verbouw onder Judith van Lennep. ==Omschrijving== Het kasteel Engelenburg is mogelijk in de 15de eeuw gebouwd. Het had toen een hoofdburcht die bestond uit een rechthoekig of L-vormig omgracht gebouw. Gelet op vondsten onder de huidige keldervloer ging daar vermoedelijk nog een ouder gebouw aan vooraf. De 15de-eeuwse hoofdburcht brandde in 1629af en is in 1631 herbouwd met gebruikmaking van delen van de kelders. Het bestond toen uit een U-vorm met een toren daarbinnen. In 1828 is deze hoofdburcht ingrijpend verbouwd en kreeg deze zijn huidige uiterlijk. In 1631 is ook de voorburcht verbouwd tot voorplein en verrees aan de noordzijde een bijgebouw. Dit bijgebouw is in de 19de eeuw verbouwd en ongeveer tegelijkertijd verrees aan de zuidzijde een oranjerie. ==Omgeving== Ten oosten van het kasteelterrein ligt een groot, deels U-vormig omgracht terrein, dat vermoedelijk bij het middeleeuwse kasteel behoorde.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/510406|rijksmonumentencomplex 510406]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Rond het huis liggen drie waterpartijen die het restant kunnen zijn van de oorspronkelijke grachten. Deze waterpartijen worden gevoed door de Reuversbeek. Gezien de ligging van het kasteel – feitelijk in de loop van de beek – lijkt het erop dat de beek om het huis is geleid.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/520778|rijksmonumentencomplex 520778]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
De huidige kerk verving de wegens mijnschade afgebroken neoromaanse kerk uit 1919, die schuin tegenover lag. De kerk werd gebouwd volgens een prijsvraagontwerp waaraan diverse architecten meedongen. De bekende Duitse architect Gottfried Böhm (1920-2021), die tientallen rooms-katholieke kerken in het Duitse Rijnland ontwierp, kreeg de opdracht. De aan paus Gregorius de Grote (ca. 540-604) toegewijde kerk is de enige Nederlandse kerk van Gottfried Böhm. Het voor een groot deel uit beton opgetrokken gebouw met vrijstaande toren moest bestand zijn tegen toekomstige mijnschade. De rechthoekige kerkzaal ligt op een etage en met het altaar naar het zuidoosten. Aan de noordwestzijde, op de lengteas, bevindt zich een semi-vrijstaande doopkapel op een betonnen kolom. ===Geschiedenis=== Aanleiding voor de bouw was de aanwezige en toekomstige schade aan de bestaande kerk als gevolg van de staatsmijnbouw. De mijnbouw heeft een belangrijke rol gespeeld in de geschiedenis van Brunssum. De aanleiding voor de bouw van de kerk en de financiering zijn een belangrijke herinnering aan de mijnbouw. ==Omschrijving== ===Stedenbouwkundige situering=== De Gregoriuskerk is gebouwd in een helling aan de rand van het centrum van Brunssum. Voor de kerk strekt zich een groot plein uit. De lage toren van de Mariakapel en de klokkentoren staan in de zichtassen van twee straten die zich voor de kerk kruisen. ===Archeologische relevantie ondergrond=== De kerk staat in een gebied met hoge archeologische verwachtingswaarde. In het midden van de 12de eeuw wordt al melding gemaakt van een Gregoriuskerk te Brunssum bestaande uit een middenschip, een zijbeuk en een koor. In 1667 werd het koor vernieuwd en in 1698 werd een toren gebouwd. Deze kerk werd in 1840 afgebroken. Architect Dominic Ritzen uit Heerlen ontwierp een classicistisch kerkje, dat in 1920 tot gemeenschapshuis ‘Unitas’ werd verbouwd. Dit bouwwerk is inmiddels ook afgebroken. Schuin tegenover de kerk van 1840 werd tussen 1917 en 1919 onder architectuur van architect Jozef Tonnaer uit Den Haag een neo-romaanse kruisbasiliek gebouwd. Weldra manifesteerde zich ernstige mijnschade. ===Exterieur=== Het entreeportaal is gelegen aan de linkerzijde van de kerk als verlenging van de plint in de voorgevel. Het portaal met rechthoekige plattegrond bestaat uit een bouwlaag en wordt afgesloten door een plat dak. De voorgevel is opgetrokken in beton met daarin de hoofdingang. De hoofdingang, bestaande uit een dubbele houten cassettedeur met bronzen deurgrepen in de vorm van een vis, is aan de buitenzijde toegankelijk via een betonnen trappartij. De achtergevel bestaat grotendeels uit glas met een dubbele glazen deur met dezelfde bronzen grepen. Deze deur geeft toegang tot het buitenterras. Aan de linkerzijde geeft het entreeportaal toegang tot de Mariakapel. Aan de rechterzijde bevindt zich de toegang tot de kerkzaal bestaande uit een glazen wand met een dubbele glazen deur met daarachter een trappartij naar de verhoogd gelegen kerkzaal. De Mariakapel is gelegen aan de linkerzijde van het entreeportaal. De kapel met vierkante plattegrond bestaat uit een bouwlaag afgesloten door een vierzijdige torenspits bekroond door een kruis met kroontje. De gevels zijn, evenals de torenspits, opgetrokken in beton. In de zijgevel een bescheiden halfronde, vooruitspringende, staande raamopening voorzien van glas-in-lood. In de achtergevel een bescheiden, teruggelegen vierkante raamopening. De kerkzaal met rechthoekige plattegrond bestaat uit een bouwlaag afgesloten door een plat dak. De voorgevel bestaat uit een betonnen plint met daarboven een rechthoekige, liggende raampartij voorzien van glas-in-loodramen achter een betonnen inkadering (frame). De inkadering bestaat uit een latei ondersteund door betonnen zuilen. De plint loopt door aan de overige zijden voor zover er geen helling aanwezig is. Het fungeert daarmee als een horizontaal plateau ter compensatie van het hellende vlak waarop de kerk gebouwd is en markeert de begrenzing van het religieus complex. De overige gevels zijn opgetrokken in baksteen in kruisverband met aan de bovenzijde een fries van verticaal metselwerk in halfsteens verband. In deze gevels 62 regelmatig verdeelde achthoekige raamopeningen gevuld met glas-in-loodramen. In de rechterzijgevel een zijentree met betonnen trappartij. Deze springt naar voren uit en is opgebouwd uit beton en glas afgesloten door een geknikte luifel. De apsis is gelegen centraal in de achtergevel van de zaal. De halfronde gevel bestaat uit zeven gekoppelde glas-in-loodramen met betonnen plint en afsluiting, afgesloten door een plat dak. De doopkapel is centraal gelegen voor de voorgevel van de kerkzaal en daarmee verbonden via een verbindingslid, verhoogd geplaatst op een betonnen pijler. De doopkapel met cirkelvormige plattegrond bestaat uit een bouwlaag en wordt afgesloten met een ronde torenspits. De betonnen cirkelvormige gevel is opgebouwd uit een grove betonnen tandlijst aan de boven en onderzijde waarvan de tanden met elkaar gekoppeld worden door achthoekige zuilen. Aan de binnenzijde bevinden zich gekoppelde glas-in-loodramen. De dagkapel is gelegen in de helling, uiterst links tegen de linker zijgevel van de kerkzaal. De dagkapel met rechthoekige plattegrond bestaat uit twee bouwlagen, afgesloten met een plat dak. De gevels zijn opgetrokken in beton met op de verdieping aan de linker en rechterzijde een grote identieke raampartij met glas-in-lood met aan de buitenzijde meerzijdige betonnen zuilen. De functionele ruimten onder de dagkapel geven onder meer toegang tot de straat en het buitenterras. De sacristie met een rechthoekige plattegrond bestaande uit een bouwlaag met plat dak, bevindt zich rechts tegen de rechter zijgevel. De bakstenen gevels zijn voorzien van meerdere raamopeningen. De vrijstaande klokkentoren met vierkante plattegrond is 45 meter hoog en wordt afgesloten door een vierzijdige betonnen torenspits, bekroond door een bol met weerhaan. De toren is ongeleed en vervaardigd uit (kiezel)beton Boven in de gevels van de toren bevinden zich aan vier zijden kleine, regelmatig verdeelde, vierkante galmgaten.De terreinaanleg bestaat uit een buitenterras, hoofdtrap, zijtrap, grasveld en erfafscheiding. De rechthoekige buitenruimte wordt begrensd door een stenen muur, bestraat met stoeptegels met daarin regelmatig verdeelde vierkante betonnen bloembakken. ===Interieur: indeling=== Het entreeportaal is een rechthoekige ruimte met plafond dat functioneert als verkeersruimte naar de Mariakapel (links), het buitenterras (rechtdoor) en de trap naar de kerkzaal (rechts). Tussen portaal en trap naar de kerkzaal bevindt zich een glazen pui met tochtdeur voorzien van bronzen grepen in de vorm van een vis. De ruimte heeft een wit, vlak gestukadoord plafond. De Mariakapel is een vierkante ruimte zonder plafond waardoor de onafgewerkte binnenwanden van de betonnen vierzijdige torenspits zichtbaar zijn. Via de trap komt men in de hoog gelegen kerkzaal. bovenaan de trap bevindt zich een hardstenen wijwaterbekken. De kerkzaal is een hoge rechthoekige ruimte. In het verlengde van de trap bevindt zich de betonnen zangtribune, die bereikbaar is via een spiltrap. Op de zangtribune bevindt zicht het orgel. Links voor de zangtribune ligt de kerkzaal, rechts achter de zangtribune bevindt zich de doopkapel. In de kerkzaal staan 18 rechthoekige betonnen pijlers met daarop een hoekig golvend plafond wit geschilderd. De drie strakke antracietkleurige bankenblokken van staal en hout (?) staan binnen deze ‘zaal in zaal’ en hebben onbelemmerd zicht op het priesterkoor. Aan weerszijden van de ‘zaal in zaal’ gangen voor processies en betonnen biechtstoelen. Het priesterkoor verheft zich vier treden boven het niveau van de kerkvloer. Centraal op het priesterkoor bevindt zich een in wit beton uitgevoerd baldakijn, waarvan de wit marmeren vloer doorloopt in de absis, bestaande uit zestien achthoekige pijlers met overkapping. In het baldakijn bevindt zich het vieringaltaar. De apsis is een halfronde ruimte met een vlak plafond, wanden van glas-in-loodramen en een wit marmeren vloer, centraal gelegen in het verlengde van het priesterkoor in de kerkzaal. De ruimte is toegankelijk via twee treden. Centraal in de apsis bevindt zich de sacramentstoren. De doopkapel is een cirkelvormige ruimte zonder plafond waardoor de onafgewerkte binnenwand van de ronde betonnen torenspits zichtbaar is. De wanden zijn van glas-in-lood. Centraal in de ruimte bevindt zich het doopvont. De dagkapel is een rechthoekige ruimte met een vlak gestuukt plafond waarvan twee wanden worden gevormd door glas-in-loodramen, een wand in schoon metselwerk van bruinrode baksteen en een open wand richting kerkzaal bestaande uit dubbele pijlers en een vouwwand. In de ruimte staan drie bankenblokken, axiaal opgesteld naar het zijaltaar. Onder de dagkapel bevindt zich een tweede bouwlaag, opgedeeld in meerdere functionele ruimte. Het interieur van de sacristie is opgedeeld in meerdere ruimten ten behoeve van de functie van sacristie. ===Interieur: techniek en materialen=== De vloeren bestaan uit een grootformaat rode plavuizen, zogenaamde ’Tonhohlplatten’. De wanden van kerk en toren zijn uitgevoerd zijn in schoon metselwerk. Het plafond van de kerkzaal is van schaalbeton. ===Aankleding en inventaris=== Kunstwerken/orgels/gedenktekens/meubels die onderdeel zijn van het monument: # Deurgrepen, brons. Locatie: entreeportaal: dubbele houten deuren hoofdingang, dubbele glasdeuren richting trap, dubbele glasdeuren richting terras. Voorstelling: Vis. Datering: 1963 # Gedenksteen, hardsteen. Locatie: entreeportaal, links van de trap naar kerkzaal. Datering: 2002 # Ramen, glas-in-lood: opaalglas, lood. Locatie: Mariakapel. Kunstenaar Gottfried Böhm (ontwerp), H. Felix (uitvoering). Voorstelling: vrije compositie, Non figuratief, decoratief. Datering: ca 1963 # Ramen, glas-in-lood: structuurglas. Locatie: (in/aan het beschermde monument): Twee gevels dagkapel, gevels doopkapel en voorgevel kerkzaal. Kunstenaar: Gottfried Böhm (ontwerp), H. Felix (uitvoering). Voorstelling: Ornament, Non figuratief, decoratief. Datering: ca. 1963 # Ramen, glas-in-lood: opaalglas. Locatie: (in/aan het beschermde monument) 62 ramen in drie gevels kerkzaal. Kunstenaar Gottfried Böhm (ontwerp), H. Felix (uitvoering). Voorstelling: non figuratief. Datering: ca 1963. Afmetingen: achthoekig, 1,80m (j. poels) # Ramen apsis, glas-in-lood. Locatie: (in/aan het beschermde monument) Apsis. Kunstenaar: Gottfried Böhm (ontwerp), H. Felix (uitvoering). Voorstelling: druiventrossen. Datering ca. 1963 # Orgel. Locatie: (in/aan het beschermde monument): kerkzaal, sinds 1962, afkomstig uit voorganger huidige kerk. Kunstenaar: Gebr. Müller (Reifferscheid, D); Fa Verschueren Heythuysen. Datering 1857, gewijzigd 1955 # Wijwaterbak, hardsteen. Locatie (in/aan het beschermde monument): kerkzaal, bovenaan trap. Kunstenaar R van Dawen. Voorstelling Vierkante onderbouw die overgaat in een achthoek met daarop een achthoekig witmarmeren bekken. Datering 1963 # Verlichting, glas, textiel. Locatie (in/aan het beschermde monument) kerkzaal. Voorstelling: verticale snoeren waaraan op regelmatige afstand bolvormige lichtkappen met aan het eind een tulpvorm. Datering 1963 # Lamp, glas, staal. Locatie (in/aan het beschermde monument): doopkapel. Voorstelling: achtarmige kroonluchter bestaande uit een stalen frame met aan de uiteinden glazen lichtkappen van melkglas. Datering 1963 # Bankenplan, staal en hout(?). Locatie (in/aan het beschermde monument): dagkapel. Kunstenaar Gottfried Böhm. Datering 1963 # Baldakijn/ offeraltaar, beton, marmer. Locatie (in/aan het beschermde monument): kerkzaal. Kunstenaar Gottfried Böhm. Datering 1963 # Sacramentsaltaar, lasa venato (wit marmer). Locatie (in/aan het beschermde monument): apsis. Kunstenaar: Gottfried Bohm. Voorstelling: ronde voet met daarop een vierkante opbouw waarin zich het tabernakel bevindt. De opbouw loopt over in een tentdak. Datering: ca. 1963 # Doopvont, hardsteen, koper. Locatie (in/aan het beschermde monument): doopkapel. Vierkante voet, achtzijdige bovenbouw in twee geledingen, die overgaat in een ronde stam waaromheen een krans; de ronde kuip heeft een achtzijdige rand waaraan vier consoles, bolvormig geprofileerde deksel met bol en kruis. Datering ca. 1500 (kuip), XIXB (deksel). ==Waardering== ===Cultuurhistorische waarde=== De kerk is een goed voorbeeld van een R.K. wederopbouwkerk in het centrum van een Limburgs mijndorp. De kerk heeft cultuurhistorische betekenis als herinnering aan het mijnverleden van het dorp Brunssum. ===Architectuur- en kunsthistorische waarden=== De kerk is van belang als voorbeeld van expressionistische bouwstijl en de toepassing van beton daarbinnen. De kerk is een vroeg voorbeeld van het oeuvre van de internationaal bekende architect Gottfried Böhm. Het ontwerp heeft hoogwaardige esthetische kwaliteiten vanwege de zorgvuldige toepassing van materialen, detaillering en Vanwege de bijzondere constructie; de situering van de volumes en de expressieve vormgeving. Detaillering en constructie zijn van groot belang, onder meer de glas-in-loodramen, de toepassing van beton, de verlichting. Er is een harmonieuze en opmerkelijke samenhang tussen het kerkgebouw, de klokkentoren en de omringende aanleg. ===Situationele en ensemblewaarde=== De kerk domineert vanwege haar omvang de omgeving, terwijl de toren een landschapsbaken is. De lage toren van de Mariakapel en de klokkentoren staan in de zichtassen van twee straten die zich voor de kerk kruisen. ===Gaafheid en herkenbaarheid=== Aan het kerkgebouw hebben sinds de bouw geen ingrijpende wijzigingen plaatsgevonden. Materiaal, techniek en constructies zijn nog volledig gaaf. Het kerkgebouw fungeert nog steeds als parochiekerk. Het gehele ensemble is nog vrijwel onveranderd. ===Zeldzaamheid=== Het is het enige belangrijke werk van Gottfried Böhm in Nederland uit zijn beginperiode. Ook is de kerk van belang als toonbeeld van internationale invloed (vooral vanuit Duitsland).  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een landweer is een lijnvormig verdedigingswerk, bestaande uit een stelsel van wallen en grachten. De aarden wallen waren soms beplant met doornenhagen. Landweren lagen meestal langs de grenzen van een territorium, op strategische plaatsen. Ze komen voornamelijk voor op de zandgronden, en dateren uit de late middeleeuwen tot de nieuwe tijd. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. Onderstaande ingrepen zijn altijd vergunningplichtig: * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * bouw-, sloop- of graafwerkzaamheden waarvoor een omgevingsvergunning of ontgrondingenvergunning vereist is; * het aanbrengen van verhardingen; * het aanplanten en verwijderen van (diep wortelende) bomen en struiken; * plaggen; * bosklepelen. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Geschiedenis== De vroegste vermelding van Malborgh dateert van 1470 wanneer de toenmalige eigenaren de hof verkopen aan het klooster Sint-Elisabethsdal. In 1794 werden de kloostergoederen verbeurd verklaard en geconfisqueerd door de overheid. Het is in 1798 geveild en kwam weer in particuliere handen. De nieuwe eigenaren verkochten het al snel aan de familie Waegemans, die het huidige kasteelachtige landhuis bouwde. ==Omschrijving== Hoewel het lid ‘borgh’ in de naam Malborgh de suggestie wekt dat het hier gaat om een kasteel, is Malborgh nooit meer geweest dan een boerderij, een agrarisch complex gegroepeerd rondom een vierkante binnenplaats. Het is ook nooit riddermatig geweest. Neemt niet weg dat de geschiedenis teruggaat tot tenminste 1470, toen het voor het eerst werd genoemd. Rond 1830 is de westelijke helft van het complex afgebroken en is hier een blokvormig vierkant huis gebouwd met op de hoeken aan de voorzijde een kleine vierkante toren en tegen de achterzijde een grotere toren met entree. De torentjes aan de voorzijde lijken geïnspireerd op die van het nabij gelegen kasteel Aldghoor of op die van Exaeten, die aan de zuidzijde op die van het Stenen Huis te Vlodrop.  +
==Definitie, ouderdom en verspreiding== Een buitenplaats is volgens Van Dale een 'herenhuis met park op het land'. Een verschil met een landgoed is dat er geen gronden met agrarische bestemming bij een buitenhuis liggen. Het 'park' rond de buitenplaats kan wel zaken als een boomgaard bevatten, maar die zal dan de grootte van een huisboomgaard hebben. De grond wordt ingericht met een mengeling van recreatieve en nuttige functies, waarbij het representatieve aspect niet uit het oog verloren wordt. Buitenplaatsen ontstonden nadat bewoners van de steden genoeg geld hadden verdiend om naar 'buiten' trekken en op een landschappelijk aantrekkelijke plaats te gaan wonen. Buitenplaatsen werden lang niet altijd permanent bewoond, vaak werd het huis in de stad aangehouden en woonde de eigenaar alleen in het zomerseizoen op de buitenplaats. Buitenplaatsen werden in Nederland populair vanaf de 17e eeuw. Groene elementen die voorkomen bij buitenplaatsen zijn bijvoorbeeld een laan, tuin, boomgaard, singel, sterrenbos, leibomen, solitaire bomen en een begroeide slangenmuur. Andere elementen kunnen een gracht, kanaal, vijver, duiventil, folly, warande, begraafplaats en allerlei bijgebouwen zijn. Deze verschillende delen worden bijeengehouden doordat ze bij het ontwerp van één buitenplaats horen. Ook buiten de buitenplaats liggen elementen die ermee verbonden zijn, zoals wegen, paden en watergangen. Buitenplaatsen zijn kenmerkend voor grote delen van ons land. Waar de buitenplaatsen zich in rijen aaneen schaarden, zoals langs rivieren, of waar een concentratie van buitenplaatsen het karakter van het landschap bepaalt, spreekt men wel van een buitenplaatsenlandschap. Grote concentraties van buitenplaatsen komen bijvoorbeeld voor in de Vechtstreek, de Utrechtse Heuvelrug, Kennermerland, rond Vorden, Diepenheim, op Walcheren. Voorheen kwamen ook wel buitenplaatsen voor in de 17e-eeuwse droogmakerijen, zoals de Beemster en de Watergraafsmeer. ==Aantastingen en bedreigingen== De buitenplaatsen zijn vaak gebouwd en ingericht in tijden van economische voorspoed. Volgt daarna een minder voorspoedige tijd, dan blijkt niet zelden dat het onderhoud van al het moois niet meer is op te brengen. Ook door ontginningen, aanleg van infrastructuur en uitbreidingen van dorpen en steden zijn veel buitenplaatsen verdwenen of aangetast. Het hoofdgebouw bleef nog wel staan maar het park verdween grotendeels. In de Duin en Bollenstreek zijn veel buitenplaatsen verdwenen door het afgraven van het duinzand in de 19e eeuw. Het kasteel Keukenhof ligt er nog als een van de weinig resterende, compleet met park. De belangrijkste bedreigingen zijn tegenwoordig eigenlijk nog dezelfde: uitbreiding van bebouwing en aanleg van nieuwe infrastructuur. ==Beheeropties== ===Behoud/ consolidatie=== Bij het beheer is kennis van de oorspronkelijke vorm en betekenis van de verschillende groene elementen van belang. Het beheer is dus gericht op behouden van de oorspronkelijke structuren. Is er (nog) niet veel over bekend, vermijd dan in elk geval drastische ingrepen zoals het aanleggen van nieuwe paden, opheffen van paden of verrichten van nieuwe aanplant. Een aanplant moet zo beheerd worden dat de bomen zo lang mogelijk blijven staan, al moet ook weer niet te laat worden gekozen voor het verjongen van de aanplant. Verder worden de waterpartijen op diepte gehouden en hoogteverschillen in de aanleg worden gerespecteerd. Het traditioneel beheer van knotbomen, grienden en hakhout wordt voortgezet. Graslanden en bermen worden gemaaid en afgevoerd. Stinsenbegroeiing wordt vrijgehouden van onkruid en fruitbomen worden op tijd bemest en gesnoeid. Bloemperken vragen onderhoud in vrijhouden met ongewenste begroeiing. Ze lenen zich vaak voor vlinderbeheer. ===Restauratie en reconstructie=== Is de structuur van een tuin rond een buitenhuis verloren gegaan door sterke verwaarlozing, dan zijn er vaak nog wel resten te vinden van de oude aanleg. In dat geval kan gekozen worden voor een restauratie of reconstructie. De eerste vraag die daarbij gesteld wordt is: kiest men voor een specifiek tijdsbeeld (bijvoorbeeld begin 19e eeuw), of moet de nieuwe situatie een beeld geven van de ontwikkeling van de buitenplaats door de jaren heen? Beide keuzen vereisen een grondige studie van historische bronnen, zoals oude kaarten, beschrijvingen en mogelijk zelfs ontwerptekeningen van de buitenplaats. Dan zal gekozen moeten worden voor een van de twee hierboven genoemde mogelijkheden. Als er voor een bepaald tijdperk wordt gekozen, kies dan een stijl waarvan weinig gave voorbeelden bewaard zijn gebleven. En zelfs na die keuze is het uiteraard ongewenst dat elementen in de inrichting die verwijzen naar oudere perioden verloren gaan. Schakel voor de expertise een landschapsarchitect in. Buitenplaatsen vallen vaak onder de monumentenwet. Niet zelden zal er rond een oude buitenplaats sprake zijn van een archeologisch meldingsgebied. Van een reconstructie is sprake wanneer er vrijwel niets meer over is van de oude structuren van de buitenplaats. Aanknopingspunten in het veld ontbreken vrijwel. Als bronnen voor de restauratie kunnen dan oude foto's, tekeningen, beschrijvingen, kaarten en plattegronden fungeren. Ook hier is keuze voor een consequente lijn in de reconstructie belangrijk. In dit geval kan gemakkelijker worden gekozen voor een bepaald tijdbeeld, aangezien er weinig resten van eerdere of latere situaties verloren kunnen gaan. Maar ook dan moet er rekening worden gehouden met onzichtbare resten, bijvoorbeeld het bodemarchief. ===Ontwikkeling: kansen en mogelijkheden=== Er is bij veel bewoners van de buitengebieden belangstelling voor de 'Nieuwe landgoederen regeling'. Dat komt er in het kort op neer dat men de status van 'Nieuw Landgoed' aan kan vragen waarmee belangrijke belastingvoordelen kunnen worden verkregen (bijvoorbeeld voor de successiebelasting). Een voorwaarde is dan wel dat een groot deel van het landgoed ( dat minimaal 5 hectare groot is) openbaar toegankelijk wordt en dat er een beheerplan is. Bij de kandidaten voor de nieuwe landgoederenstatus zijn niet alleen echt nieuwe locaties, maar ook locaties die ooit een 'landgoedachtig' allure hadden. Dat laatste biedt uitgerekende mogelijkheden voor restauratie of reconstructie van de oude landgoedstructuur. Ook is er de laatste jaren veel vraag naar bestaande gebouwen op landgoederen of andere representatieve locaties als woonruimte, kantoor of ander bedrijfspand. Verder bestaat er een grote vraag naar allerlei vormen van openluchtrecreatie, die zouden ook in vaak beperkte mate mogelijk zijn op een landgoed. Daarnaast biedt natuurontwikkeling een mogelijkheid: in het kader van de realisering van ecologische verbindingen neemt de belangstelling voor bestaand 'oud' groen toe, groen zoals dat vaak nog rond buitenplaatsen ligt. Juist dit cultuurlijke groen heeft vaak een grote ecologische betekenis. <div class="kader klein"> ===Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== <blockquote class="templatequote"><div class="citaat">“Je kunt beter niet weten wat je boven 't hoofd hangt”</div></blockquote> Dick van Beek is als vrijwilliger al sinds 1984 actief binnen de Werkgroep Sandwijk. Deze werkgroep houdt zich bezig met het beheer van de buitenplaats Sandwijk bij De Bilt. Ooit was dit een heel uitgestrekt landgoed, maar nu zijn er nog zo'n 40 hectare van over, waarvan het grootste deel wordt ingenomen door het park bij het buitenhuis. ====Wat troffen jullie aan in 1984?==== Een zwaar verwaarloosd gebouw met een park eromheen waar al zeker 20 jaar bijna niets meer aan onderhoud was gedaan, buiten het hoogstnodige. De vijver was verland, de structuur van het park was verdwenen, de boomgaard sterk vervallen, hakhout en heggen waren hoog doorgeschoten. Welke partijen zijn er bij het beheer betrokken? De eigenaar, dat is sinds 1989 Het Utrechts Landschap, maar was tot 1989 de Universiteit Utrecht. ====Waar kwam de financiering vandaan?==== De Universiteit en het Utrechts Landschap betaalden veel van de kosten. Nadat het park was aangewezen als ecologische zone kwamen er ook gelden van de provincie en de landinrichting. Het park en de terreinen er omheen zitten nu in de SN-regeling (Subsidieregeling Natuurbeheer). ====En wat is er daarna gebeurd?==== De Werkgroep stelde een beheerplan op voor onder andere de houtwallen en de bosjes. Dat is aan geboden aan de Universiteit, die ging akkoord met uitvoering. De kleinschalige werkzaamheden worden 'unplugged' door de Werkgroep uitgevoerd, machinaal en grootschalig werk gebeurt door loonwerkers en een boer. ====Waren er onverwachte tegenvallers?==== Er bleek geen plan of ontwerp van het park meer te bestaan ====Waar hebben jullie de historische informatie vandaan gehaald?==== Tuinhistorica Lucia Albers heeft historisch onderzoek verricht. En er is onder meer met de oude tuinman gepraat. Daarna zijn de bomen geïnventariseerd en het bleek mogelijk daarmee bijvoorbeeld oude padenstructuren en open plekken te herkennen. De cultuurhistorische elementen zijn als eerste goed in beeld gebracht. ====Het verliep het daarna?==== Na 5 jaar was het zwaar achterstallig onderhoud weggewerkt. Grote karweien zoals het hergraven van de vijver werden uitbesteed . ====Waren er aangename verrassingen of meevallers?==== Het landgoed werd opgenomen in de ecologische hoofdstructuur. Doordat er verbindingslijnen werden gelegd en faunapassages werd het isolement van het landgoed opgeheven. Er is ook aangrenzend land aangekocht. ====Waren er tegenvallers?==== Het duurde járen voordat het geld van de landinrichting los kwam. ====Hoe gaat het verder?==== Een deel van het reguliere beheer wordt uitgevoerd door de werkgroep, zoals verschralingsbeheer, hakhoutbeheer en slootkantenbeheer. ====Heb je tips?==== *Streef er naar zo'n grote klus naar om al snel met iets duidelijk zichtbaars te scoren, en zorg dat daar ook publiciteit uit voortvloeit. Besteed veel aandacht aan voorlichting en publiciteit. *Zorg voor goed overleg met de eigenaar. *Zorg dat je als werkgroep op allerlei gebieden kennis in huis hebt! (historische geografie, ecologie etc.) *Om ongewenste recreatie en vandalisme te voorkomen: zorg dat de ingang ook de enige uitgang is. *Verder is het beter om je niet te realiseren wat je allemaal boven het hoofd hangt. </div> ==Nader signalement== In de Gouden Eeuw (17e eeuw) werden in Nederland veel mensen rijk door de handel. Het werd toen mode om als welgesteld stadsbewoner een huis buiten te bouwen. Beroemde buitenlui waren bijvoorbeeld Jacob Cats en Constantijn Huygens. In Zeeland werden in deze eeuw door rijke kooplieden uit Middelburg en Vlissingen ook veel buitenhuizen gebouwd, in de binnenduinrand en op kreekruggen. In Holland werden ook veel buitenplaatsen aangelegd in de Watergraafsmeer, de Beemster en langs de Amstel en de Vecht. Het verschijnsel hangt samen met de romantisering van het buitenleven in literatuur en bijvoorbeeld schilderkunst. Ook in latere eeuwen was het naar buiten trekken van bijvoorbeeld rijk geworden handelaren onderhevig aan modeverschijnselen, terwijl de economische voorspoed er ook een rol in speelde: de trek naar buiten nam uiteraard toe nadat er extra veel geld was verdiend. Ook speelde de groeiende belangstelling voor landbouw en andere mogelijkheden om de opbrengst van het land te vergroten een rol, vooral aan het eind van de 18e en in de eerste helft 19e eeuw. Verschillende rijk geworden stadsbewoners zagen voor zichzelf een voortrekkersrol weggelegd bij bijvoorbeeld het in cultuur brengen van 'wildernissen', zoals bossen en duinen en de droogmakerijen. De inrichting van het groen rond het buitenhuis was aan modetrends onderhevig. De belangrijkste perioden zijn daarbij de landschappelijke en de rationele of formele stijl. Vaak werd een buiten helemaal gerestyled wanneer er een nieuwe mode op was gekomen. Maar er zijn ook buitenplaatsen waar nu de elkaar opvolgende modes nog af te lezen zijn aan de inrichting. In de 17e en 18e eeuw werd in het algemeen voor een formele stijl gekozen, de Franse, met geometrische vormen. Vanaf het einde van de 18e eeuw kwam de Engelse landschapsstijl op, met kronkelende paden, slingerende waterpartijen, verhogingen en boomgroepen. De modetrends waren een uitdrukking van houding van de mens ten opzichte van de natuur. In de rationele stijl probeerde men nadrukkelijk de natuur te 'temmen', in de landschapsstijl paste meer een aanpassing van de mens aan de natuur. Op paleis 't Loo in Apeldoorn is na de reconstructie te zien dat het feitelijke tuingedeelte een strak rationeel karakter draagt, terwijl in het omringende park nog allerlei lijnen herinneren aan de landschapsstijl. ===Elementen op buitenplaatsen=== ====Arboretum==== In een arboretum is een collectie van boomsoorten. De aanleg heeft een recreatieve functie, maar kon ook uit wetenschappelijke belangstelling voorkomen en uit het populaire verzamelen van rariteiten. Staan er in zo'n collectie alleen naaldbomen, dan is het een pinetum. ====Berceau==== Een berceau is een heggenstelsel dat zo is geknipt dat de heggen zich boven het hoofd van de wandelaar op het pad sluiten. Bekende voorbeelden liggen bij 't Loo, op landgoed Mariëndaal tussen Arnhem en Oosterbeek en in de Prinsenstuin in de stad Groningen. Het verhaal gaat dat op die manier voor de bewoners een wandeling buiten mogelijk was zonder dat hun witte huid werd blootgesteld aan zonlicht. Het verschijnsel past bij de Franse landschapsstijl. Een berceau wordt ook wel loofgang genoemd. ====Bosket==== Een bosket (of bosquet) is een hakhout of productiebos, doorsneden door paden en omzoomd door een hoge heg. ====Duiventil==== Een duiventil is een statussymbool: alleen de rijkste eigenaren van buitenhuizen en landgoederen konden zicht de hoge belasting veroorloven die verbonden was aan het inrichten van een duiventil. Die werden gewoonlijk dan ook duidelijk in het zicht neergezet. ====Folly==== Wanneer iemand een 'nutteloos' bouwsel maakt zonder duidelijke functie, maar vaak wel met een verwijzing naar een wel functioneel type gebouw, noemen we dat een folly. Bij de Langbroekerwetering ligt zo'n folly in de vorm van een kapel. Het verschijnsel wordt vaak geassocieerd met de Romantiek. ====Laan==== Bij een laan is sprake van een aan twee kanten van een weg geplante bomenrij. Kenmerkend voor een laan zijn de brede bermen. Het laaneffect verdwijnt vaak doordat de berm volgroeid met struiken. Gewoonlijk bestaat de aanplant uit één boomsoort en het effect is het grootst wanneer alle bomen ongeveer dezelfde leeftijd hebben en er een soort is gebruikt die bijvoorbeeld in het omringende bos niet of weinig voorkomt. Als laanbomen worden al eeuwenlang beuken gebruikt, maar ook eiken-, linden- en iepenlanen komen traditioneel voor. Een mooie walnotenlaan ligt bij Mariënwaardt in de gemeente Geldermalsen. Meer recent zijn lanen met platanen, abelen en esdoorns. De aanplant van bomen langs wegen werd gestimuleerd door Napoleon door het zogenaamde voorplantrecht: aanwonenden mochten langs rijkswegen bomen planten om zelf het hout te oogsten. Een laan wordt ook wel allee genoemd. ====Rosarium==== Een rosarium is een rozentuin, in het algemeen met regelmatig gevormde perken met paden ertussen. ====Slingermuur==== Bij een slingermuur ontstaan door de golvende lijn nissen waarin extra luwte en extra warmte voor komt. Er bestaan zelf verwarmde slingermuren. De muur ligt vaak aan de zuidkant van een moestuin en vormt de begrenzing met de boomgaard. Op die warme plaats is de teelt van gewassen mogelijk, bijvoorbeeld lei-abrikozen, waarvoor normaal gesproken het klimaat in Nederland niet zacht genoeg is. Een variant op de slingermuur is de hoekige of half rond lopende leimuur. ====Spreng==== Een spreng is een kunstmatige watergang die dient voor het verzamelen van grondwater. Zie verder bij Sprengen. ====Sterrenbos==== Een sterrenbos is een bos waarin de paden stervormig lopen vanuit een centraal punt. Een mooi voorbeeld ligt bij kasteel De Schaffelaar bij Barneveld, een ander is de Zevensprong op Einde Gooi. Van sommige bossen is pas na het in kaart brengen van de paden of bestudering van oude kaarten vastgesteld dat het ooit een sterrenbos was. De bossen hebben vaak een functie bij de houtproductie. ====Vijver==== Vijvers bij buitenplaatsen (en landgoederen) kunnen verschillende functies hebben. Sommige dienen om het water dat door sprengen wordt aangevoerd te verzamelen, waarna met de opgebouwde 'waterkracht' bijvoorbeeld een watermolen kan worden aangedreven. Deze vijvers worden weijer(d) genoemd. Andere vijvers zijn visvijvers, of maakten deel uit van een grachtenstelsel dat de woning of het kasteel beschermde. ====Vinkenbaan==== Een vinkenbaan is een terrein dat ingericht is om vinken (of andere vogels) te vangen. De vogels werden opgegeten of verkocht. Als vangmiddel werden gewoonlijk netten gebruikt. De banen lagen vooral in de binnenduinrand. Vinkenbanen die nu nog bestaan worden gebruikt voor vogelonderzoek, bijvoorbeeld van de trek. Veel vogels worden er geringd. ====Warande==== Een warande is een voor het houden van dieren ingericht stuk terrein. Vaak ging het daarbij om konijnen, die vanaf de Middeleeuwen een gewilde bontsoort leverden. Voor die waranden werden vaak kosten noch moeiten gespaard om de roofdieren zoals vossen , maar ook stropers, buiten te houden en uiteraard de konijnen binnen. ==Ecologische waarden en potenties== Buitenplaatsen kunnen met name wanneer ze in een verder intensief agrarisch gebruikt landschap liggen een grote ecologische waarde hebben. Wanneer een buitenplaats in een verder open gebied ligt is het immers vaak de enige plaats met oud hout, en ook heeft de begroeiing met bomen en struiken een functie als schuilplaats en broedgelegenheid voor in de omgeving levende soorten. Vaak maken (voormalige) buitenplaatsen dan ook deel uit van geplande ecologische verbindingen. Op buitenplaatsen zijn niet zelden al eeuwen geleden planten aangevoerd om bijvoorbeeld het voorjaar op te fleuren. Veel van die planten horen tot de stinseflora: knolgewassen die vanwege hun sierwaarde zijn aangeplant maar zijn verwilderd en zich hebben gehandhaafd. Bekende soorten zijn de bostulp, bosanemoon, Haarlemsklokkenspel ( een dubbele vorm van knolsteenbreek), daslook en holwortel. Deze soorten zijn buiten de stinsen (de term komt van het Friese woord voor een stenen huis) vaak zeldzaam. ==Lees verder== ===Literatuur=== *Albers, L.H. (1984), Landgoederen van Zuid-Kennemerland; inventarisatie en beschrijving van cultuurhistorische aspecten van tuinen, parken en bossen. Amsterdam. *Albers, L. (1997), Landgoederen in het landschap. Historisch-Geografisch Tijdschrift 15, nr. 3, pp. 81-98. *Backer, A.e.a. (1998), De natuur bezworen. Een inleiding in de geschiedenis van de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur van de middeleeuwen tot het jaar 2005. Rotterdam. *Blok, E. (1993), Jongere tuinkunst 1900-1940. Amsterdam. *Jong, E. de (1993), Natuur en kunst; Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur, 1650-1740, Amsterdam. *Matthey, I. (2002), Vincken moeten vincken loncken. Vijf eeuwen vangst van zangvogels en kwartels in Holland. Verloren, Hilversum. *Oldenburger-Ebbers, C.S. et al. (1995-2000), Gids voor de Nederlandse tuin- en landschapsarchitectuur (4 delen), Rotterdam. *Wijck, H.W.M. van der (1982), De Nederlandse buitenplaats, aspecten van ontwikkeling, bescherming en herstel. ===Websites en organisaties=== *Stichting In Arcadië, [https://www.stichtinginarcadie.nl/ www.stichtinginarcadie.nl]. *Federatie Particulier Grondbezit, www.grondbezit.nl. *Nederlandse Kastelen Stichting, [https://www.kastelen.nl/ www.kastelen.nl]. *Stichting Tuinhistorisch Genootschap Cascade, [https://www.cascade1987.nl/ www.cascade1987.nl]. *Nederlandse Tuinenstichting, [https://www.tuinenstichting.nl/ www.tuinenstichting.nl].  
Buitenplaatsen zijn in oorsprong aanzienlijke buitenverblijven met omringende parkaanleg en bijgebouwen, aangelegd vanaf de zeventiende eeuw. De buitenplaats was goed bereikbaar via water of weg. Vanaf de negentiende eeuw zijn veel buitenplaatsen permanent bewoond. Tegenwoordig ook in gebruik als kantoor, restaurant of museum.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> ==Verhaal over het rijksmonument== In het jaar 12 voor Chr. begon het Romeinse leger een verwoestende aanvalsoorlog tegen de Germaanse stammen aan de overkant van de Rijn. Hij zou bijna dertig jaar duren, waarna het nog eens dertig jaar onrustig bleef. In het kader van die veldtochten verkenden Romeinse troepen de loop van de Rijn tot aan de Noordzee. Niet ver van de plaats waar de rivier de Vecht zich van de Rijn afsplitste, bouwden ze rond 5 voor Chr. een versterkte legerbasis. Via de Vecht kon het grote Flevum-meer worden bereikt, een verre voorloper van het IJsselmeer. Van daaraf kon een oorlogsvloot doorvaren naar de Waddenzee en het noorden van Duitsland. De Romeinen volgden een paar keer die route, waarbij de versterking bij de Vecht een belangrijk bevoorradingspunt moet zijn geweest. Uiteindelijk leverden deze operaties niets op. Rond het jaar 50 werd de versterking onderdeel van de grenslinie lang de Rijn: de limes. Het leger bouwde hier toen een fort (castellum), dat Fectio werd genoemd, waarschijnlijk naar de inheemse naam van de rivier. De buurtschap Vechten onder Bunnik waar de resten van het fort nog grotendeels in de bodem zitten, heeft er zijn naam aan te danken. Fectio is het oudste van de 18 bekende limesforten in Nederland, en ook het grootste. Het had een oppervlak van 2,6 hectaren, tegenover 1 tot 1,5 hectare elders. Er waren ook sterkere eenheden gelegerd dan in de andere forten. De bezetting bestond uit een afdeling ruiters, of een afdeling waarin voetsoldaten en ruiters samen dienden. Bijzondere ruiterhelmen en inscripties getuigen van hun aanwezigheid. Ook verschenen er geregeld detachementen van de legioenen, elitetroepen die in grote kampen in Duitsland klaarstonden om in te grijpen als de grens zou worden bedreigd. Binnen de wallen van het fort was plaats voor zo’n 500 soldaten en evenzoveel paarden. Die soldaten kwamen uit alle delen van het Romeinse rijk. De namen van eenheden uit Bulgarije, Engeland en Spanje staan op inscripties en stempels op dakpannen vermeld. Waarschijnlijk was Fectio ook een steunpunt voor de vloot die op de Rijn patrouilleerde. In 1893 zijn de resten van een Romeins schip opgegraven in een oude Rijnbedding, en er liggen er mogelijk nog meer. Het fort had min of meer dezelfde opzet als alle andere Romeinse versterkingen. Het leger werkte wat dat betreft volgens het boekje. Een rechthoekige omwalling van zo’n 165 x 155 meter werd omgeven door een gracht. In elke zijde was een poort gebouwd, vanwaar twee haaks op elkaar lopende straten naar het centrum liepen. De zuidwest-noordoost lopende straat was het verlengde van de weg die vanaf het einde van de eerste eeuw na Chr. over de zuidoever van de Rijn liep. De andere straat begon bij de oever van de rivier zelf, die op een steenworp afstand van het fort lag. Hij voerde binnen de wallen naar het hoofdkwartier van het fort, de principia. Langs de straten stonden barakken voor de manschappen, stallen voor de paarden, opslagplaatsen en graanschuren, werkplaatsen, een ziekenbarak en latrines. Een groot en luxe uitgevoerd gebouw was de woning van de commandant van de eenheid, die qua status, inkomen en comfort ver verheven was boven zijn mannen. De ligging van het fort vlak bij de oever van de Rijn was misschien bedoeld om aangevoerde voorraden snel binnen de poort te kunnen brengen, of om vijanden aan de overkant af te schrikken. Maar er waren ook grote nadelen aan verbonden: de onbedijkte rivier trad geregeld buiten zijn oevers, met overstromingen binnen het fort tot gevolg. Het hele complex is een paar maal ingrijpend herbouwd. Niet alleen overstromingen, maar ook branden hebben het fort geteisterd. Vijf brandlagen getuigen daarvan. In totaal hebben archeologen zeven bouwfasen kunnen onderscheiden. In de laatste twee zijn de muren en hoofdgebouwen opgetrokken uit natuursteen, aangevoerd uit steengroeven in Duitsland. Vlak buiten de poorten begon een uitgestrekte nederzetting waar honderden burgers leefden. In zo’n vicus woonden onder andere ambachtslui die voor het leger werkten, verkopers van allerlei waren en producten, en vrouwen en kinderen van de soldaten. Burgers en militairen vonden een laatste rustplaats op grafvelden aan de rand van de vicus. Omstreeks 275 na Chr. hebben de laatste soldaten het fort verlaten, zoals de hele limes ten westen van Nijmegen werd ontruimd. Het leger had de troepen op andere fronten nodig. Voor de burgers viel hier ook niets meer te zoeken. Er kwamen in de jaren die volgden, nog regelmatig korte bezoeken van militaire eenheden, maar het fort kreeg nooit meer zijn oude functie. In de negentiende eeuw werden er voor het eerst opgravingen uitgevoerd. Veel restanten kwamen aan het licht bij de aanleg van een nieuwe versterking op bijna dezelfde plaats: Fort Vechten van de Nieuwe Hollandse Waterlinie. Sindsdien heeft er geregeld archeologisch onderzoek plaatsgevonden. Vechten is een unieke vindplaats uit een bijzondere periode in onze geschiedenis. ==Vrijstellingsdiepte== Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein. ---- =='"`UNIQ--h-1--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Zuidelijk van het huis staat een bijgebouw.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526661|rijksmonumentencomplex 526661]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 15 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument ligt een deel van de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 15 cm onder maaiveld van toepassing is. Voor de watervoerende grachten geldt geen vrijstellingsdiepte. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen. ==Omgeving== Tussen het huis en het voorplein, de voormalige voorburcht, is nog een deel van de oorspronkelijke gracht bewaard.  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/526920|rijksmonumentencomplex 526920]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een stedelijke nederzetting bestaat uit een grote groep huizen of erven, omgeven door stenen muren en/of wallen van hout en aarde, met poorten en torens. Vanaf de zestiende eeuw kunnen steden zijn voorzien van bastions, kazematten, halvemanen, hoornwerken en andere buitenwerken. De nederzettingen kunnen aangelegd zijn op kunstmatige verhogingen (terpen). We kennen ze sinds de Romeinse tijd. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Geschiedenis== Hoewel in 1190 sprake is van een Otto van Buren, dateert de oudste vermelding van het kasteel pas uit 1298. De Van Burens kwamen regelmatig in conflict met de graaf (later hertog) van Gelre. In 1430 resulteerde dat in de verbeuring van het kasteel, dat door de hertog aan zijn broer Willem van Egmond werd gegeven. De Van Egmond zijn verantwoordelijk voor de verbouw in renaissancestijl van het kasteel in het begin van de zestiende eeuw, deels onder leiding van de architect Alexander Pasqualini. Door het huwelijk van Anna van Buren met Willem van Oranje kwam het kasteel in de handen van de Oranjes. Toen de laatste stadhouder Willem V van Oranje was verjaagd, is het kasteel in 1804 door de Bataafse Republiek voor afbraak verkocht. ==Omschrijving== Het in oorsprong omgrachte kasteel van Buren is vermoedelijk in het midden van de 13de eeuw gebouwd als een vierkante of rechthoekige toren van tufsteen. Deze toren is opgenomen in een in fasen uitgebouwde vierkante hoofdburcht met vierkante hoektorens. Daarbinnen stonden woonvleugels in een L-vorm rond een binnenplaats. Ten zuidoosten van de hoofdburcht lag een voorburcht met bijgebouwen in een U-vorm. De hoofdburcht had niet alleen een ontsluiting naar de voorburcht, maar in de 17de eeuw aan de zuidwestzijde ook naar de omwalling. In de 16de eeuw is het kasteel gemoderniseerd en ontwierp Alexander Pasqualini de zuilengalerij rond de binnenplaats. In 1804 is het kasteel afgebroken. ==Omgeving== In de 16de eeuw is het kasteel omgeven door een fortificatie van aarden wallen met op ieder hoek een rondeel. De gracht om het kasteel is daarbij gehandhaafd. Aan de zuidoostzijde, de zijde van de stad, werd een poortgebouw opgenomen. Deze omwalling inclusief gracht daaromheen is nog herkenbaar in het huidige terrein.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Rond, ovaal of halfrond terrein, omringd door wallen en grachten. Ringwalburgen zijn vooral verdedigingswerken en meestal niet, of pas later, permanent bewoond geweest. Ze liggen vaak op strategische locaties. We kennen ze uit het einde van de vroege middeleeuwen langs de Noordzeekust, de Rijn en de IJssel. De meeste ringwalburgen lijken te zijn aangelegd ter verdediging tegen de Vikingen. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Rond, ovaal of halfrond terrein, omringd door wallen en grachten. Ringwalburgen zijn vooral verdedigingswerken en meestal niet, of pas later, permanent bewoond geweest. Ze liggen vaak op strategische locaties. We kennen ze uit het einde van de vroege middeleeuwen langs de Noordzeekust, de Rijn en de IJssel. De meeste ringwalburgen lijken te zijn aangelegd ter verdediging tegen de Vikingen. ==Vrijstellingsdiepte== 40 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 40 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een klooster is een complex van gebouwen, bestemd voor een gemeenschap van mannen of vrouwen die binnen de muren een godsdienstig leven leiden. Een klooster bestaat uit een kloosterkerk, kloosterhof en -gang, kapittelzaal, refter, ziekenzaal, keuken en verblijven van de kloosterlingen. In Nederland kennen we kloosters vanaf de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/515616|rijksmonumentencomplex 515616]]. </div>  +
==Geschiedenis== De geschiedenis van Bussloo gaat terug tot 1313 wanneer voor het eerst sprake is van het goed Ten Bossche. Dit goed komt voor 1648 samen met het goed Ter Loo in één hand en wordt samengevoegd, vandaar de naam. Vermoedelijk stond op het goed een boerderij die in 1630 wordt vervangen door of verbouwd tot landhuis. Een tekening uit circa 1730 laat een huis zien met in de voorgevel ankers die samen de tekst ‘anno 1630’ vormen. Het wordt in die tijd ook Dorthshuis genoemd, naar een van de eigenaren, de familie Van Dorth. In 1855 is het huis in bezit van de familie Van Wijnbergen die het ingrijpend laten verbouwen. Wanneer in 1895 de toenmalige eigenaar baron van Wijnbergen naar Schaerbeek verhuist, wordt het huis niet meer bewoond en vervalt. Uiteindelijk wordt het in 1916 gesloopt. ==Omschrijving== Huis Bussloo is in 1630 gebouwd en heeft dan een T-vorm met een voorhuis van twee bouwlagen en een achterbouw van één bouwlaag. In 1855 is dit huis verbouwd tot een gepleisterd landhuis. Dit landhuis is in 1916 afgebroken. In 1874 is nog een tuinhuisje op het terrein gebouwd, dat rond 1962 is afgebroken.  +
==Geschiedenis== De voormalige rooms-katholieke St. Vituskerk verving een kleinere waterstaatskerk op dezelfde plaats uit 1844. De kerk werd in twee etappes gebouwd: in 1883-1884 en in 1895-1896. In de laatste bouwfase kwam de westtoren tot stand naar een ontwerp van Joseph Cuypers (1861-1949). In 1982 werd de kerk gesloten vanwege teruglopend kerkbezoek. In 1988 woedde in de leegstaande kerk brand, waarbij het orgel verloren ging. Na een lange periode van leegstand is de kerk in 2002-2003 verbouwd tot appartementen. ==Beschrijving exterieur== Het gebouw is een sobere, langgerekte driebeukige neogotische basiliek, voorzien van luchtbogen en zonder transept. Architect Pierre Cuypers liet zich bij het ontwerp inspireren door de veertiende-eeuwse Broederenkerk in Zutphen. Aan de noordzijde van het koor staat een uitbouw ten behoeve van het zangkoor, uitwendig gemarkeerd door een achthoekig traptorentje. Op het dak van het koor staat een hoge dakruiter. Ook de torenbouw verliep onder invloed van de gotiek in eigen land: de vijftiende-eeuwse toren van Eemnes diende als voorbeeld. De toren heeft een hoogopgaande vierkante romp, voorzien van spitsboognissen, aan de bovenkant gedekt door een korte achtzijdige spits. ==Beschrijving interieur== Het sobere interieur heeft bakstenen kruisribgewelven en ronde zandstenen pijlers. De gebrandschilderde ramen uit de bouwtijd van de kerk zijn grotendeels verwijderd. In het torenportaal zijn enkele panelen herplaatst. Het eerste orgel van de fa. Vermeulen dateerde uit 1929. In ca. 1964 is in deze kerk een orgel van de fa. Adema uit 1902 geplaatst, afkomstig uit de gesloopte Kleiwegkerk in Gouda. Dit orgel ging bij de brand van 1988 verloren. In de huidige appartementen zijn onderdelen van de architectuur van de kerk nog herkenbaar.  +
==Geschiedenis== De kerk, gewijd aan Onze Lieve Vrouw van Altijddurende Bijstand, was de tweede rooms-katholieke parochiekerk in Bussum, opgericht sinds 1853. Aan het begin van de twintigste eeuw was de katholieke bevolking van Bussum dusdanig gegroeid dat de oprichting van een tweede parochie noodzakelijk was geworden. De kerk staat aan de Brinklaan even ten noorden van het centrum. De architect was Joseph Cuypers (1861-1949), geassisteerd door zijn zoon Pierre Cuypers jr. (1891-1982). Het gebouw was de eerste van vier koepelkerken van deze architecten uit de jaren 1920. De kerk staat ook bekend onder de namen "Koepelkerk" of "Mariakerk". Op 19 december 1921 werd de kerk in gebruik genomen en op 21 oktober 1924 volgde de consecratie (heiliging) door de bisschop van Haarlem. Sinds de sluiting van de Vituskerk, Jozefkerk en H. Hartkerk is de Mariakerk tegenwoordig de enige rooms-katholieke kerk in Bussum die nog in gebruik is. In 1999-2000 is het kerkgebouw gerestaureerd. ==Beschrijving exterieur== De Mariakerk is opgezet als een grote centraalbouw op een kruisvormige plattegrond, met een kort en breed schip, transept, koor en ruime zijkapellen. De kerk is niet georiënteerd: het koor ligt op het westen. De vergrote viering heeft in de basis de vorm van een achthoek en verjongt (versmalt) zich naar boven toe tot een twintig-zijdige koepel met tamboer. Links naast de hoofdingang bevindt zich een veelhoekig gesloten doopkapel. De zijbeuken aan de noord- en zuidzijde zijn uitgebouwd ten behoeve van devotiekapellen, waaronder voor de patrones van de kerk. De apsis aan de westzijde is zeer expressief vormgegeven door middel van een gewelfde gevelopbouw, geaccentueerd door verticale decoratieve muurdammen. De twintig-zijdige koepel is meloenvormig en heeft op de top een kleine lantaarn. De tamboer is verlicht door middel van venstertripletten en bevat expressionistisch siermetselwerk. De hoofdingang aan de oostzijde bevat een mozaïek uit de bouwtijd met een afbeelding van de patrones van de kerk. Alle kappen van de kerk, inclusief de koepel, zijn bedekt met rode Hollandse pannen. Aan de zuidzijde van de kerk staat de pastorie uit 1925, ontworpen door N. Rigter en ten noorden ligt een voormalige meisjesschool van dezelfde architect uit 1928. ==Beschrijving interieur== Het weidse interieur is ontworpen volgens de opvattingen van de Liturgische Beweging: het zicht op het altaar is door het minimaliseren van het aantal pijlers optimaal. Het vrijwel geheel als schoonmetselwerk uitgevoerde interieur wordt gedomineerd door de twintig-zijdige koepel die inwendig is voorzien van een koepelgewelf van gele baksteen dat op geprofileerde ribben van rode baksteen rust. De koepel wordt gedragen door vierkante pijlers en rondbogen. De apsis is voorzien van veelkleurige schilderingen in uit 1950 van de hand van François Mes, voorstellende Maria ten Hemelopneming (apsiskalot) met de twaalf apostelen (wandnissen). De schilderingen in de zijkapellen zijn inmiddels verdwenen. De gebeeldhouwde kruiswegstaties van Mari Andriessen uit ca. 1932 zijn afkomstig uit de in 1991 gesloopte H. Hartkerk in Bussum. Het hoofdorgel van de fa. Pels (Alkmaar) uit 1934 is thans niet meer in gebruik. Het Steinmeyer-orgel uit 1923 in het transept stond voorheen in de [[Monumenten/506205|Clemenskerk]] in Hilversum en is in 2012 in de Koepelkerk herplaatst. In de zijbeuken bevinden zich gebrandschilderde vensters uit de bouwtijd van de kerk, vervaardigd door Lambert Lourijsen. Dezelfde glazenier maakte ook de ramen in de voorgevel en (vermoedelijk) ook in de tamboer van de koepel.  
==Geschiedenis== Het kerkgebouw werd in 1930-1931 opgericht door de Hersteld Apostolische Zendinggemeente (Nieuw-Apostolische Kerk). Dit kerkgenootschap behoorde tot de groep van apostolischen, voortgekomen vanuit de Katholiek Apostolische Kerk in Engeland omstreeks 1830 en vervolgens diverse afscheidingen daaruit. De relatief kleine Nederlandse tak van het kerkgenootschap had vooral haar leden in de grote steden en verstedelijkte gemeenten wonen. In 1959 werd het kerkgebouw aangekocht door de Vrije Evangelische Gemeente die het gebouw tot op heden in gebruik heeft. Omstreeks die periode is het kerkinterieur gemoderniseerd. ==Beschrijving exterieur== De kerk is een rechthoekige zaalkerk van gele baksteen, gedekt door een met pannen belegd schilddak met overstek. Aan de oostzijde sluit een lagere aangebouwde kosterswoning aan. In de hoek tussen de kerkzaal en de kosterswoning staat een slanke rechthoekige toren die tevens als schoorsteen dienst doet. Bovenin de toren is een ingemetseld kruis van glasbouwsteen. De expressionistische bouwstijl is verwant aan het werk van de architect Frank Lloyd Wright, vooral herkenbaar aan de brede dakoverstekken. Deze stijl is kenmerkend bij kerkgebouwen van de Nieuw-Apostolische Kerk. De zijgevels bevatten rechthoekige muurdammen waartussen zich grote rechthoekige vensteropeningen bevinden, die met geelgekleurd glas gevuld zijn. Dit zijn niet de oorspronkelijke ramen, die met rood en blauw glas-in-lood waren gevuld. De kerk is stedenbouwkundig markant gesitueerd langs het plantsoen en de vijver aan de Frederik van Eedenweg. ==Beschrijving interieur== Het sobere interieur is voorzien van gepleisterde wanden en een licht hellend plafond, rustend op lichtkoven langs de lange zijden. In de oostmuur bevindt zich een ingebouwd orgel. De inrichting is niet meer origineel. Ook de oorspronkelijke kansel is niet meer aanwezig.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Tuin van Villa Amalia== De siertuin bevat een vijver met steile muren in rusticablokken met ezelsrug en ijzeren hekwerk. Een toegangsbrug is voorzien van ijzeren hekwerk met rondbogen en in het midden twee bakstenen pilaren op natuurstenen voet. Tussen de pilaren is een ijzeren hek met zijvleugels bevestigd. Op de pilaren zijn gietijzeren beelden geplaatst van een vrouwenfiguur in lang gewaad met toorts in de opgeheven hand. In 2004 wordt bij veldbezoek geconstateerd dat de monumenten omschrijving onvolledig is. Zo zijn de vijver met keermuren en de twee bruggen over de waterpartij nog van vóór 1940. Kenmerkend van ná 1940 is de inrichting van het zuid- en oostgedeelte van het terrein zoals de parkeerplaats. Ook de beplanting, betegeling van het terras en de bestrating zijn van na 1940. Het ‘betegelde pad’ is niet meer aanwezig volgens het veldbezoek van 2004. '"`UNIQ--ref-0000001B-QINU`"'  +
==Geschiedenis== De Spieghelkerk ligt in de villawijk Het Spieghel aan de westkant van de spoorlijn. De kerk was de tweede hervormde kerk in Bussum, na de bouw van de Vredeskerk (1914), behorend tot de Nederlandse Hervormde Kerk. Het initiatief tot de bouw werd genomen door de plaatselijke Vereniging tot Evangelisatie. De architect was Theo Rueter (1876-1963), die in Het Gooi onder meer landhuizen ontwierp. Op 28 maart 1925 is de kerk in gebruik genomen. In 1970 is het interieur gemoderniseerd. Sinds ongeveer 2004 maakt het kerkgebouw deel uit van de Protestantse Kerk in Nederland (PKN). De kerk heeft behalve de functie voor erediensten ook een culturele nevenbestemming. In 2006 is de toren gerestaureerd. In 2012 is een aanbouw met vergaderzalen toegevoegd. ==Beschrijving exterieur== De kruisvormige kerk met terzijde staande toren heeft de vorm van een Grieks kruis. Daardoor zijn de opzet en de plattegrond centraliserend. De bakstenen gevels zijn sober uitgevoerd en bevatten rondboogvensters. De voorgevel wordt afgesloten door een arcade. De toren op de noordoosthoek is heel opvallend door de expressionistische detaillering met elementen van de Amsterdamse School. De romp verjongt (versmalt) zich twee keer naar boven toe en wordt bekroond door een kleine mijtervormige spits. Opvallend zijn ook de waterspuwers en uitkragende balkons aan de vier zijden van de toren. Het dak is belegd met rode Hollandse pannen. Rechts naast de toren bevindt zich in een aanbouw de hoofdingang. ==Beschrijving interieur== Het sobere interieur is witgepleisterd en heeft tegenwoordig een moderne inrichting, die beantwoordt aan het multifunctionele gebruik van het gebouw. De kerkzaal wordt gedekt door een beschoten (met houten planken betimmerde) kap die blauw is geschilderd en op bruinrood geverfde schenkels rust. De vensters zijn gevuld met felgekleurd glas-in-lood in geometrische vormen uit de bouwtijd. Uit de bouwtijd resteren ook de preekstoel en de avondmaalstafel. Het orgel van de fa. Verschueren (Heythuysen) dateert uit 1959 en bevat pijpwerk van het oorspronkelijke orgel uit 1931.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een huisterp is een kunstmatig opgeworpen verhoging waarop een huis stond, vaak met schuren, stallen en andere bijgebouwen. Huisterpen zijn opgeworpen in laaggelegen gebieden, om zo droge voeten te houden. Ze komen voor in het kustgebied, maar ook in veengebieden en de rivierengebieden van Rijn, Waal, Maas en IJssel. We kennen ze vanaf de late bronstijd/ijzertijd tot in de nieuwe tijd. Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. Een mottekasteel is een versterking op een natuurlijke of kunstmatige heuvel van minimaal drie meter hoog, al dan niet omgeven door een of meer grachten. Op de afgeplatte top staat een gebouw van hout of bak-/natuursteen. Vaak is er een lager gelegen voorburcht. Mottekastelen dateren uit de volle middeleeuwen. Ze worden in Zeeland 'vliedbergen' genoemd en in Friesland 'hege wieren' (stinswier). ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument gaat het om archeologische resten op en/of dicht onder het maaiveld; daarom is er geen vrijstellingsdiepte van toepassing. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
C
Het radioactieve isotoop C14 komt ten gevolge van kosmische straling voor in onze atmosfeer en wordt via de fotosynthese door planten opgenomen in hun celstructuur. Vervolgens komt het via de voedselketen in de biosfeer terecht. Wanneer het organisme sterft stopt de opname van voedsel en neemt het C14-gehalte af door radioactief verval, met een halveringstijd van 5730 jaar. Door de C14-concentratie in een fossiel te meten kan worden vastgesteld wanneer de dood van het organisme is ingetreden. ==Kansen en beperkingen== De C14-methode is een beproefde methode, maar kent bijzonderheden en beperkingen. Zo is het natuurlijke C14-gehalte in de oceaan 5% lager dan in de atmosfeer waardoor mariene organismen 400 jaar ouder gedateerd worden dan terrestrische organismen uit dezelfde tijd. Dit ‘verouderingseffect’, bekend als het reservoireffect, geldt vervolgens ook voor organismen zoals de mens als die veel vis eten. Doordat het C14-gehalte in de natuur varieert, is de C14-tijdschaal niet hetzelfde als de kalender. De C14-tijdschaal kan worden geijkt met behulp van dendrochronologie door absoluut gedateerde jaarringen ook met C14 te dateren. De geijkte C14-dateringen worden weergegeven in ''cal BP'', wat kalenderjaren ten opzichte van 1950 (het referentiejaar van de C14-methode) betekent. ==Hoe neem je een monster== * Voor een analyse met de AMS methode is ca. 1 mg koolstof nodig. * Houdt wat betreft de grootte van het monster rekening met de aard van het materiaal: hout bevat 50% koolstof, bot tot 5%. * Zorg dat het monster niet besmet raakt met ander materiaal, zoals conserveringsmiddelen.. ==Combineren met andere methoden== De afgelopen decennia is de ijking van de C14-methode steeds preciezer geworden, geholpen door de absolute dateringen vanuit de dendrochronologie. Sinds 2013 is er de ijkingscurve IntCal13 en deze werkt voor het gehele meetbereik van 50.000 jaar. Actieve vergelijking is dus niet noodzakelijk meer. In het voorjaar van 2020 is IntCal20 vrijgegeven met de meest actuele gegevens. ==Hoe interpreteer je de resultaten== Resultaten worden -per conventie- gerapporteerd in C14-jaren met als eenheid BP. Deze kunnen na ijking worden ''vertaald'' naar calBP (of AD, BC). De meetprecisie is doorgaans 0,2-0,5% in BP; voor gekalibreerde getallen hangt dit sterk af van de ijkgrafiek in het betreffende tijdtraject. Daarnaast is het belangrijk dat je weet wat je dateert: eenjarig plantmateriaal levert de tijd verlopen sinds het ontstaan, bij hout of houtskool wordt de hele duur van de boomgroei gemeten (brandhout van een oude boom zorgt dus voor relatief te oude datering voor het haardvuur). Ook hout dat hergebruikt werd kan een verkeerd beeld geven, terwijl dit vaak voor komt in gebouwen. ==Resultaten delen== Alle onderzoeksresultaten, verkregen bij de specialist, dienen als primaire data in de basisrapportage te worden weergegeven, eventueel in een voetnoot of bijlage. De gebruikte ijkgrafiek en kalibratiemethode, methode van monstername, hoeveelheid monsters, relativering van data-precisie, en eventuele overwegingen/aanpassingen zijn van belang voor vervolgonderzoek, maar ook voor de vergelijking met het onderzoek op andere sites. ==Lees verder== * Website van het Centrum voor Isotopen Onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen: [https://www.rug.nl/research/centre-for-isotope-research/customers/sample-handling-and-submission Sample handling and submission - Radiocarbon dating and stable isotopes by the Centre for Isotope Research (CIO)]. * Vaktijdschrift Radiocarbon: [https://journals.uair.arizona.edu/index.php/radiocarbon/index radiocarbon]. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Yvonne Lammers, met medewerking van Hans van der Plicht (Centrum voor Isotopenonderzoek Groningen)</div> </blockquote>  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een villa is een landbouwbedrijf uit de Romeinse tijd. Het bedrijf bestaat uit een hoofdgebouw, bijgebouwen zoals stallen en schuren en akkers. Er is variatie in de omvang en uitvoering van de villa's: van klein en eenvoudig tot groot en luxe. Het hoofdgebouw is vaak in Romeinse stijl gebouwd, geheel of gedeeltelijk van steen en met een porticus (veranda), pannendak en kamers met vloerverwarming. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het aanbrengen van beplantingen. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens. Gemeente Gulpen-Wittem ongenoemd in documenten.  +
==Geschiedenis== Het complex met civiele werken in de Hollandse IJssel is het eerste grote kunstwerk van de Nederlandse Deltawerken, die naar aanleiding van de Watersnoodramp van 1 februari 1953 in hoog tempo werden gebouwd om zuidwest Nederland te beschermen tegen hoog water. Bij de watersnood ten gevolge van dijkdoorbraken door een noordwesterstorm in combinatie met springtij, een ramp van internationale betekenis, vielen veel slachtoffers te betreuren en werd grote schade aangebracht in Zeeland, delen van Noord-Brabant en Zuid-Holland, maar ook in België en Engeland. Vanaf de jaren vijftig was de strijd tegen het water een van de grote investeringsgebieden van de Nederlandse overheid. De planvorming en uitvoering van een rivierafsluiting bij Krimpen en Capelle aan den IJssel, waarvoor al langer plannen bestonden - vanwege de lage ligging van het gebied en vanwege de hoge bevolkingsdichtheid - kwam ten gevolge van de ramp in een stroomversnelling. Gekozen werd voor een beweegbare stormvloedkering om in de toekomst hoge waterstanden te kunnen weren zonder een permanente belemmering te vormen voor de scheepvaart. Bij de opening van de verkeerbrug en de stormvloedkering in 1958, was de stormvloedkering nog niet voltooid. De tweede schuif werd halverwege de jaren zeventig geplaatst, volgens een aangepast ontwerp zodat de schuif ook bij stromend water kan worden gesloten. De stormvloedkering in de Hollandse IJssel werd gecombineerd met een eerste vaste oeververbinding over de Hollandsche IJssel met de Krimpenerwaard. Hiervoor werden al sinds 1927 plannen gemaakt, die vanwege een lagere prioriteitstelling niet tot uitvoering leidden. De stormvloedkering versmalt de Hollandse IJssel tot een tachtig meter brede doorvaart. Gekozen werd voor een dubbele kering, waarbij de riviermond geheel afsluitbaar is met twee stalen schuiven en een ten westen gelegen, parallel aangelegde schutsluis. De stormvloedkering is als een dubbele kering; extra sterk gemaakt voor de zekerheid (wat weer een kenmerk is voor de bouwtijd). Het gehele complex bestaat uit een beweegbare rivierafsluiting van twee achter elkaar gelegen stalen schuiven aan betonnen heftorens, een schutssluis en een verkeersbrug over de rivier. De kering bestaat uit twee stel betonnen heftorens, van elk 45 meter hoog waartussen stalen schuiven hangen van elk ca. 82 meter breed en 11,50 meter hoog. De metalen schuiven worden in neergelaten toestand ondersteund door twee betonnen drempels op de bodem van de rivier. De naast de stormvloedkering gelegen schutsluis dient ten eerste om het scheepvaartverkeer te laten passeren wanneer de stormvloedkering gesloten is, en ten tweede om schepen door te laten die te hoog zijn om onder de schuiven door te varen. De betonnen sluis met een breedte van 24 meter heeft 5 stel sluisdeuren. Behalve de gebruikelijke eb- en vloeddeuren voor het schutten nog een extra stel stormvloeddeuren in het benedenhoofd. Naast de zuidelijke stormvloedschuif ligt over de werken een verkeersbrug, bestaande uit een vast gedeelte ter plaatse van de kering en over de sluiskolk een beweegbaar gedeelte voor het doorlaten van scheepvaartverkeer. Het rijdek van de vaste brug heeft een lengte van 82,2 meter en is 19,4 meter breed. De aanbrug van de vaste brug bevindt zich aan de IJsseldijk in Krimpen aan den IJssel, terwijl zich over de Ketensedijk aan de Capelse zijde een viaduct bevindt. Het complex in de rivier omvat ook beide oevers, waarbij aan beide zijde een terrein is afgescheiden voor dienstgebouwen, onder andere het kantoor van Rijkswaterstaat uit de bouwtijd van het complex. Deze dienstgebouwen vallen niet onder de bescherming van rijkswege. De gebruikte materialen zijn hoofdzakelijk beton (heftorens, schutsluis, brugdelen) en staal (schuiven en sluisdeuren, brugdelen). De schuiven van de heftorens zijn samengesteld uit segmenten van elk 10 x 6 meter. De constructie is verstijfd met langsliggers en dwarsdragers en wordt aan de achterkant gesteund door twee horizontaal verlopende bogen om de overdracht van de waterdruk over te dragen op de torens. De in 1957 geplaatste schuif kan uitsluitend op en neer bewogen worden op de kentering van eb naar vloed of omgekeerd. Bij de in 1976 geplaatste schuif zijn technische verbeteringen toegepast, zodat deze ook bij stromend water kan worden bewogen. Ook het ontwerp van de verkeersbrug kenmerkt zich door bijzondere constructies. De basculebrug is als eerste in Nederland uitgevoerd met een schelpconstructie. De vaste brug is de eerste vakwerkliggerbrug in Nederland met een stalen rijdek. De oorspronkelijke bedieningsmechanismen van schuiven in de heftorens zijn nog aanwezig, evenals het mechanisme in de basculekelder. In 1988 is de brug verbreed in verband met het sterk toegenomen verkeer. In 1990/1995 vernieuwing en sloop van de sluis- en brugwachtershuis tot aan de onderbouw; bouw van nieuw bedieningsgebouw op de westelijke oever. In 2009 is de brug gerenoveerd. Ook zijn in de loop van de tijd het houten brugdek vernieuwd en hebben wijzigen plaatsgevonden in de kleurstelling van de hekwerken en trappen van het gehele complex. ==Monumentale waarde == De stormvloedkering is een belangrijk onderdeel van de strijd tegen het water, die bepalend is voor het beleid van de Nederlandse rijksoverheid in de tweede helft van de twintigste eeuw. De stormvloedkering is daarnaast illustratief voor het streven naar integratie van economische en waterstaatkundige belangen die de Nederlandse aanpak hierin kenmerkt. Het is het eerste onderdeel van het belangrijkste waterstaatkundige project van de wederopbouwperiode. Ook vanwege de combinatie met de brug is zij van uitzonderlijke betekenis als mijlpaal in de toegankelijkheid van de Krimpenerwaard. De stormvloedkering is een essentieel onderdeel van een serie kunstwerken in zuidwest Nederland ter bestrijding van watersnood in het door de overheid aangewezen Deltagebied. Ook is de stormvloedkering een belangrijke mijlpaal in de ontwikkeling van de waterbouwtechniek, in het bijzonder die van de kunstwerken van de Deltawerken. Er is sprake van grote innovatieve waarde vanwege de technische originaliteit van de reeks deltawerken in hun geheel en dit eerste deltawerk in het bijzonder, zowel wat betreft het concept en de technische oplossingen, als wat betreft de organisatie van het ontwerp- en bouwproces. Dat geldt ook voor de innovatieve toepassingen in de constructie van het vaste brugdeel en de basculebrug. De hoogwaardige constructieve en esthetische vormgeving komen onder meer tot uiting in de vorm van de heftorens en de schuiven, de esthetische uitwerking van de constructie van de brug met vakwerkliggers, de combinatie van beton en staal en het ondersteunende oorspronkelijke kleurgebruik.  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een grafveld is een plaats waar meer dan een persoon is begraven. De lichamen kunnen onverbrand (inhumatie) of eerst verbrand (crematie) ter aarde zijn besteld. De graven waren vaak gemarkeerd, met lage heuvels, zoals bij een urnenveld of met andere tekens. De begraven personen vormen een sociale eenheid, een familie of gemeenschap. We kennen grafvelden sinds de steentijd. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Definitie, ouderdom en verspreiding== Celtic fields of raatakkers, zoals ze in het Nederlands heten, zijn kleine vierkante veldjes van 20-35 bij 35-40 meter die worden omringd door een lage wal van 6 à 12 meter breed. De veldjes liggen in grote complexen bij elkaar, waardoor een dambordachtig patroon is ontstaan. De wallen bestaan uit aarde en stenen. De akkers zijn nergens meer in gebruik. Volgens de laatste inzichten werd er aan het einde van de gebruiksperiode niet op de lager gelegen percelen geakkerd, maar op de wallen die de percelen omsloten. De naam komt uit Engeland, waar men deze akkers toeschreef aan Keltische stammen. Dit bleek niet te kloppen, maar de naam is gebleven. Celtic fields zijn samen met grafheuvels, urnenvelden en hunebedden de best zichtbare prehistorische overblijfselen in het hedendaagse landschap. Rond 1100 voor Christus zijn de akkers ontstaan en in de eerste eeuwen na Christus zijn ze in onbruik geraakt. Ze zijn voornamelijk tijdens de ijzertijd en romeinse tijd in gebruik geweest, toen de mens zich in onze streken op vaste plekken ging vestigen en landbouwer werd. Ze zijn het meest intensief gebruikt vanaf het begin van de jaartelling tot ongeveer 300 na Christus. Celtic fields zijn vooral te vinden op de hogere zandgronden in Drenthe, Twente, op de Veluwe en de Utrechtse Heuvelrug. In Noord-Brabant en Limburg bevinden zich vermoedelijk ook enkele locaties. Raatakkers liggen ook elders in Noordwest Europa, in het bijzonder in Denemarken en Duitsland. In Zweden en op de Britse eilanden liggen varianten waarbij de veldjes zijn omringd door stenen walletjes. Omploegen en egaliseren van grond is de belangrijkste bedreiging voor de karakteristiek en de herkenbaarheid van celtic fields. Ten tijde van de grote heideontginningen is dit vaak gebeurd. Door die omzetting in akkerland en bos zijn veel relicten verloren gegaan. ==Beheeropties== ===Behoud en consolidatie=== Gezien hun kwetsbaarheid moeten celtic fields niet verstoord worden en verdienen een beschermde status als archeologisch monument. Op plekken waar vermoedelijk celtic fields voorkomen, moet men er bij het bewerken van de grond rekening mee houden. Het gebruik van zwaar materiaal wordt ontraden. Bovendien kunnen de velden ook bijzondere archeologische sporen herbergen zoals van een akkerlaag en van spiekers en boerderijen. Om celtic fields te behouden is zorgvuldig onderhoud nodig. Bij het ploegen moeten de wallen intact blijven. Om de karakteristiek te behouden is het beter om de wallen op de heide niet af te plaggen. Op voormalig akkerland kan het terrein met een grasmengsel worden ingezaaid en beweid met schapen. Dit houdt erosie tegen. Schapen vertrappen de grasmat op de wallen niet en door hun verspreide ontlasting komt er minder verruiging voor dan met beweiding van runderen of paarden. Bomen op de wallen zijn ongewenst. De wortels en omvallende bomen de wallen kunnen aantasten. Laat bij het kappen van de bomen de stobben zitten. ===Restauratie=== Bij herstel van celtic fields is het belangrijk om de oorspronkelijke contouren van de wallen aan te houden. De akkers waren niet altijd perfect vierkant, maar volgden landschappelijke contouren en konden een langwerpig patroon vormen. Zo geven ze ook aanwijzingen over bijvoorbeeld de ligging van inmiddels verdwenen wegen en waterlopen. Verloren gegane (delen van) wallen kunnen hierbij met plaggen worden opgehoogd tot de hoogte van de andere wallen in het raatakkercomplex. ===Reconstructie=== Reconstructie van celtic fields is interessant om duidelijk te maken hoe het landschap er bijvoorbeeld rond het begin van de jaartelling uit moet hebben gezien. Houdt bij ingrepen rekening met de kwetsbare karakteristieken en herkenbaarheid van celtic fields. Er is een gevaar voor bodemverstoring. Het kan wenselijk zijn de verschillende stadia van een raatakker in beeld te brengen. Het is echter een kostbare ingreep en zal slechts op enkele plaatsen tot de mogelijkheden behoren. Bij een reconstructie is het raadzaam de karakteristieke beplanting af te stemmen op de tijdsperiode of perioden waarin het complex wordt teruggebracht. Zo zullen late raatakkers weliswaar (op de wallen) ook met rogge begroeid zijn geweest, maar vaker zal gewerkt zijn met de voor de ijzertijd kenmerkende gewassen als bedekte gerst, emmer, puimgierst, lijnzaad, huttentut en akkerboon. ===Behoud door ontwikkeling=== De aanwezigheid van celtic fields zorgt voor een verhoging van de cultuurhistorische waarde van een gebied. Als archeologische monumenten zijn celtic fields goed beschermd en niet snel aan ingrijpende ontwikkelingen blootgesteld. <div class="kader klein"> ===Een voorbeeld van reeds uitgevoerd beheer=== <blockquote class="templatequote"><div class="citaat">“Door te maaien maak je de celtic fields kwetsbaar”</div></blockquote> Op het Noordsche Veld in Drenthe liggen celtic fields midden op een heideveld. Henk Doldersum beheert het gebied namens Staatsbosbeheer. Op de heide grazen 39 Nederlandse landgeiten en vijf Schotse hooglanders. ====Wat voor soort gebied is het?==== Het gaat om een afgerasterd heideveld van ongeveer 75 ha. Op een halve hectare liggen celtic fields. Daarnaast zijn er nog enkele grafheuvels en sporen van oude karrensporen. Een deel van het archeologische materiaal is tijdens de Tweede Wereldoorlog verdwenen omdat de Duitse bezetter hier een schijnvliegveld wilde aanleggen en een deel geëgaliseerd heeft. Oorspronkelijk zal er misschien wel 30 ha aan celtic fields gelegen hebben. ====Wie is de eigenaar en wie de beheerder?==== De eigenaar is Staatsbosbeheer. Het is in eigen beheer van de eenheid Veenhuizen, waar ik nu tien jaar beheerder ben. De celtic fields zijn sinds de jaren 70 in beheer bij Staatsbosbeheer. Het is een voordeel dat het terrein in eigen beheer is. Het beheer is zo beter te sturen dan wanneer je met pachters werkt. De celtic fields worden eens in de paar jaar gecontroleerd door de Archeologische Monumentenwacht (AMW). Zij keuren het onderhoud en geven aan de hand daarvan beheeradviezen. ====Wat is het voornaamste beheer?==== Het kort houden van de vegetatie. Dat gebeurt door de koeien en de geiten. Zij zorgen dat het hier geen bos wordt. Het herstel van de vegetatie doen we jaarlijks. Op de grafheuvels en celtic fields ontstaan soms kleine verstuivingen op plaatsen waar de vegetatie beschadigd is. Hier gaan de dieren vaak in liggen, waardoor de schade toeneemt. We brengen er dan plaggen aan om de grond weer vast te leggen. Ook dichten we de gaten van konijnen en vossen. Daarnaast maaien we de heide eens in de 2 à 3 jaar voor de verjonging. Rond de heide is een raster. Dat loop ik elke week na om takken en dergelijke weg te halen. We zijn bezig om een samenwerking op te zetten met een zorgboerderij. Zij gaan de controle van het vee en het raster overnemen. Ikzelf kan me dan beperken tot een controle eens per week, want ik heb ook andere gebieden in beheer. Dit is natuurlijk een mooie vorm van samenwerking waar beide partijen wat aan hebben. ====Treft u nog andere maatregelen ten aanzien van de celtic fields?==== De AMW ziet liever geen begrazing op de celtic fields, maar het kost te veel om alles hier te maaien of te plaggen. Het afrasteren van de archeologische elementen is ook niet praktisch en bovendien mag je er niet zomaar paaltjes in de grond slaan. Wat we nu doen aan onderhoud is voldoende om de elementen intact te houden. Er zijn op andere plaatsen meer mogelijkheden om de celtic fields beter zichtbaar te maken. Hier is dat niet rendabel. Er is wel eens gezegd dat we de wallen van de celtic fields moesten maaien, om ze zo herkenbaarder te maken. We hebben dit toen gedaan, maar zijn er na een aantal jaren mee gestopt. Het bleek dat het vee de zode veel sneller kapot trapte, waardoor er meer schade ontstond. Ook dachten recreanten dat ze over de gemaaide delen mochten lopen. Dat was niet bevorderlijk voor de elementen. Het was wel een mooi gezicht, dat wel. ====Waarom hebben jullie hier geiten lopen?==== Bijna overal in Nederland lopen tegenwoordig grazers, zoals schapen. Dit spreekt het publiek erg aan. Wij zijn hier bezig gegaan met de bescherming van een oud inheems geitenras: de Nederlandse landgeit. Je hebt er bijna geen omkijken naar, ze hoeven niet geschoren te worden en ze hebben weinig last van maden. In het beheer zijn het erg makkelijke dieren. We hebben nu een goed aangeschreven stamboekkudde. Bij begrazing is het volgens mij belangrijk om niet te veel vee op de heide te houden, anders loop je meer risico op vergrassing door de hoeveelheid mest. We hebben vorig jaar ook een koe van de heide gehaald en komend seizoen houden we maar 20 geiten aan, dat is voldoende. Het vee wordt dan ook nagenoeg niet bijgevoerd. ====Hoe wordt het beheer gefinancierd?==== Elk jaar stellen we een onderhouds- en beheerplan op van wat er in dit gebied van de Archeologische Monumentenwacht moet gebeuren. Dit plan dienen we in bij Staatsbosbeheer. We betalen jaarlijks een bedrag aan de AMW voor de controle voor de elementen. Soms maaien we stukken heide voor de verjonging, wat extra kosten met zich meebrengt. Afplaggen doen we bijna nooit vanwege de hoge kosten, maar er komen wel eens mensen langs die voor hun hobby een plaggenhut hebben. Zij steken dan zelf wat plaggen. Als we plaggen nodig hebben, bijvoorbeeld voor het herstel van de grafheuvels en celtic fields, dan laten we dat ’s winters doen door de werkvoorziening hier uit de buurt. Het branden van de heide was altijd het goedkoopste, maar dat mag al jaren niet meer. Wie weet komt het over een tijdje weer terug. ====Wat zijn de belangrijkste knelpunten in de praktijk?==== Begrazing met grote dieren is lastig voor het behoud van het microreliëf. De beschadigingen door de koeien en geiten is een jaarlijks terugkerend probleem. Jaarlijks wordt er veel geld en energie gestoken in het herstel, maar de alternatieven als afrasteren zijn echter nog kostbaarder. ====Wat zijn positieve punten aan het huidige beheer?==== Het beheer verloopt erg efficiënt. De keuze voor geiten betekent erg weinig onderhoud. Wel is het voor een efficiënt beheer met grazers van groot belang om de afrastering in orde te houden. Ik controleer de afrastering dan ook erg intensief, want koeien breken altijd uit wanneer het niet uitkomt. ====Hebt u nog aanbevelingen?==== Als je begrazing hebt op de heide, dan moet je de celtic fields niet maaien. Het vergroot de kans op beschadigingen en lokt betreding door recreanten uit. Als je celtic fields goed wil laten zien kun je beter een apart gelegen stuk gebruiken. Dan kun je het meteen goed reconstrueren en zonder schade tonen aan het grote publiek. </div> ==Nader signalement== Bij detailonderzoek in het Duitse Flögeln en het Drentse Zeijen is duidelijk geworden dat in de geschiedenis van de celtic fields twee duidelijke fasen zijn te onderscheiden: (1) een extensieve gebruiksfase die duurde van 1100 tot 250 voor Christus; (2) een intensieve gebruiksfase van 250 voor tot 300 na Christus. In de vroegste periode hadden de celtic fields de nog niet de voor deze akkercomplexen zo kenmerkende walletjes rond de akkers. De percelen werden toen mogelijk begrensd door gevlochten omheiningen of heggen. Enkele van deze percelen werden gebruikt voor de boerderijen en bijbehorende bedrijfsgebouwen. Deze kleine nederzettingen (hooguit 3-5 boerderijen) lagen dus binnen het toenmalige celtic field. Slechts een deel van het celtic field werd gedurende enkele decennia bewoond en gecultiveerd. Daarna werd dat deel voor tientallen jaren verlaten ten gunste van een ander deel van het celtic field. Nederzettingen zwierven dus als het ware door de celtic fields, de boerderijen werden herbouwd. De akkers lagen in die tijd zo lang braak dat ze overgroeid raakten met grassen, kruiden, heide en struiken. Wanneer men het veldje opnieuw in cultuur wilde nemen, brandde men de struiken en heidevegetatie af en verwijderde men de dichte zodenlaag met de hand. Het vrijkomende materiaal werd aan de rand van de akker gedeponeerd, alwaar geleidelijk aan een lichte verhoging ontstond: de aanzet voor de wallen. De belangrijkste gewassen van de celtic fields waren emmertarwe, bedekte gerst, duivenboon, pluimgierst en huttentut. In de laatste eeuwen vóór de jaartelling werd het landgebruik sterk geïntensiveerd. In deze eindfase van de celtic fields blijken de akkertjes niet langer door omheiningen te zijn omgrensd maar door brede zandwallen. Het zandige materiaal waaruit de wallen zijn opgebouwd kwam zowel van de akkers zelf, als uit de omgeving. Uit onderzoek blijkt dat in deze fase niet de veldjes, maar juist de zandwallen gebruikt werden om gewassen op te telen. Ze waren in gebruik als een soort akkerbedden. Deze ontwikkeling heeft enkele oorzaken. De groeiende bevolking betekende een intensivering van het grondgebruik. De veldjes hadden een minder goede bodemgesteldheid ten opzichte van de wallen die wat hoger lagen en dus droger waren. Daarnaast is er waarschijnlijk een verband met de stijging van het grondwater. In de periode rond het begin van de jaartelling zijn veel bossen gekapt. Door het kappen van de bossen verminderde de verdamping van de bladeren steeg het grondwaterpeil. De bemesting is in deze eeuwen sterk geïntensiveerd. De akkers werden langduriger en frequenter gebruikt, geen lange braakperioden. Ook werd er met zwaarder materieel geploegd, een eergetouw met ijzeren ploegschoen. Interessant is ook de recent geconstateerde verbouw van het gewas rogge in de eindfase van de celtic fields. Dit gewas arriveerde weliswaar reeds rond de jaartelling als cultuurgewas in onze streken, maar tot voor kort nam men aan dat dit gewas hoorde bij de vroegste essen en niet bij de celtic fields. Nog steeds worden celtic fields ontdekt op plaatsen waar inmiddels bos staat en waar de wallen moeilijk te herkennen zijn. Dit gebeurt dankzij het beschikbaar komen van het Actueel Hoogtebestand Nederland. In dit digitale bestand worden zeer kleine hoogteverschillen op korte afstand zichtbaar gemaakt, waardoor restanten van de walletjes rondom de celtic fields gesignaleerd kunnen worden. Op enkele plekken zijn grafheuvels opgenomen in de walstructuren van celtic fields, zoals op het bovenbeschreven Noordsche Veld. Lang werd gedacht dat celtic fields legerkampen waren. Dit idee is in de 17e eeuw geopperd door de Drentse predikant Johan Picardt. Hij dacht dat de perceeltjes aangaven waar de tenten stonden. Tot in de 20e eeuw kwam de term ‘heidensche legerplaatsen’ voor op topografische kaarten. Er liggen in totaal duizenden hectaren celtic field in Nederland (zie kaart). ==Ecologische waarden en potenties== De ecologische waarden van celtic fields zijn sterk afhankelijk van het grondgebruik. Vaak liggen ze in bossen, op heide of in wei- en akkerland. In bossen en vooral op de heide kunnen de ecologische waarden hoog zijn, door het aanwezige microreliëf. Op heidevelden zorgt dat voor verschillende belichting en temperaturen. Dit vergroot de soortenrijkdom van planten en dieren en biedt extra kansen aan insectensoorten zoals de mierenleeuw. ==Literatuur== *Brongers, J.A. (1976), Airphotography and celtic field research in the Netherlands. Nederlandse Oudheden 6. Den Haag. *Ginkel, E. van & K. Steenhouwer (1998), ANWB Archeologieboek Nederland. Monumenten van het verleden. ANWB i.s.m. ROB, Den Haag *Jansen, P. & M. van Benthem (2005), Historische boselementen – geschiedenis, herkenning en beheer. Wageningen. *Kooijmans, L. L. (2005), Nederland in de prehistorie, Bert Bakker Amsterdam (in 2009 een nieuwe druk samen met H. Fokkens en P. van den Broeke) *Spek, T., e.a. (2003), Formation and land use-history of Celtic fields in North-West Europe - an interdisciplinary case study at Zeijen, the Netherlands. European journal of Archaeology 6(2). pp. 141-173. *Spek, T. (2004), Het Drentse esdorpenlandschap; een historisch-geografische studie. Utrecht. *Spek, T. (2004), Het Drentse esdorpenlandschap; een historisch-geografische studie, De belangrijkste bevindingen. Utrecht. *ROB (1998), In het voetspoor van de Lunterse boer; Wandelen door de IJzertijd. Archeologische routes in Nederland 19. Rijksdienst voor het Oudheidkundig Bodemonderzoek. ==Websites en organisaties== *Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE), [https://www.cultureelerfgoed.nl/ www.cultureelerfgoed.nl] *Archeologische Monumentenwacht Nederland, www.archeomw.nl *Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN), [https://www.ahn.nl/ www.ahn.nl] *Geldersch Landschap en Geldersche Kasteelen, [https://www.glk.nl/ www.mooigelderland.nl ] *Projectenbank Cultuurhistorie, [https://www.projectenbankcultuurhistorie.nl/ www.projectenbankcultuurhistorie.nl]  
==Wanneer heeft auditing of certificering zin?== Het is belangrijk dat een digitaal archief de zaken op orde heeft. Daarmee bedoelen we dat er herleidbare processen zijn ingericht om duurzame opslag, duurzaam beheer en duurzame toegang van geselecteerde digitale objecten te waarborgen. Alleen op die manier kan een organisatie informatie meenemen door de tijd heen. Als een organisatie voldoende zicht heeft op haar eigen situatie én overtuigd is van de kwaliteit van haar archiefbeheer, kan ze de volgende stappen nemen: auditing en certificering. Binnen de digitale duurzaamheidsgemeenschap is er redelijke consensus over het feit dat audit en certificering een goede zaak is. Door je te laten certificeren maak je het vertrouwen dat een digitaal archief werk maakt van duurzame toegang meetbaar. Veel organisaties hebben in hun duurzaamheidsbeleid expliciet vastgelegd dat ze binnen enkele jaren gecertificeerd willen zijn. ===Meer weten?=== * [https://wegwijzercertificering.nl/nl Wegwijzer Certificering] * [https://lerenpreserveren.nl/topic/de-vijf-fasen-van-certificering/ De vijf fasen van certificering] (cursus Leren Preserveren) * [https://doi.org/10.5281/zenodo.4274221 Nederlandse vertaling van de CoreTrustSeal Trustworthy Data Repositories Extended Guidance 2020-2022] Een betrouwbare repositorie is ook van belang in relatie tot FAIR. Betrouwbare repositories dragen immers bij aan het FAIR maken en houden van onderzoeksdata: * Repositories maken FAIR data mogelijk door het bieden van de infrastructuur waardoor FAIR data op de lange termijn ook FAIR blijft. * Bovendien kunnen gecertificeerde repositories dienen als baseline als het gaat om het evalueren van FAIRness van data. ==Welke kennis is er binnen de organisatie nodig?== Kennis van: * De inhoud van een gekozen audit standaard; * De relevante documentatie die intern aanwezig is en van belang is voor de audit standaard; * De historie van het tot stand komen van de collectie om zodoende in staat te zijn documentatie te maken die mogelijk nog niet aanwezig is; * Manieren om zich op de hoogte stellen van hoe collega instellingen de audit voorbereid hebben. ==Wie spelen er binnen de organisatie welke rol?== ===Management=== * Beslist of en wanneer het audit proces zal plaatsvinden. ===Archivaris=== * Is verantwoordelijk voor de collectie. ===Preservation officer=== * Is verantwoordelijk voor preserveringsactiviteiten. ===Auditor=== * Is verantwoordelijk voor het audit proces. ==Wat is het risico als we ons voornemen niet specificeren?== Als een digitaal archief haar voornemen om geaudit en gecertificeerd te worden niet specificeert, kan dat leiden tot verlies van vertrouwen in de organisatie bij belanghebbenden binnen en buiten de organisatie. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Heeft onze organisatie voldoende zicht op de huidige manier waarop we de digitale collecties beheren? * Zijn er herleidbare processen ingericht om duurzame opslag, duurzaam beheer en duurzame toegang van geselecteerde digitale objecten te waarborgen? * Heeft onze organisatie het voornemen om geaudit te worden en uiteindelijk een certificaat te halen? Zo ja, op welke termijn? ===Hoe verwoorden andere instellingen certificering van digitale duurzaamheid?=== <div class="kader klein"> ====Beeld en Geluid==== In 2016, the first TDR (Trustworthy Digital Repository) certificate has been acquired: the Data Seal of Approval. The NISV will apply for a second certificate, the Core Trust Seal (CTS) in 2019-2020. The link between these certification programmes and this preservation policy works on both sides: laying down policy is an important certification requirement in all cases, while the certification requirements will in turn be used to further improve and implement the policy. [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/679/ Beeld en Geluid] </div> <div class="kader klein"> ====CoreThrustSeal==== Applications are made public only once certification of a data repository has been approved by the CoreTrustSeal Board. Certification is against the version of the Core Trustworthy Data Repositories Requirements named in the link to the public application (e.g., 2017–2019). The CoreTrustSeal for Data Repositories is valid for three years from the certification date listed within the public application. [https://www.coretrustseal.org/why-certification/certified-repositories/ Overzicht van CTS gecertificeerde Repositories] </div> <div class="kader klein"> ====IISG==== Het behalen van het CTS is voor het IISG een belangrijke mijlpaal en wel om twee redenen. Ten eerste omdat het instituut hiermee zijn bestaansrecht als digitale bewaarplaats, en als organisatie als geheel, een extra boost heeft gegeven. Ten tweede is de TDR-status een belangrijke boodschap richting potentiële en bestaande archiefdonoren. Het IISG laat hiermee zien dat het een betrouwbare partner is als het gaat om de bewaring van digitale collecties. Maar natuurlijk is het behalen van het CTS ook een feestelijke gebeurtenis die de medewerkers op gepaste wijze (in dit geplaagd tijdsgewricht) zullen vieren. [https://confluence.socialhistoryservices.org/display/CTS/Core+Trust+Seal+%28CTS%29+certification Certification of IISG Digital Repository] </div> <div class="kader klein"> ====Nationaal Archief==== In July 2019, the e-Depot of the National Archives of the Netherlands was awarded the CoreTrustSeal for Trustworthy Data Repositories (www.coretrustseal.org) [https://www.nationaalarchief.nl/en/archive/knowledge-base/coretrustseal Nationaal Archief] </div> <div class="kader klein"> ====Wegwijzer Certificering==== Lees de best-practices van instellingen die al een Core Trust Seal certificering behaald hebben op de [https://wegwijzercertificering.nl/nl Wegwijzer Certificering]. </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Welke certificeringsstandaarden zijn er?== * [https://www.coretrustseal.org/why-certification/requirements/ Core Trust Seal] * [https://www.din.de/en/getting-involved/standards-committees/nid/standards/wdc-beuth:din21:147058907 DIN 31644] * [https://www.iso.org/standard/56510.html ISO 16363] Zie de [https://wegwijzercertificering.nl/nl/instrumenten Wegwijzer Certificering] voor meer informatie. ==Wat is het risico als wij niet vastleggen welke standaard wij gaan gebruiken?== Zodra een organisatie zichzelf voorneemt om een audit en certificering te ondergaan, is het belangrijk dat zij zich uitspreekt volgens welke standaard zij geaudit wil worden. Als zij zich niet uitspreekt over deze standaard, dan maakt dat de voorbereidingen ongericht. Dat zou niet alleen kunnen leiden tot uitstel maar ook tot afstel van de exercitie. Dat schaadt op haar beurt weer het vertrouwen in het digitaal archief. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Heeft onze organisatie besloten welke standaard gebruikt wordt voor een audit? ===Hoe verwoorden andere instellingen standaarden voor certificering?=== <div class="kader klein"> '''DANS''' Het online archiveringssysteem EASY van DANS voldoet aan de certificering van: * CTS: zie assessment * Nestor Seal: zie het applicatieformulier, het rapport van de tweede reviewer en het nieuwsbericht [https://dans.knaw.nl/nl/over/organisatie-beleid/certificering Certificering DANS] </div> <div class="kader klein"> '''Het Nieuwe Instituut''' Het Nieuwe Instituut start een certificeringstraject voor Trustworthy (Digital) Repository zodra het beschikt over een operationeel digitaal archief en operationele ervaring. Een certificeringstraject zal zijn gebaseerd op de Core Trust Seal, zal niet eerder starten dan in 2020, maar niet later dan 2021. Certificering draagt bij aan de (h)erkenning van de rol die Het Nieuwe Instituut heeft. [https://collectie.hetnieuweinstituut.nl/sites/default/files/preservation_policy_erfgoed_nl29nov.pdf Het Nieuwe Instituut] </div> <div class="kader klein"> '''IISG''' The IISH hopes the attain TDR status in the form of a Core Trust Seal at the end of 2019 or the beginning of 2020. The main reasons for wanting to reach TDR status are: Trust from the funders and KNAW. By being a TDR the IISH wants to prove the funders the long term access to the digital collection is guaranteed. Trust from the IISH archival donors. By being a TDR the IISH wants to prove the donors that the collections will be properly cared for and policies and procedures - concerning access and restrictions - are in place and being followed. Trust from the IISH users. By being a TDR the IISH wants to prove the users the authenticity of and long term access to the digital collections is guaranteed. At moment of writing there is no strong ambition of - on the longer term - reaching above the CTS status and gaining a Nestor seal or ISO 16363 status. [https://confluence.socialhistoryservices.org/display/CTS/Digital+Preservation+Policy+2019-2022#DigitalPreservationPolicy2019-2022-15.Certification IISG] </div> <div class="kader klein"> '''Wegwijzer Certificering''' De Wegwijzer Certificering voor Digitale Archieven helpt erfgoedinstellingen die aan de slag gaan met certificering van betrouwbare digitale archieven. De Wegwijzer biedt praktische ondersteuning bij het opzetten en uitvoeren van een certificeringstraject. [https://wegwijzercertificering.nl/nl Wegwijzer Certificering] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Wat komt er kijken bij het voorbereiden van een audit?== Bij een audit kijkt men naar de huidige manier waarop een organisatie werkt en de processen en activiteiten die een organisatie uitvoert om de digitale collecties op een professionele manier te beheren. Bij de voorbereidingen is het belangrijk om: * de intentie om een audit te starten goed te communiceren; * nader te specificeren voor welke collectie(s) deze audit van toepassing zal zijn en voor welke collecties niet; * duidelijk te maken wat er nodig is aan voorbereidingen; * duidelijk te maken welke inzet er van personeelsleden wordt verwacht; * een begroting te maken; * een heldere planning te maken. ==Wat is het risico als wij ons niet voorbereiden?== Een slechte voorbereiding op een audit zorgt er waarschijnlijk voor dat de audit slecht afloopt. Een grondig voorbereidingsproces daarentegen werkt op meerdere manieren door: * Het helpt om de taken zo goed mogelijk te kunnen verdelen; * De stappen die je doorloopt bij het voorbereiden van een certificeringsproces werken goed om je informatiehuishouding zo goed mogelijk te doorgronden en te professionaliseren; * Het commitment binnen de organisatie krijgt een boost. ==Welke vragen kunnen wij onszelf stellen?== * Welk niveau van audit streeft onze organisatie na? * Geldt de audit voor alle digitale collecties of voor een specifieke collectie, bijvoorbeeld alleen het web archief van een collectie? * Welk tijdspad is van toepassing? * Is het voor iedereen die betrokken is bij het duurzaam bewaren van digitaal materiaal duidelijk welke activiteiten voortkomen uit het plan om een audit te starten? * Is er een budget beschikbaar voor de audit? ===Hoe verwoorden andere instellingen het voorbereiden van een audit?=== <div class="kader klein"> '''Beeld en geluid''' Het Data Seal of Approval (DSA) certificaat laat zien dat Beeld en Geluid betrouwbaar en duurzaam werkt en het complexe digitale archiveringsproces aantoonbaar beheerst. Aan de voorbereiding voor het verkrijgen van het certificaat is vanuit de organisatie meerdere jaren en in verschillende afdelingen gewerkt. Het ging hierbij zowel om het vastleggen van beleid en procedures voor digitale duurzaamheid van de audiovisuele collecties, als om het daadwerkelijk inrichten en aanpassen van de systemen, de processen en de werkwijzen. Beeld en Geluid heeft de voorbereidingen voor het verkrijgen van het DSA verricht vanuit een beleidsproject. Binnen dit project werd de noodzakelijke normatieve documentatie opgesteld voor de inrichting van een gecontroleerde preserveringsomgeving. Het opstellen van de eigenlijke DSA-aanvraag gebeurde met medewerking van medewerkers uit de organisatie, met oog op het opbouwen van commitment en het betrekken van kennis uit de praktijk. De ervaringen van Beeld en Geluid zijn beschreven in dit artikel: [https://publications.beeldengeluid.nl/pub/410 The Challenges of becoming a Trusted Digital Repository] </div> <div class="kader klein"> '''Wegwijzer Certificering''' The Challenges of becoming a Trusted Digital Repository De Wegwijzer Certificering voor Digitale Archieven helpt erfgoedinstellingen die aan de slag gaan met certificering van betrouwbare digitale archieven. De Wegwijzer biedt praktische ondersteuning bij het opzetten en uitvoeren van een certificeringstraject. [https://wegwijzercertificering.nl/nl Wegwijzer Certificering] </div> <div class="klein"> [[Bestand:NDE logo.png|link=https://netwerkdigitaalerfgoed.nl|140px|rechts|thumb||alt=logo van Netwerk Digigaal Erfgoed]]Deze wegwijzer is ontwikkeld binnen het Netwerk Digitaal Erfgoed (NDE) en wordt beheerd door de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. De illustraties zijn gemaakt door Jørgen Stamp voor [https://digitalbevaring.dk/ digitalbevaring.dk], tenzij anders vermeld. </div>  
==Checklist== ===I. Leg het werk stil=== Leg het andere werk dat nadelige invloed heeft op de schilderingen tijdelijk stil en stop met het verder blootleggen van de schildering. ===II. Scherm de locatie af=== Scherm de locatie waar de vondst is gedaan af, om te voorkomen dat (door anderen) meer wordt blootgelegd of beschadigd. ===III. Verzamel de losgekomen materialen=== Verzamel de losgekomen materialen, documenteer waar ze vandaan kwamen en berg ze op. Gooi niets weg. ===IV. Informeer de gemeente=== Informeer de gemeente, dat is nuttig en nodig. Nuttig omdat de gemeente meedenkt over de betekenis van de decoratie, hoe om te gaan met de vondst en mogelijke financieringsbronnen. Nodig omdat voor werkzaamheden aan de schildering in een (Rijks)monument een omgevingsvergunning nodig is. ===V. Raadpleeg een ervaren restaurator=== Raadpleeg een ervaren restaurator voor professioneel advies om de aard en de omvang van de decoratie beter te leren begrijpen. Betrek een restaurator die ervaren is in het soort vondst: zoals muurschildering, papierbehang, beschilderde wandbespanning. Zie bijvoorbeeld [https://www.historischebinnenruimten.nl www.historischebinnenruimten.nl]. ===VI. Bediscussieer de beschikbare informatie=== Bediscussieer de beschikbare informatie over het project en de vondst gedurende het project met andere betrokkenen en weeg de beschikbare informatie mee tijdens alle vervolgstappen. ===VII. Wijs een coördinator aan=== Wijs een coördinator aan met betrekking tot deze vondst. De coördinator verzamelt en verwerkt de informatie die nodig is om beslissingen mogelijk te maken. De beslissingen maakt de eigenaar in overleg met onderzoeker(s), uitvoerder(s) en toezichthouder(s). ===VIII. verzamel, deel en verwerk alle informatie=== Om beslissingen te nemen verzamelt, deelt en verwerkt de coördinator alle informatie die te maken heeft met de lopende werkzaamheden in relatie tot de vondst. ===IX. Restauratiemogelijkheden uitwerken=== De restauratiemogelijkheden worden uitgewerkt door de restaurator. ===X. Visuele en grafische documentatie opnemen in een conditierapport=== Aanvullend op de documentatie direct na de vondst, neemt de restaurator visuele en grafische documentatie op als onderdeel van een conditierapport. Afhankelijk van de aard van de schildering leggen foto’s of andere grafische opnamen de originele techniek en huidige toestand van de decoratie vast. Als er sprake is van destructief onderzoek wordt dit ook grafisch en schriftelijk gedocumenteerd. ===XI. Drie opties voor behandeling=== Overweeg een van de drie opties voor behandeling of een combinatie daarvan: * Keuze 1) Behoud * Keuze 2) Afdekken * Keuze 3) Partieel of volledige blootlegging. ===XII. Advies van de restaurator=== Het advies van de restaurator bestaat uit drie onderdelen: * Advies 1) Wat is minimaal nodig voor behoud van de schildering zelf * Advies 2) Welk aanvullend onderzoek nodig is om een keuze te maken * Advies 3) Een plan van aanpak met afwegingen voor het weer afdekken of het verder blootleggen van de schildering. ===XIII. Gezamenlijke keuze=== De eigenaar maakt gezamenlijk met het team van onderzoeker(s), uitvoerder(s), toezichthouder(s) een keuze. ===XIV. Uitvoeren restauratiemaatregelen uit=== Voer de afgesproken restauratie maatregelen uit. ===XV. Documenteer=== Documenteer de keuzeverantwoording, uitgevoerde behandeling en ingrepen t.b.v. toekomstig onderhoud of restauratie.  
==Betekenis== Deze schenking heeft een meer dan nationale betekenis en geeft een mooi overzicht van de 17e en 18e eeuw. Zij bevat onder meer blanc de Chine, blauw, polychroom en koningsblauw Oosters porselein uit verschillende landen. De Delftse productie is vertegenwoordigd met blauw, wit, polychroom en rood (steengoed) Delfts. Het aandeel Delfts aardewerk is vollediger dan het aandeel Oosters porselein. ==Susanna en Willem Bal== Zo’n 1079 stuks Oosters porselein en 129 stuks Delfts aardewerk uit de 17e en 18e eeuw zijn afkomstig van Susanna en Willem Bal. In deze collectie is vooral het Chine de Commande sterk vertegenwoordigd, waaronder famille rose, famille verte en decors naar Europees prentvoorbeeld. Het geeft een goed beeld van vooral de meer bijzondere stukken die zijn verscheept door de VOC en particulieren. Van het vroege Kraak- en Overgangsporselein is minder aanwezig. ==Bruiklenen== De collectie Baron W.F.K. van Verschuer is vrijwel geheel in bruikleen gegeven aan het Museum voor Moderne Kunst in Arnhem. Twee series Chinese vazen bevinden zich in Paleis Het Loo in Apeldoorn. De collectie Bal is vrijwel in zijn geheel geplaatst in het Zeeuws Museum in Middelburg. Twee kaststellen bevinden zich in het Provinciehuis van Zeeland. In 2011 werd de collectie Niemeijer voor de rijkscollectie verworven. Deze omvat 95 stuks Chinees en Oosters porselein. Hieronder bevinden zich famille rose en famille verte, die al vele jaren in bruikleen zijn bij het Groninger Museum. ==Over deze deelcollectie== ===Depotschatten=== In het depot bevindt zich een tweetal vazen van een vijfdelig kaststel in famille rose ( AB1481-E1-2) uit de collectie Bal. Het is een mooi voorbeeld van het Chine de Commande, dat gemaakt werd voor Nederlandse markt, een aantal vazen en potten dat naar de Nederlandse smaak symmetrisch diende te worden opgesteld bovenop een kast. ===Herkomst=== Willem Frederik Karel baron van Verschuer (1845-1922) was een verzamelaar van Oosterse keramiek en Delfts aardewerk. Bij zijn dood in in 1922 schonk hij zijn volledige keramiekverzameling (3000 stuks) aan de Nederlandse Staat. Dit onder voorwaarde dat deze in bruikleen zou worden gegeven aan het Gemeentemuseum Arnhem. De collectie Bal (ruim 2000 objecten) bestaat uit 2 legaten. Zij is geschonken aan de Nederlandse Staat door de Middelburgse Susanna Cornelia Bal (1876-1948) en haar broer, de antiquair en verzamelaar Willem Bal (1880-1962). ===Relatie met andere collecties=== Het Delfts aardewerk uit de 19e eeuw wordt aangevuld door de deelcollectie Porceleyne Fles. In de collectie van de Rijksdienst zijn ook nog stukken Delfts aardewerk uit de 17e en 18e eeuw en enkele stukken blauwwit Japans. De bibliotheek van Willem Bal is in bezit van de Zeeuwse bibliotheek. Deze omvat circa 1400 banden met reisbeschrijvingen, kunst en literatuur uit de 18e tot de vroeg 20e eeuw.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Geschiedenis== Het kasteel van Coevorden is in het midden van de 12de eeuw gebouwd in opdracht van de bisschop van Utrecht. In 1395 is het kasteel belegerd door de bisschop met het doel er weer zeggenschap over te krijgen. Nadat dit gelukt was liet de bisschop het kasteel versterken. In de periode 1522-1536 is het kasteel in Gelderse handen. De Geldersen lieten het kasteel versterken als verdediging tegen de troepen van Karel V, maar uiteindelijk moesten zij het opgeven. Ook door Karel V wordt het kasteel versterkt, maar na 1551 is het niet meer van strategisch belang en wordt besloten tot ontmanteling en afgraving van de wallen. Vanaf 1796 is het kasteel in particuliere handen en neemt het verval toe. Uiteindelijk koopt de gemeente het kasteel in 1939, restaureert het gebouw en vestigt daarin onder meer de raadzaal. ==Omschrijving== Het kasteel van Coevorden is rond het midden van de 12de eeuw gebouwd als een omgracht mottekasteel, een kunstmatige heuvel. Over de oorspronkelijke hoogte van de heuvel en de bebouwing daarop is niets bekend, omdat de heuvel in latere perioden is afgegraven. Rond 1400 wordt de heuvel voor het eerst afgegraven en wordt het dan ontstane plateau aan de randen voorzien van een palissade. Aan de rand wordt ook de nu nog bestaande, maar in 1986-1972 herbouwde ronde toren gebouwd. Ook op andere plekken worden torens aan de rand gebouwd. Op het plateau staan een of twee woonvleugels, waaronder de nu nog bestaande vleugel. Tot het kasteel behoorde ook een voorburcht. In 1512 is het kasteel door de toenmalige drost versterkt met bolwerken en palissaden. Na de inname door de bisschop werd besloten de wallen te slechten, maar de grachten te handhaven. Rond 1525 wordt het kasteel weer versterkt en is in 1528/29 omgeven met een grote wal en een dubbele omgrachting. In die tijd bestaat de bebouwing op de hoofdburcht uit een U-vorm met in de westhoek de nog bestaande ronde toren. Na 1551 wordt het kasteel langzaam ontmanteld en in de loop van de 17de en 18de eeuw wordt het merendeel van de bebouwing afgebroken. Als laatste wordt de ronde toren kort na 1831 afgebroken. In de periode 1968-1972 wordt de bewaard gebleven vleugel gerestaureerd, waarbij ook de ronde toren wordt herbouwd.  
Parkaanleg met noordelijk gedeelte van de stadsgracht, overblijfsel van de in 1700 verbeterde vestiging. Enkele resten van de voormalige wal en contrescarp langs de singel herinneren aan de vroegere zevenhoekige vesting. Coevorden ontstond in de middeleeuwen op een hogere zandrug in uitgestrekte ontoegankelijke veenmoerassen, waardoor het een zeer strategische ligging had. Coevorden was de enige toegang van de noordelijke provincies vanuit het zuidoosten en lag aan de oude handelsroutes Stavoren-Bentheim-Keulen en Deventer-Ommen-Groningen. Al in de 15e eeuw werd Coevorden omringd door een gracht en een aarden wal. Rond 1550 werden de vestingwerken op bevel van Karel V grotendeels verwijderd. Tijdens het begin van de Nederlandse Opstand was de vesting een tijd in Spaanse handen. Na de inname in 1592 door Staatse troepen onder leiding van prins Maurits kwam Coevorden definitief in handen van de Republiek. In verband met zijn strategische ligging werd Coevorden omgevormd tot een vestingstad. Tussen 1594 en 1607 kwam naar ontwerp van Paulus Simonsz een omgrachte stervormige vesting tot stand volgens het Oud Nederlandse stelsel. De vesting kreeg zeven bastions en zeven ravelijnen. Daaromheen kwam een tweede gracht en contrescarpen in de vorm van een ster met veertien punten. Eind 17de eeuw - na de herovering van de stad op de bisschop van Munster in 1672 - verbeterde men de verdedigingswerken onder leiding van Menno van Coehoorn volgens het Nieuw Nederlandse stelsel. De zevenhoekige structuur van de vesting bleef daarbij gehandhaafd. In 1731 werd de vesting nog verbeterd door de aanleg van traversen in de bedekte weg. Hiermee werd Coevorden één van de best versterkte steden in de Nederlanden. Door de aanwezigheid van een aantal beken was het bovendien mogelijk door afdamming de omgeving onder water te zetten, waardoor de vesting en de omgeving vrijwel ontoegankelijk werden. Na het definitieve vertrek van het garnizoen in 1854 heeft men de vestingwerken vanaf 1870 ontmanteld. Daarbij is alleen het verloop van de stadsgracht aan de noordzijde van de stad deels behouden. Het in 1900 door landschapsarchitect J. Vroom sr. opgestelde plan voor de herinrichting van de vestingwerken werd vanaf 1907 uitgevoerd. Aan de noordzijde van de stad kwam het Van Heutszpark tot stand. De nog resterende delen van de vestinggracht zijn daarbij geïntegreerd in dit park in Engelse landschapsstijl. Het park werd in 1915 naar ontwerp van landschapsarchitect L.A. Springer in oostelijke richting uitgebreid. ==Monumentale waarde vestingwerken== Hoewel er weinig meer resteert van wat eens één van de sterkste vestingen van ons land was vormen de gracht en de restanten van de vesting in het Van Heutszpark nog altijd een herinnering aan de belangrijke strategische betekenis die de vesting in het verleden voor ons land heeft gehad.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Wet tot Behoud van Cultuurbezit== Sinds 1994 stond deze collectie al onder de speciale bescherming van de Wet tot Behoud van Cultuurbezit. De collectie omvat 25 getijdenboeken, 44 incunabelen, 359 handschriften van na 1500 en 3961 oude drukken tot 1800. Het zijn stuk voor stuk unieke uitgaven op het gebied van christelijk-hermetische filosofie binnen de westerse cultuurgeschiedenis. Sinds een aantal jaren zijn ze in bruikleen bij de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag. Daar zijn ze beschikbaar voor publiek en onderzoek. ==5 hoofdverzamelgebieden== De complete collectie van de Bibliotheca Philosophica Hermetica omvat 5 hoofdverzamelgebieden: hermetica, mystiek, alchemie, rozenkruisers en gnosis & westerse esoterie. Het private deel van de collectie is gehuisvest in Amsterdam. ==Getijdenboeken == Onder de 25 getijdenboeken bevinden zich enkele belangrijke werken. Het gaat daarbij onder meer om het gebedenboek in het Nederlands van Beatrijs van Arckel van Dongen van Dalem (circa 1480) en het Adair getijdenboek (circa 1490). Uniek is ook de uitgebreide collectie gedrukte uitgaven van werken van de protestantse theosoof Jacob Böhme uit Görlitz. Hieronder bevinden zich vertalingen in het Nederlands door Abraham Willemsz. Van Beyerland.  +
1) het beheren van en toezicht houden op de collecties, de registratie, bruiklenen alsmede de conservatie en restauratie.2) de materiële en wetenschappelijke verzorging en verantwoording van aan de zorgen toevertrouwde verzamelingen en het gebruik daarvan naar vastgestelde regels van algemeen, naar uitgestippeld beleid inzake de doelstelling van het museum.  +
Een collectie is een verzameling van verworven voorwerpen die is samengesteld op grond van vastgestelde criteria. (Conservation Dictionary)  +
Registrator en bibliothecaris Kunstcollecties  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een terp (in Groningen spreekt men van 'wierde' en in andere delen van Nederland van 'werf' of 'pol') is een kunstmatig opgeworpen verhoging in laag-Nederland om droog te kunnen wonen. Eeuwenlang hebben de bewoners ophogingslagen aangebracht en hun huizen herbouwd. Het ophogen begint in de late ijzertijd (ca. 250 voor Chr.) en loopt door tot in de volle middeleeuwen. Vanaf de terpen is het landschap ontgonnen en benut. Zo ontstonden licht verhoogde akkers rond de terp, zogenaamde 'valgen'. Veel terpen hebben een radiale indeling met paden die aan de rand samenkomen in een karakteristieke ossengang. De woonheuvels zijn via natuurlijke watergangen verbonden met hun omgeving. Veel terpen zijn tot op de dag van vandaag bewoond en in gebruik. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * het verrichten van bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen in de openbare ruimte; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
==Een onbekend portret?== Corry Gallas is een bijna vergeten kunstenares die in haar eigen tijd in Nederland en Groot-Brittannië wel enige bekendheid genoot. Geboren in Brielle, opgegroeid in Breda en dochter van een marineofficier, haalde zij in 1907 het staatsexamen handtekenen. Later ging zij naar Amsterdam, naar de Rijksakademie waar zij lessen volgde bij onder meer Nicolaas van der Waay. Als studiegenoten had zij onder anderen Frans Hogerwaard en Grietje Braakensiek. De laatste twee van de zes jaar op de Rijksakademie kreeg zij zelfs een eigen loge. Nog voordat zij haar opleiding afrondde, stuurde zij een tekening op naar de tentoonstelling De Vrouw 1813-1913. Voor die tekening kreeg zij in juni 1913 een medaille derde klasse, die aan haar werd uitgereikt door Thérese Schwartze. In maart van het daaropvolgende jaar kreeg zij een koninklijke subsidie voor drie jaar. In die periode, direct na de beëindiging van haar opleiding in 1914, zou zij studiereizen maken naar Rome, Florence, Venetië, Algerije en Noorwegen. ==Portretkunstenares== Terug in Nederland vestigde zij zich eerst weer in Amsterdam waar zij lid werd van de kunstenaarsvereniging St. Lukas en werken inbracht voor tentoonstellingen van die vereniging in het Stedelijk Museum Amsterdam. Vervolgens verhuisde zij naar Den Haag en ging naast tekenen ook steeds meer schilderen. Al snel verwierf zij een goede reputatie als portretschilder. Zo portretteerde zij in die jaren bijvoorbeeld Dionisio Anzilotti en Rafael Altamira, beide rechters bij het Permanente Hof van Internationale Justitie in het Vredespaleis. Succesvol was ook het portret van de journalist Jan Feith als golfspeler. Dat portret -waarop Feith overigens slechts op de rug te zien is- stuurde Corry Gallas in 1932 naar de Art Competition van de Olympische Spelen in Los Angeles. In de 1936 stuurde zij werk in voor een tentoonstelling van de Haagse kunstenaressenvereniging O.D.I.S. (Ons Doel Is Schoonheid). Kort daarna verhuisde zij naar Londen, waar zij tot na de oorlogsjaren zou blijven. Ook daar was zij vooral als portretschilderes actief. Pas is de loop van de jaren 1950 kwam zij terug naar Den Haag. Daar mengde zij zich in het mondaine leven en kreeg zij portretopdrachten van plaatselijke aristocraten, maar ook vereeuwigde zij bijvoorbeeld politieagenten of anderen wiens uiterlijk haar boeiden. ==Vrouwenportret met zwart krijt== De tekening uit 1920 van Corry Gallas is in 1953 met het legaat van de Rotterdamse kunstverzamelaar Willem van Rede in rijksbezit gekomen. Van Rede had nog enkele tekeningen van Gallas in zijn collectie, zoals een krachtige kop van een zwarte man en een dubbelportret van twee tienermeisjes. Op deze tekeningen is dezelfde nadrukkelijke, rechtshandige arcering te zien als op de nek en de rechterschouder van de vrouw op de tekening uit 1920. ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Eric Domela Nieuwenhuis</div> </blockquote> In de Rijkscollectie RCE zijn van Corry Gallas 7 objecten beschikbaar voor bruikleen.  
=== Zonder titel (figuur) === Toen het schilderij (''Zie Afb. 1.'') in 1982 met de grote schenking van kunstwerken van de schilder Johan de Vries (1892-1982) in de Rijkscollectie werd ingeschreven als ‘Zonder titel (figuur)’ wist de registrator ongetwijfeld niet wat hij voor zich had. Pas onlangs is ontdekt dat het grote beeld identiek is aan het beeld in het Zuiderpark. De schilder en de beeldhouwster kenden elkaar overigens goed. In april 1940 hadden zij, samen met Johans echtgenote, de Joodse textielkunstenares Leentje Hamburger en de schilder Arnold Smith, een tentoonstelling in Rotterdamse Kunstkring. In die periode was Corry Franzén-Heslenfeld al enige tijd bezig met het ontwerpen van de twee beelden voor het Zuiderpark. Zij kreeg de opdracht van de Gemeente Den Haag in 1937 en begon in februari 1941 bij de ‘N.V. “Eerste Nederlandse Witmetaalfabriek”’ met het gieten van het eerste bronzen beeld (''Zie Afb. 2.''). Daarvoor had zij eerst twee modellen van klei op 1/3 van de uiteindelijke grootte gemaakt, daarna modellen in klei op ware grootte en dan ook nog twee grote modellen in gips. Vervolgens werden die gipsen modellen is stukken gezaagd en die afzonderlijk werden gegoten en samengevoegd. Het mannenbeeld kreeg een toorts in de hand en symboliseert de overwinning; het vrouwenbeeld draagt een vogel op haar hand en staat voor de snelheid. De familie De Vries en Corry Franzén-Heslenfeld onderhielden vriendschappelijke contacten. Johan maakte nog twee portretten van haar, waaronder een portret dat in bruikleen is bij Museum More in Gorssel. Een van de dochters De Vries bezocht als kind met haar ouders regelmatig het atelier van de beeldhouwster in Mariahoeve in Den Haag en droomde er toen van om zelf ook sculpturen te maken. === De beeldhouwster === Corry Franzén-Heslenfeld is alleen nog bekend bij specialisten en liefhebbers van beeldhouwkunst. Wel kent bijna iedereen haar zes meter hoge verzetsmonument uit 1949 op het Domplein in Utrecht. Zij doorliep de Rijksakademie voor Beeldende Kunsten in Amsterdam, waar zij onder andere leerling was van de beeldhouwer Jan Bronner, en won in 1929 de Prix de Rome voor beeldhouwkunst. De zilveren medaille was voor Gerda (Meik) Rueter. Op 19 november 1929 trouwde Corry in Kopenhagen met de Deense koopman Henning Franzén (1900-1963) en vertrok daarna met hem naar Florence om haar studie daar gedurende twee jaar te vervolgen. Het derde en laatste jaar mocht zij met behoud van het stipendium in Nederland blijven, vestigde zich eerst in Wassenaar en daarna in Den Haag en kreeg van het Ministerie van O.K. en W. de opdracht een ontwerp voor een beeld uit te werken voor in een Haags park. Dat werd ‘Gerda’s afscheid van het rendier’ (ontleent aan het sprookje ‘De Sneeuwkoningin’ van Andersen) dat in april 1932 werd geplaatst in Park Marlot in Den Haag.  
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Vanaf de late steentijd gaan mensen zich vestigen op één plaats. Ze kappen bos, leggen akkers aan, bouwen huizen en houden vee. Hun bestaan is gericht op voedselproductie. Deze plaatsvaste agrarische levenswijze wordt steeds verder doorontwikkeld. Vanaf de Romeinse tijd ontstaan steden, waaraan het achterland producten levert. Sommige dorpen, maar vooral steden, krijgen in de late middeleeuwen verdedigende elementen. ==Vrijstellingsdiepte== 25 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 25 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kapel is een kerkelijk gebouw van hout of bak-/natuursteen, meestal voorzien van een altaar. Ze komen voor in of bij nederzettingen. Soms hadden privépersonen, zoals kasteelheren, eigen kapellen. Kapellen liggen ook in de landelijke omgeving (veldkapel) of langs wegen (wegkapel), bestemd voor bewoners en passerende reizigers. Kapellen komen voor sinds de vroege middeleeuwen. ==Vrijstellingsdiepte== 30 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 30 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * het aanbrengen van verhardingen; * het ophogen, verlagen of egaliseren van het terrein; * het wijzigen van het grondwaterpeil; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Onderdeel van complex=== <div class="attentie klein"> Dit monument is onderdeel van [[Complexen/507443|rijksmonumentencomplex 507443]]. </div>  +
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een kasteel is een goed verdedigbaar wooncomplex met verschillende gebouwen, zoals torens, woonvleugels, een poortgebouw en kapel. De gebouwen zijn uitgevoerd in hout, natuur- of baksteen en hebben vaak weergangen, kantelen en schietgaten. Een kasteel is meestal omgeven door een of meer grachten en wallen met een ophaalbrug. Kastelen komen voor vanaf de middeleeuwen (ca. 1050 na Chr.). ==Vrijstellingsdiepte== 15 cm onder maaiveld. Bij dit rijksmonument liggen de archeologische resten dieper in de ondergrond waardoor er een vrijstellingsdiepte van 15 cm onder maaiveld van toepassing is. Wel is altijd een vergunning vereist voor: * bouwwerkzaamheden; * ophogen, verlagen of egaliseren; * het dempen/uitdiepen van watergangen of depressies. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
In grote delen van de geschiedenis zijn de doden niet direct als lichaam begraven. In sommige gevallen werden overledenen gewoonweg achtergelaten, in andere gevallen werden zij gecremeerd. Crematies werden soms op de resten van de brandstapel achtergelaten, soms afgedekt en soms werden de resten in een urn verzameld en dan begraven of bijgezet in een grafheuvel. Bij verbrandingen in open vuur vergaat het lichaam niet geheel tot stof, zoals veel mensen denken. Een crematie bestaat uit gedeeltelijk verbrande stukken bot (en resten van de brandstapel), waardoor de vragen die bij inhumatie-onderzoek gesteld worden, deels ook voort crematie-onderzoek gelden. ==Kansen en beperkingen== Hoewel crematieresten niet zoveel informatie leveren als inhumatieresten, biedt dit onderzoek wel degelijk kansen. Crematieresten blijven bijvoorbeeld vaker bewaard en de potentiële dataset is in zijn algemeenheid dus groter. Crematies in urnen zijn daarbij in een relatief beschermde context bewaard gebleven waardoor zij een relatief ‘compleet’ beeld kunnen geven. Uitspraken over lengte, doodsoorzaak en pathologische afwijkingen zijn uiteraard wel beperkter. Een andere beperking is dat de onderzoeker vaak slechts beschikt over een deel van de crematieresten omdat niet alle resten na de crematie in de urn, doek of container zijn verzameld. ==Hoe neem je een monster?== Resten die los of in een brandkuil worden aangetroffen worden door de archeoloog gezeefd over een 1 mm zeef. Vervolgens worden de resten aan de lucht gedroogd. Crematieresten in een container/urn worden bij voorkeur met urn en al overgedragen aan de specialist, zeker wanneer de onderzoeksvragen hiertoe specifiek aanleiding geven (volgorde van handelingen). Vooraf dient in overleg of samenwerking met de specialist een bemonsteringsplan van de directe omgeving van de resten gemaakt te zijn, zodat bij vervolgonderzoek er de beschikking is over voldoende contextmateriaal. In de Kwaliteitsnorm van de Nederlandse Archeologie (KNA, SIKB) zijn de meest recente eisen aan het specialistisch onderzoek en de behandeling van alle artefactcategorieën opgenomen. ==Combineren met andere methoden== Indien de conserveringstoestand zich daartoe leent kunnen crematieresten bemonsterd worden ten bate van verschillende verdiepende onderzoekstechnieken. Denk hierbij bijvoorbeeld aan 14C-datering voor een absolute datering van het moment van cremeren en chemische analyse voor gezondheidsbepaling en sterfte-oorzaken. Wanneer het mogelijk is om meerdere in samenhang aangetroffen individuen te onderzoeken worden de mogelijkheden nog verder uitgebreid. DNA-analyse is zelden mogelijk en biedt tot nu toe teleurstellende resultaten, maar er is continue ontwikkeling in aDNA onderzoek. In bijzonder bij aanwezigheid van het rotsbeen biedt isotopenonderzoek wel goede resultaten. ==Hoe interpreteer ik mijn resultaten?== Fysisch antropologisch onderzoek vraagt om specialistische inzet en, omdat het menselijke resten betreft, een uitzonderlijke ethische benadering. De resultaten worden geleverd in een rapport dat over het algemeen als apart hoofdstuk wordt toegevoegd. Binnen het specialisme van de fysische antropologie zien we dat er steeds meer wordt samengewerkt met aanverwante specialisten die zich bezig houden met skeletmateriaal. In het ideale geval leidt deze samenwerking tot een geïntegreerd rapport of hoofdstuk in het opgravingsrapport. ==Resultaten delen== Alle onderzoeksresultaten, verkregen bij de specialist, dienen in de basisrapportage te worden weergegeven en met alle andere gegevens en primaire data te worden gedeponeerd in het [https://easy.dans.knaw.nl/ e-depot voor de Nederlandse archeologie]. De gebruikte meet- en kalibratiemethodes, methode van monstername en behandeling, hoeveelheden monsters en metingen, relativering van data-precisie, en eventuele overwegingen/aanpassingen worden gerapporteerd. Deze zijn van belang voor vervolgonderzoek, maar ook voor de vergelijking met onderzoek op andere sites. Specialistisch onderzoek wordt bij voorkeur opgezet als onderdeel van interdisciplinair archeologisch onderzoek, waarbij de verschillende deelstudies in samenhang met overkoepelend onderzoek worden uitgevoerd, geïnterpreteerd en gerapporteerd. ==Lees verder== * Carmiggelt, A. & P.J.W.M. Schulten 2002: Veldhandleiding Archeologie, Leidraad 1 ([https://www.sikb.nl www.sikb.nl]). * Maat, G.J.R., A.E. van den Merwe & Th. Hoff 2012: Manual for the Physical Anthropological Report, Amsterdam (Barge’s Anthropologica 6). ---- <blockquote class="templatetekst"><div class="tekst">Tekst: Yvonne Lammers, Echo information design, met medewerking van Steffen Baetsen (ADC ArcheoProjecten), Roel Lauwerier en Bjørn Smit.</div> </blockquote>  
<div class="attentie klein"> Voor de exacte locatie en begrenzing van dit archeologisch rijksmonument: volg de link naar het Monumentenregister rechts bovenaan deze kennisbankpagina, en klik vervolgens daar op het bijbehorende kaartje. </div> Een brug legt een verbinding over water en verbindt de ene met de andere oever. Al in de prehistorie zijn zogenaamde knuppelbruggen aangelegd, bestaande uit dwars geplaatste boomstammen, om natte en venige zones te overbruggen. De Romeinen maakten de eerste bruggen van steen, steunend op pijlers. Een haven is een beschutte plek aan het water, bij een stad of dorp, waar schepen kunnen aanleggen en waar goederen worden gelost of overgeslagen. Vaak zijn ze voorzien van golfbrekers, steigers, kaden en meerpalen. De oudste havens in Nederland zijn aangelegd in de Romeinse tijd. ==Vrijstellingsdiepte== Geen vrijstellingsdiepte. Bij dit rijksmonument bevinden de archeologische resten zich voor het grootste deel in, op of direct boven de waterbodem; er is daarom geen sprake van een vrijstellingsdiepte. ---- =='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Archeologisch rijksmonumentenpaspoort== <div class="attentie klein"> Nederland kent circa 1500 archeologische rijksmonumenten. Om eigenaren beter te informeren over 'hun' monument heeft de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in 2023 per monument een [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/archeologische-rijksmonumenten/archeologisch-rijksmonumentenpaspoort archeologisch rijksmonumentenpaspoort] uitgegeven. Het bevat informatie over locatie, ouderdom en het [[Archeologie - types complexen|type monument]], aangevuld met gegevens over [[Archeologische monumentenzorg|bescherming en zorgvuldig gebruik]]. Deze pagina is (deels) opgesteld en/of aangevuld op basis van dit paspoort. Het is een aanvulling op de [[Monumenten#rijksmonumentenregister|monumentgegevens in het Rijksmonumentenregister]]. </div> ----  +
==Besluit== Omschrijving van het besluit, toelichting en overige gegevens.  +
=='"`UNIQ--h-0--QINU`"'Geschiedenis en omschrijving== Het Kastelenlexicon, een database van het Kenniscentrum voor Kasteel en Buitenplaats (Nederlandse Kastelenstichting), bevat uitgebreide informatie over dit object. Zie de link naar het Kastelenlexicon onder het kopje Bronnen en verwijzingen.  +
In de jaren 1933-1945 heeft het nazi-regime in vele landen, waaronder Nederland, een ongekend aantal cultuurgoederen geroofd en geconfisqueerd. Ook werden objecten, soms onder dwang, afgestaan of verkocht. Na de Tweede Wereldoorlog is een deel daar weer van teruggekomen. Naar de objecten is, en wordt nog steeds, herkomstonderzoek gedaan. Cultuurgoederen waarvan het zeker of in hoge mate waarschijnlijk is dat ze tussen 1933 en 1945 geroofd, geconfisqueerd of onder dwang verkocht zijn, kunnen onder het huidige restitutiebeleid teruggegeven worden aan de oorspronkelijke eigenaren of hun erfgenamen.  +
==Onderzoek vanaf 2009== Het herkomstonderzoek ''Museale Verwervingen vanaf 1933'' startte in 2009. Het richtte zich uitsluitend op kunstvoorwerpen in de Nederlandse musea. Herkomstonderzoek werd uitgevoerd naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945. Zijn vanaf 1933 aanwinsten in de collecties terechtgekomen waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of verdachte omstandigheden in de periode ná 1933 tot aan het einde van de Tweede Wereldoorlog? Het onderzoek is een vervolg op het herkomstonderzoek ''Museale Verwervingen 1940-1948'', dat de Museumvereniging in 1998-1999 door haar leden liet uitvoeren. Het onderzoek Museale Verwervingen voor de periode 1933-1948 is weliswaar afgerond, maar musea moeten onderzoek blijven doen. ==Waarom het onderzoek?== Tijdens de Tweede Wereldoorlog roofden de nazi’s op grote schaal kunstvoorwerpen, voor een belangrijk deel afkomstig van joodse eigenaren. Duizenden andere kunstvoorwerpen moesten onder dwang en voor een te lage prijs worden verkocht. Kunstwerken met een dergelijke geschiedenis kunnen in Nederlandse musea terechtgekomen zijn. Dat was de reden dat de Museumvereniging in 1998 met het project ''Museale Verwervingen 1940-1948'' onderzoek deed naar de aanwinsten tijdens en vlak na de oorlog om te onderzoeken of hier zogenaamde ‘roofkunst’ tussen zat. Het denken over dit onderwerp heeft sindsdien niet stil gestaan. ===Voortschrijdend inzicht=== Voortschrijdend inzicht wees uit dat niet alleen kunstwerken die tussen 1940 en 1945 waren geroofd of gedwongen verkocht in Nederlandse musea terecht zijn gekomen. Al vanaf 1933 werden joden in Duitsland en vanaf 1938 in Oostenrijk vervolgd en onderdrukt. Mogelijk is hun geroofde bezit via vele omwegen jaren na de oorlog verworven door Nederlandse musea. Dit vroeg om nader onderzoek. Daarom staan in dit project de museale aanwinsten uit de jaren 1933-1940 en 1948-heden centraal. Musea die in 1999 niet deelnamen aan het onderzoek voor de periode 1940-1948, werden verzocht deze periode alsnog mee te nemen. Zo kwam ''Museale Verwervingen vanaf 1933'' tot stand. De Museumvereniging coördineerde het project, de commissie Museale Verwervingen vanaf 1933 hield inhoudelijk toezicht en het ministerie van OCW bood financiële ondersteuning. ==Herkomstonderzoek door 163 musea== Musea waarvan de collecties zich leenden voor herkomstonderzoek hebben deelgenomen. De bereidheid om mee te doen was groot. De musea hebben allen zelf het herkomstonderzoek uitgevoerd. Zij onderzochten hun collectie op werken waarvan een vermoeden bestond dat het ging om roofkunst of verkoop onder dwang. Met name schilderijen, maar ook tekeningen, belangrijke meubelstukken of zilveren voorwerpen kwamen voor onderzoek in aanmerking omdat het objecten zijn met unieke herkenbare eigenschappen. Een kleine 400 musea lieten weten dat hun collectie niet voor onderzoek in aanmerking kwam. In kleinere instellingen, streekgebonden musea of oudheidkamers bevinden zich meestal objecten of kunstvoorwerpen met weinig individuele karakteristieken, zoals tegels, prenten en kleine gebruiksvoorwerpen. Daarbij is het vrijwel altijd onmogelijk een herkomstgeschiedenis te reconstrueren. Botanische en agrarische collecties vielen buiten het onderzoek. Ook musea voor moderne kunst met enkel kunstwerken in de collectie die na 1945 vervaardigd werden, hadden geen reden hun collectie te onderzoeken. ===Onderzoek door de musea zelf=== Onder inhoudelijk toezicht van de commissie Museale Verwervingen vanaf 1933 gaven de musea zelf invulling aan het onderzoek. Museummedewerkers werden ingezet om met behulp van het registratiesysteem en het museumarchief een eerste selectie te maken van de objecten die voor het onderzoek in aanmerking kwamen. Zo vielen aanwinsten van voor 1933 en kunstwerken gemaakt na 1945 buiten het onderzoek, als mede schenkingen uit oud familiebezit en objecten waarvan de volledige herkomstgeschiedenis al bekend was en waarvan was vastgesteld dat het niet om roofkunst ging. Bij het onderzoek lag een bijzondere nadruk op de jaren 1933-1940 voor de objecten die in die jaren vanuit Duitsland en vanaf 1938 vanuit Oostenrijk naar ons land zijn gekomen en op de jaren 1948-1954, een periode waarin veel objecten met een problematische herkomstgeschiedenis op de markt kwamen. Het onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van kunstvoorwerpen die na 1954 werden verworven, was gecompliceerd. Het ging om grote aantallen kunstwerken en aanwijzingen over een mogelijk problematische herkomstgeschiedenis waren vaak lastig te vinden. Het bleek lang niet altijd mogelijk de volledige herkomstgeschiedenis in kaart te brengen. Voor vervolgonderzoek werden de beelddocumentatie en de bibliotheek van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD) geraadpleegd. Met name veilingcatalogi zijn een belangrijke bron. Ook het archief van de Stichting Nederlands Kunstbezit (Nationaal Archief) was voor het onderzoek onmisbaar. Dit vervolgonderzoek vroeg om meer expertise. Hierbij bood de Museumvereniging ondersteuning. Op de website werden documenten ter ondersteuning en richtlijnen geboden maar in sommige gevallen bleek ook in de uitvoering van het onderzoek ondersteuning nodig. Op die manier konden objecten met een mogelijk problematische herkomstgeschiedenis in kaart worden gebracht. Alles is in het werk gesteld om de transacties en de verhalen achter de objecten zo volledig mogelijk te maken. ==Objecten Museale Verwervingen op website RCE== ''Vermoeden van roof, confiscatie of gedwongen verkoop'' Op de [https://wo2.collectienederland.nl/search?qf%5B%5D=nk_collectionType:Museale%20Verwervingen WO2 portal Museale Verwervingen] worden objecten getoond waarbij een vermoeden bestaat dat ze tussen 1933 tot 1945 geroofd, geconfisqueerd of gedwongen verkocht zijn. In veel gevallen is, ook na onderzoek, geen duidelijkheid over de exacte herkomstgeschiedenis van de kunstwerken. Een ieder die meer informatie over de herkomstgeschiedenis van een getoond kunstwerk heeft, wordt verzocht contact met het betreffende museum op te nemen. Wellicht kan met hulp van bezoekers van de website de herkomstgeschiedenis volledig in kaart worden gebracht. In andere gevallen is duidelijk dat er sprake is van roof of onvrijwillig bezitsverlies en tracht het museum in contact te treden met familieleden of erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar. Per object is de herkomstgeschiedenis te zien en wordt er vermeld waarom er een vermoeden van roof of onvrijwillig bezitsverlies is. ''Aanwijzingen voor een mogelijk problematische herkomstgeschiedenis'' De selectie van de objecten met een (mogelijke) problematische herkomstgeschiedenis is gebaseerd op de volgende criteria: *Joodse verzamelaars of handelaren, die het kunstwerk in de periode 1933-1945 in bezit hebben gehad, zonder dat daarbij duidelijkheid bestaat dat zij het betreffende object op geheel vrijwillige en reguliere wijze hebben verkocht of geschonken *Veilingen in Duitsland in de jaren 1933-1945 en in Oostenrijk uit de jaren 1938-1945, waarvan de ingebrachte objecten mogelijk mede uit verbeurd verklaarde goederen bestonden *Veilinghuizen, handelaren en particulieren uit de jaren 1933-1945, van wie bekend is dat zij vaker roofkunst hebben verhandeld of die door de aard van hun bedrijf een verhoogd risico vormen, zoals bij voorbeeld kleinere Nederlandse veilinghuizen uit de periode 1940-1945 *Herkomst uit na de oorlog door de Nederlandse autoriteiten in beslag genomen bezit van oorlogsdelinquenten of door de Duitsers in 1945 achtergelaten bezit *Anonieme schenkingen aan musea in de jaren na 1945, vooral wanneer deze in de eerste reeks van jaren na de oorlog plaats vonden *Geheel afwijkende vorm van inschrijving van de verwerving in de museuminventaris of een vermelding daarbij die vragen oproept *Alle andere specifieke, niet onder een van deze regels te vatten, aanwijzingen, die twijfel oproepen Alle objecten uit Museale Verwervingen zijn te vinden onder [https://wo2.collectienederland.nl/ Cultuurgoederen WOII] . ==Richtlijnen onderzoek vanaf 1933== De Commissie Museale Verwervingen heeft de richtlijn, zoals opgesteld naar aanleiding van het museumonderzoek (1999) over de periode 1940-1948, voor het onderzoek overgenomen en waar nodig geactualiseerd. Met de richtlijn wil de Museumvereniging de Nederlandse musea voor de duur van het onderzoek, dat wil zeggen tot en met 2013, een handreiking bieden voor de omgang met museale voorwerpen van twijfelachtige herkomst, met name voorwerpen die na 1933 zijn verhandeld dan wel zijn verworven. De richtlijn geeft aan hoe om te gaan met deze voorwerpen die reeds in bezit zijn van musea, maar ook met toekomstige verwervingen en bruiklenen, zowel uit binnen- als buitenland. Met betrekking tot toekomstige verwervingen kan de richtlijn gezien worden als een praktische aanvulling op de Ethische Code voor Musea (2006), die – enkele aanpassingen daargelaten – een vertaling is van de ICOM Code of Professional Ethics van 1986 (opnieuw onderschreven in 2004). Hierin wordt onder meer de eis gesteld dat aanwinsten voorzien moeten zijn van een deugdelijk bewijs van herkomst en dat het museum een onderzoeksplicht naar de herkomst heeft (art. 2.20). De richtlijn heeft betrekking op die museale voorwerpen die na 1933 van bezitter zijn gewisseld. Het kan zijn dat reeds voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog voorwerpen door joodse eigenaars en eigenaars uit andere vervolgde groepen onder druk zijn verkocht, dan wel afkomstig zijn uit geconfisqueerd of geroofd bezit. Het onderzoek richt zich in de periode 1933-1940 op verwervingen met een Duitse, of vanaf 1938, ook met een Oostenrijkse herkomst. Ook na de oorlog kunnen dergelijke voorwerpen in musea terecht zijn gekomen. Er circuleren nog steeds objecten met mogelijk onduidelijke herkomst op veilingen, in de handel en bij particulieren. De richtlijn heeft betrekking op museale voorwerpen waarbij de oorspronkelijke eigenaars onvrijwillig bezitsverlies hebben geleden. Tot onvrijwillig bezitsverlies worden naast de situatie waarin door de eigenaars niet is meegewerkt aan het bezitsverlies, ook die gevallen gerekend waarin wel zodanige medewerking is verleend die echter tot stand kwam onder dwang, bedreiging of onbehoorlijke invloed vanwege het naziregime. De richtlijn heeft geen betrekking op aanspraken waarvoor in het verleden reeds een regeling is getroffen of enige vorm van rechtsherstel heeft plaatsgevonden. Slechts indien zich in een specifiek geval nieuwe feiten voordoen die het rechtsherstel van destijds in een ander daglicht zetten, is heroverweging geboden. In het geval een (vermeende) rechthebbende aanspraak maakt op een museaal voorwerp moet bedacht worden dat juridisch gezien sprake kan zijn van verjaring. De redactie van de ter zake van aanspraken geldende richtlijn is echter zo gekozen dat in zeer bijzondere en/of schrijnende gevallen, in afwijking van een strikt juridische benadering, zo nodig recht gedaan kan worden aan verplichtingen van moraal en fatsoen. Waar mogelijke claims niet in onderlinge overeenstemming kunnen worden afgehandeld, voorziet de minister van OCW in de mogelijkheid de geschillen voor bindend advies voor te leggen aan de in 2002 ingestelde Adviescommissie Restitutieverzoeken Cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog, de Restitutiecommissie. Als het museum niet zelf eigenaar is van de collectie of onderdelen daarvan, maar deze voor een ander (bijvoorbeeld de staat) beheert, dienen de in de richtlijn voorziene maatregelen in nauw overleg met deze eigenaar getroffen te worden.  ===I Bestaande collecties=== Het museum is gehouden tot onderzoek naar de herkomst van alle bij het museum in beheer zijnde museale voorwerpen, waarbij het museum in het bijzonder nagaat op welke wijze de voorwerpen vanaf 1933 zijn verhandeld dan wel verworven. Van alle museale voorwerpen wordt geregistreerd wat de uitkomsten zijn van dit onderzoek. De geregistreerde gegevens zijn op verzoek ter inzage voor alle belangstellenden tenzij redenen van privacy dwingen tot selectieve vrijgave van informatie. Indien gerede twijfel bestaat over de herkomst van een museaal voorwerp stelt het museum een grondig onderzoek in om zoveel mogelijk gegevens te achterhalen. Hoe sterker de aanwijzingen zijn, hoe groter de inspanning is die het museum moet verrichten. Het museum meldt alle gevallen waarbij er gerede twijfel over de herkomst bestaat aan de Museumvereniging, waarbij het project Museale Verwervingen is ondergebracht. Indien komt vast te staan dat de herkomst elementen bevat die duiden op een onrechtmatige en/of discutabele verhandeling dan wel verkrijging in de betreffende periode neemt het museum, met inachtneming van de specifieke omstandigheden van het geval, de noodzakelijke maatregelen om tot een redelijke en billijke beslissing te komen over de vraag wat er met het object moet gebeuren. In het geval dat de oorspronkelijke eigenaar(s) of zijn rechtsopvolgers onbekend zijn, doet het museum alles wat redelijkerwijs in zijn vermogen ligt om de identiteit van deze personen te achterhalen. In het geval van een claim van derden ten aanzien van museale voorwerpen die in de betreffende periode zijn verhandeld dan wel verworven, zal het museum na melding van de claim bij de Museumvereniging een nader onderzoek instellen en conform het gestelde onder I.5 tot een uitspraak komen c.q. samen met de claimant de zaak voor bindend advies voorleggen aan de Restitutiecommissie. ===II Verwervingen=== Het museum is gehouden tot onderzoek naar de herkomst van museale voorwerpen die het door koop, schenking, legaat of anderszins in beheer wil krijgen, waarbij het museum in het bijzonder nagaat of de voorwerpen die na 1933 zijn verworven, op rechtmatige wijze zijn verhandeld. Van alle museale voorwerpen die nieuw zijn verworven, wordt geregistreerd wat de uitkomsten zijn van dit onderzoek. Indien gerede twijfel bestaat over de herkomst van een te verwerven voorwerp, gezien de betreffende periode, stelt het museum een grondig onderzoek in om zoveel mogelijk gegevens te achterhalen. In het geval onduidelijkheid blijft bestaan over de herkomst en er daarenboven gerede twijfel is over het verblijf of bezit van het voorwerp dat na 1933 is verworven, ziet het museum, onder vermelding aan de aanbieder van de redenen, af van het verkrijgen van het voorwerp. ===III Bruiklenen=== Het museum streeft ernaar geen museale voorwerpen in tijdelijk bruikleen te nemen waarvan vaststaat dat de herkomst, gezien de betreffende periode, twijfelachtig is en er geen rechtsherstel heeft plaatsgevonden in de zin van het bepaalde onder I.5. Bij bruikleenaanvragen van museale voorwerpen waarvan vaststaat dat de herkomst, gezien de betreffende periode, twijfelachtig is, wijst het museum de bruikleenaanvrager op deze omstandigheid. ==Hoe verder?== ===In contact treden=== Indien aannemelijk is dat een kunstwerk door roof, confiscatie of gedwongen verkoop uit de collectie van de oorspronkelijke eigenaar is geraakt, tracht het museum in contact te treden met familieleden of erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar en met hen tot een goede oplossing te komen. Als de erfgenamen een claim willen leggen op het kunstwerk, dan kunnen musea en erfgenamen gezamenlijk besluiten de zaak aan de Restitutiecommissie voor te leggen voor bindend advies. Betreft het een voorwerp in Rijksbezit, dan kunnen familieleden of erfgenamen van de oorspronkelijke eigenaar een schriftelijk [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/cultuurgoederen-wo2-1933-1945/restitutieverzoek-indienen-of-ontvangen verzoek tot restitutie] indienen bij de Minister van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW). De [https://www.restitutiecommissie.nl/ Restitutiecommissie], een onafhankelijke adviescommissie, werd in 2002 door de Nederlandse regering ingesteld ten behoeve van een onafhankelijke beoordeling van aanspraken op kunstvoorwerpen die als direct gevolg van het naziregime, onvrijwillig waren verloren. ==Publicatie ''Museale Verwervingen vanaf 1933''== ''Museale Verwervingen vanaf 1933'': herkomstonderzoek naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945 Auteurs: Prof. dr. Rudi E.O. Ekkart en drs. Helen C.M. Schretlen Uitgave: Museumvereniging, 2014 In de publicatie [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/cultuurgoederen-wo2-1933-1945/documenten/publicaties/2014/01/01/rapport-museale-verwervingen-vanaf-1933 Museale Verwervingen vanaf 1933] wordt verantwoording afgelegd over dit project en het doen van herkomstonderzoek. Het bevat een overzicht van de in het kader van het onderzoek uitgevoerde werkzaamheden en dient als naslagwerk. ==Afrondend symposium 2013== Op 29 oktober 2013 werden tijdens een symposium de resultaten van het museumonderzoek ''Museale Verwervingen vanaf 1933'' bekend gemaakt. De teksten van de voordrachten die tijdens het symposium werden gehouden door Rudi Ekkart, voorzitter van de onderzoekscommissie, Nelleke Noordervliet, publicist en Marjan Hammersma, directeur-generaal Cultuur en Media van het ministerie van OCW, zijn integraal opgenomen in de publicatie [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/cultuurgoederen-wo2-1933-1945/documenten/publicaties/2014/01/01/rapport-museale-verwervingen-vanaf-1933 Museale Verwervingen vanaf 1933]. ==De commissie== Een onafhankelijke [https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/Cultuurgoederen_WOII_(1933-1945)_-_organisaties_commissies_en_hun_taken commissie] van deskundigen zag toe op de uitvoering van het onderzoek. De negen leden werden geselecteerd vanwege hun gezag in de sector, hun affiniteit met het onderwerp dan wel vanwege hun deskundigheid op het gebied van het recht. Vanaf januari 2014 tot en met 2018 werden de werkzaamheden uitgevoerd door een kleinere bezetting.  
==Websites== * [https://arolsen-archives.org/en/search-explore/search-online-archive/ Arolsen Archives] > Inventaris met namen van slachtoffers van de Holocaust * [https://www.kunstdatenbank.at/home Art Database Austria] > Database met informatie over herkomst van kunstwerken in publieke collecties in Oostenrijk * [https://www.artloss.com Art Loss register] (betaald) > Database met gestolen kunstvoorwerpen. * [https://katalog.arthistoricum.net Arthistoricum Katalog] > Catalogus van kunstwerken en kunsthistorische uitgaven * [https://balat.kikirpa.be Belgian Art Links and Tools] > Catalogus van Belgische publieke kunstcollecties * [https://www.bildindex.de Bildindex der Kunst & Architektur] > Database met kunstwerken * [https://records.collectionstrust.org.uk Collections Trust Spoliation reports from UK museums] > Database met kunstvoorwerpen in Britse publieke collecties met een incomplete herkomst voor de periode 1933-1945 * [https://www.dhm.de/datenbank/goering/dhm_goering.php?seite=9 Deutsches Historisches Museum: Database Kunstsammlung Hermann Göring] > Database met de persoonlijke kunstcollectie van Hermann Göring * [https://www.dhm.de/datenbank/ccp/dhm_ccp.php?seite=9 Deutsches Historisches Museum: Database Munich Central Collecting Point] > Database met de kunstvoorwerpen in het Central Collecting Point München, waar na de Tweede Wereldoorlog de geallieerden geroofde kunst verzamelden alvorens het terug te sturen naar de herkomstlanden * [https://www.dhm.de/datenbank/linzdb/indexe.html Deutsches Historisches Museum: Linzer Sammlung] > Database met de kunstcollectie die door de nazi’s voor het te bouwen Führermuseum in Linz was voorzien * [https://lootedart.gov.pl/en/ Division for Looted Art Poland] > Database met kunstvoorwerpen geroofd of verloren tijdens de Tweede Wereldoorlog in Polen * [https://www.marquesdecollections.fr Frits Lugt Les Marques de Collections de Dessins & d’Estampes] > Database met stempels en merktekens op prenten en tekeningen * [https://emuseum.campus.fu-berlin.de/eMuseumPlus?service=ExternalInterface&lang=en FU Berlin Beschlagnahmeinventar “Entartete Kunst”] > Database met kunstwerken die door de nazi’s als ''entartete Kunst'' in beslag werden genomen * [https://editionhansposse.gnm.de/ Germanisches National Museum: Kommentierte Online-Edition der fünf Reisetagebücher Hans Posses (1939 -1942)] > Dagboeken van Hans Posse, kunsthistoricus en inkoper voor Hitlers Führermuseum * [https://bibliotheque-numerique.inha.fr/collection/?&refine%5BCategories%5D%5B%5D=Imprim%C3%A9s&refine%5BCategories%5D%5B%5D=Imprim%C3%A9s$$$Catalogues%20de%20vente$$$20e%20si%C3%A8cle Institut national d’histoire de l’art – Catalogues de vente, 20e siècle] > Gedigitaliseerde Franse veilingcatalogi uit de twintigste eeuw * [https://secure.interpol.int/ Interpol Stolen Works of Art Database] > Database met momenteel vermiste of gestolen kunstwerken * [https://www.errproject.org/jeudepaume/ Jeu de Paume: Cultural Plunder by the Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg] > Database met kunstvoorwerpen geroofd door de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR), een roofinstelling onder leiding van Alfred Rosenberg * [https://www.joodsmonument.nl Joods Monument] > Monument in de vorm van een website dat alle Nederlandse Joden herdenkt die tijdens de Tweede Wereldoorlog slachtoffer werden van de Holocaust. * [https://www.lexikon-provenienzforschung.org Lexikon der österreichischen Provenienzforschung] > Database met namen en instellingen met betrekking tot herkomstonderzoek in Oostenrijk. * [https://lootedart.belgium.be/en/search Looted Art WWII Belgium] > Database met een overzicht van kunst geroofd uit België * [https://www.lootedculturalassets.de Looted Cultural Assets] > Database gericht op de herkomstgeschiedenis van boeken uit Duitse bibliotheken * [https://www.lostart.de/de/start Lost Art-Datenbank] > Database met door de nazi’s geroofde kunstvoorwerpen. Bevat een overzicht van zowel de objecten zelf als van opstaande vermissingen * [https://www.nepip.org Nazi-Era Provenance Internet Portal] > Database met objecten in Amerikaanse publieke musea met betrekking tot de herkomstgeschiedenis tussen 1933 en 1945 * [https://www.dfs.ny.gov/consumers/holocaust_claims/still_missing New York State Holocaust Claims Processing Office – Still Missing] > Database van kunstvoorwerpen die vermist worden sinds de Tweede Wereldoorlog * [https://wo2.collectienederland.nl NK-collectie: cultuurgoederen en de Tweede Wereldoorlog] > Overzicht van kunstvoorwerpen die na de Tweede Wereldoorlog zijn teruggehaald uit Duitsland naar Nederland en nu in beheer van de overheid zijn * [https://www.proveana.de/de/start Proveana Datenbank Provenienzforschung] > Duitse database voor herkomstonderzoek * [https://agorha.inha.fr/database/76 Répertoire des acteurs du marché de l'art en France sous l'Occupation, 1940-1945] > Database van kunsthandelaren actief in Frankrijk tijdens de Tweede Wereldoorlog * [https://rkd.nl/nl/explore/images RKD – Nederlands Instituut voor Kunstgeschiedenis] > Database met documentatie over kunstenaars, kunstwerken en literatuur. Voornamelijk op Nederland gericht *[https://rkd.nl/nl/explore/excerpts#query=labels+on+art&filters%5Bdomein%5D%5B%5D=Labels+on+art&start=0 RKD Labels on Art] > Database met stickers en merken die op kunstwerken zijn aangetroffen * [https://www.pop.culture.gouv.fr/advanced-search/list/mnr?qb=%5B%7B%22field%22%3A%5B%22INV.keyword%22%5D%2C%22operator%22%3A%22%2A%22%2C%22value%22%3A%22%22%2C%22combinator%22%3A%22AND%22%2C%22index%22%3A0%7D%5D Rose Valland-Musée nationaux Récupération] > Database met kunstvoorwerpen die uit Frankrijk zijn gestolen door de ERR * [https://www.diplomatie.gouv.fr/sites/archives_diplo/schloss/index_ang.html Schloss Collection] > Database van de collectie van de Franse verzamelaar Adolphe Schloss * [https://www.galerie20.smb.museum/ Staatliche Museen zu Berlin, Die Galerie des 20. Jahrhunderts in West-Berlin] > Database met de herkomstgegevens van de kunstwerken van de (inmiddels opgeheven) Galerie des 20. Jahrhunderts in Berlijn * [https://digi.ub.uni-heidelberg.de/de/sammlungen/artsales.html Universität Heidelberg: Auktionskataloge digital] > Gedigitaliseerde veilingcatalogi uit Duitsland, Oostenrijk en Zwitserland voor de periode 1901-1945 * [https://digitalprojects.wpi.art/auctions Wildenstein Plattner sales catalogues] > Gedigitaliseerde veilingcatalogi van diverse landen voor de periode 1699-1945 * [https://www.zdk-online.org Zentral Depot Karteien] > Database met inventariskaarten van door de nazi’s geroofde kunstvoorwerpen uit Wenen * [https://www.culture.gouv.fr/Nous-connaitre/Organisation-du-ministere/Le-secretariat-general/Mission-de-recherche-et-de-restitution-des-biens-culturels-spolies-entre-1933-et-1945 Cultuurgoederen WOII Frankrijk] > De website van de Franse overheid Cultuurgoederen WOII ==Archieven== * [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/zoekhulpen/geroofd-joods-bezit-1940-1945 Geroofd Joods Bezit, 1940-1945] > Zoekhulp van het Nationaal Archief bij het zoeken naar informatie over geroofd Joods bezit uit de Tweede Wereldoorlog. *[https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.08.42/invnr/%40I?query=2.08.42&search-type=inventory&start=0&searchAfter=1%2C%40I Archief Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK), Nationaal Archief toegangsnr. 2.08.42 (deels gedigitaliseerd)] > In 1945 werd de Stichting Nederlands Kunstbezit (SNK) opgericht. De primaire taak was het terugkrijgen van Nederlands kunstbezit dat tijdens de oorlog was ontvreemd. * [https://www.nationaalarchief.nl/onderzoeken/archief/2.09.09/invnr/%40C.~C.1~C.1.4~div.nrs.~114605?query=Centraal+Archief+van+de+Bijzondere+Rechtspleging&search-type=inventory&start=0&searchAfter=39211%2C%40C.~C.1~C.1.4~div.nrs.~114605 Centraal Archief van de Bijzondere Rechtspleging (CABR), Nationaal Archief toegangsnr. 2.09.09 (beperkt openbaar)] > Na de Tweede Wereldoorlog ondergingen ruim 300.000 Nederlanders de zogeheten bijzondere rechtspleging. Zij werden verdacht van samenwerking met de Duitse bezetter, verraad, NSB-lidmaatschap of het in dienst treden bij het Duitse leger. Van al deze mensen is een dossier aanwezig in het CABR. Het betreft zowel mensen die tot een straf zijn veroordeeld, als mensen van wie is gebleken dat de verdenking ongegrond was. * [https://archief.amsterdam/inventarissen/scans/1341/3.1 Stadsarchief Amsterdam: notitieboek Jacques Goudstikker] > Notitieboek van de Joodse kunsthandelaar Jacques Goudstikker. Belangrijke bron betreffende zijn handelsvoorraad en klanten op het moment van zijn dood in 1940. * [https://www.archieven.nl/mi/298/?mivast=298&mizig=210&miadt=298&micode=093a&miview=inv2 NIOD: Archief Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg] > Archief betreffende de roof van kunstvoorwerpen in Nederland door de Einsatzstab Reichsleiter Rosenberg (ERR), een roofinstelling onder leiding van Alfred Rosenberg. * [https://www.fold3.com/publication/499/ardelia-hall-collection-wiesbaden-administrative-records/description FOLD3: Ardelia Hall Collection] > Gedigitaliseerd archief betreffende de opsporing van kunstvoorwerpen door de Amerikaanse strijdkrachten. Archief omvat correspondentie, rapporten en documentatie over vermiste en aangetroffen kunstvoorwerpen in de collecting points München, Wiesbaden en Marburg. * [https://www.fold3.com/publication/756/usaca-monuments-and-fine-arts-branch FOLD3: USACA Monuments and Fine Arts] > Gedigitaliseerd archief van de Monuments, Fine Arts, and Archives branch van het Amerikaanse leger (beter bekend als de Monuments Men). Archief omvat correspondentie en aangifteformulieren van kunstvoorwerpen. ==Literatuur== *Aalders, G., Berooid. De beroofde joden en het Nederlandse restitutiebeleid sinds 1945, Amsterdam 2001 *Baruch, J. en L. van der Horst, Het Rijksmuseum in oorlogstijd, Amsterdam 1985 *Bertz, Inka und Michael Dorrmann (herausgegeben), Raub und Restitution. Kulturgut aus jüdischem Besitz von 1933 bis heute, Berlin 2008 *Bockxmeer, J.M.L. van, P.C.A. Lamboo en H.A.J. van Schie, Archieven joodse oorlogsgetroffenen, Den Haag 1998 *Boudewijns, Guido en Perry Schrier, Eindresultaten van het onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van de NK-collectie, CD-ROM, Stichting RKD 2006 *Enderlein, Angelika, Der Berliner Kunsthandel in der Weimarer Republik und im NS-Staat, Berlin 2006 *Herkomst Gezocht. Eindrapportage Commissie Ekkart, Zwolle 2006 *Jaarverslagen Restitutiecommissie 2002-2012 *Muller, Eelke, Rapport Museale Verwervingen 1940-1948, Nederlandse Museumvereniging, Amsterdam 1999 *Muller, Eelke en Helen Schretlen, Betwist Bezit. De Stichting Nederlands Kunstbezit en de teruggave van roofkunst na 1945, Zwolle 2002 (met literatuurlijst) *Nicholas, L.H., The Rape of Europe. The fate of Europe’s treasures in the Third Reich and the Second World War, Londen 1994 *Rapporten en deelrapportages Bureau Herkomst Gezocht 1999-2004 *Venema, A., Kunsthandel in Nederland 1940-1945, Amsterdam 1986  
==Na-oorlogse jaren - 1945-1955== In de eerste jaren na de Tweede Wereldoorlog werden kunstwerken die aangetroffen waren in het verslagen Derde Rijk en evident uit Nederland kwamen, teruggezonden door de geallieerde macht. Hierbij kreeg de Nederlandse Staat de opdracht zorg te dragen voor restitutie aan de rechtmatige eigenaren of hun erfgenamen. Een deel van de gerecupereerde stukken is na de oorlog teruggegeven aan de rechtmatige eigenaren. Onder de regels van het toenmalig rechtsherstel kwamen vrijwillig tijdens de oorlog verkochte werken in principe niet voor restitutie in aanmerking. Van een deel van de teruggezonden kunstwerken kon geen eigenaar worden opgespoord. Een gedeelte werd geveild. De rest kwam onder beheer van de Staat en werd ondergebracht in de Nederlands Kunstbezit-collectie (NK-collectie), onderdeel van de rijkscollectie. Vanaf eind jaren vijftig tot medio jaren negentig was er nauwelijks belangstelling voor deze collectie. Af en toe werd er een verzoek tot teruggave van voorwerpen bij de Staat ingediend. Voor deze verzoeken gold het civiele recht. Verjaringstermijnen stonden teruggave veelal in de weg. ==Hernieuwde aandacht - 1995== In 1995 ontstond er internationaal ophef over een Zwitserse bankschandaal dat betrekking had op joodse tegoeden. Wereldwijd leidde dat tot hernieuwd onderzoek naar geroofde joodse tegoeden en nazi-roofkunst. Het leidde ook tot de formulering van internationale principes over hoe om te gaan met kwesties als onderzoek en teruggave. In Nederland werd onder andere besloten een proefonderzoek te doen naar de NK-collectie. ==Proefonderzoek - 1997== In 1997 werd de Commissie Ekkart, onder leiding van prof. dr. R.E.O. Ekkart, directeur van het Rijksbureau voor Kunsthistorische Documentatie (RKD), belast met de begeleiding van een proefonderzoek naar de herkomst van de NK-collectie. Doel was vast te stellen voor welke voorwerpen de registratie geen informatie verschafte over de voormalige eigenaren en na te gaan of de ontbrekende informatie aangevuld kon worden met gegevens uit onder andere het RKD en/of het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie (NIOD). Op basis van resultaten van het proefonderzoek werd in 1998 besloten tot verder onderzoek naar de NK-collectie. Het feitelijke herkomstonderzoek werd uitgevoerd door een speciaal daarvoor in het leven geroepen projectbureau Herkomst Gezocht (BHG). ==Nieuw restitutiebeleid - 1997== Tegelijkertijd werd er nagedacht over de noodzaak en de inhoud van een nieuw restitutiebeleid met betrekking tot de NK-collectie. Vanaf 1997 werd het volgende beleid afgekondigd: de Staat zou zich niet meer op verjaring van een ingediend verzoek beroepen, maar wel kijken of de zaak na de oorlog al voor rechtsherstel in aanmerking was gekomen. Indien dat het geval was, werd het verzoek direct afgewezen, tenzij er sprake was van nieuwe feiten (nova). Nieuwe verzoeken werden wel in behandeling genomen en vervolgens naar de regels van vlak na de oorlog beoordeeld. De Inspectie Cultuurbezit werd belast met het onderzoek naar ingediende verzoeken. ==Washington Principles - 1998== In 1998 vond in Washington een conferentie plaats over de omgang met nazi-roofkunst. De conferentie resulteerde in de ''[https://www.state.gov/washington-conference-principles-on-nazi-confiscated-art/ Washington Principles]'' die door 44 landen, waaronder Nederland, werden onderschreven. De ''Washington Principles'' zijn in 2009 aangevuld met de ''Terezín Declaration'', die ook door Nederland is ondertekend. Samengevat pleiten de uitgangspunten voor identificatie en publicatie van nazi-roofkunst, open en toegankelijke archieven voor onderzoekers, een teruggavebeleid gebaseerd op redelijkheid en billijkheid en een vorm van alternatieve geschillenbeslechting. Dit laatste heeft in Nederland vorm gekregen met de instelling van de Restitutiecommissie in 2001. ==Advisering over en verbetering van het restitutiebeleid== De Commissie Ekkart had niet alleen tot taak het begeleiden van het herkomstonderzoek, maar had ook als taak om de regering te adviseren over haar restitutiebeleid. Dit leidde tot drie adviezen. Daarnaast heeft de Raad voor Cultuur in 2012 advies uitgebracht over het restitutiebeleid. De bewindspersonen van OCW hebben in [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/resultaten?svel=Publicatiedatum&svol=Aflopend&pg=10&q=%28c.product-area%3D%3D%22officielepublicaties%22%29and%28%28w.publicatienaam%3D%3D%22Kamerstuk%22%29and%28w.dossiernummer%3D%3D%2225839%22%29%29&col=Kamerstuk&pagina=2 Kamerbrieven] steeds laten weten of en hoe de aanbevelingen worden overgenomen. De aanbevelingen van de commissies-Ekkart vormen de basis voor het huidige restitutiebeleid, waaronder het beoordelingskader van restitutieverzoeken. (Een overzicht van de aanbevelingen inclusief een uitgebreide toelichting staan in het [https://kennis.cultureelerfgoed.nl/index.php/Cultuurgoederen_WOII_(1933-1945)_-_overzicht_aanbevelingen_restitutiebeleid artikel Aanbevelingen] op deze Kennisbank.) ===[https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20180302014539/https:/www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tweede-wereldoorlog/documenten/rapporten/2006/01/24/aanbevelingen-commissie-ekkart-2001 Eerste advies]=== In april 2001 adviseerde de Commissie Ekkart voor het eerst de regering. Deze aanbevelingen hadden betrekking op de teruggave van particulier bezit. In die aanbevelingen onderschreef de Commissie het in maart 2000 door de regering ingenomen standpunt dat het rechtsherstel van na de Tweede Wereldoorlog niet diende te worden overgedaan. Tegelijkertijd adviseerde de Commissie de regering om af te stappen van een juridische benadering van verzoeken tot restitutie en te kiezen voor een meer moreel-beleidsmatige benadering. De Commissie beoordeelde het naoorlogse restitutiebeleid als formalistisch, bureaucratisch, kil en vaak zelfs harteloos. De regering heeft de aanbevelingen overgenomen. Hiermee was het verruimde restitutiebeleid een feit. In dit kader paste ook het instellen van een adviescommissie ter beoordeling van restitutieverzoeken, zoals aanbevolen door de ''Washington Principles''. Deze adviescommissie kwam er in 2001 met de oprichting van de 'Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog', kortweg de Restitutiecommissie. ===[https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20180302014539/https:/www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tweede-wereldoorlog/documenten/rapporten/2006/01/24/aanbevelingen-restitutie-kunstwerken-van-kunsthandelaren Tweede advies]=== In februari 2003 presenteerde de Commissie Ekkart een tweede set aanbevelingen. Deze had betrekking op het bezit van kunsthandelaren tijdens de Tweede Wereldoorlog. In december 2003 nam de regering deze aanbevelingen over. ===[https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20180302014539/https:/www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tweede-wereldoorlog/documenten/rapporten/2006/01/26/aanbevelingen-commissie-ekkart-2004 Derde advies]=== In december 2003 kwam de derde set aanbevelingen van de Commissie Ekkart uit. Daarin werd onder ander geadviseerd om de termijn voor het indienen van restitutieverzoeken op basis van het verruimde beleid te beperken tot twee jaar nadat het regeringsstandpunt hierover was vastgesteld. Op 8 maart 2005 stemde de Ministerraad in met de slotaanbevelingen. Tevens werd bekend gemaakt dat particulieren wier kunst tijdens de Tweede Wereldoorlog was geconfisqueerd tot 4 april 2007 restitutieverzoeken konden indienen die door de Restitutiecommissie beoordeeld zouden worden aan de hand van het verruimde beleid. Op 3 april 2007 heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) de Tweede Kamer bericht dat de actieve zoektocht naar oorspronkelijke eigenaren zou worden afgesloten per 4 april 2007. Restitutieverzoeken die na deze datum zouden worden ingediend, zouden niet conform het verruimde beleid worden beoordeeld. Naar aanleiding van dit bericht heeft de Tweede Kamer vragen gesteld. Op 30 mei 2007 heeft de minister van OCW deze vragen beantwoord. Een wijziging in de einddatum van het verruimde beleid werd niet doorgevoerd. Echter, bij brief van 10 juli 2009 kondigde de minister van OCW aan dat het verruimde restitutiebeleid voorlopig voortgezet werd. Zo werd een consistente en gelijke behandeling van verzoeken ingediend tussen 4 april 2007 en juli 2009 bewerkstelligt. Ook kon er zo rekening worden gehouden met de te verwachten resultaten van het vijf jaar durende museumonderzoek dat begin 2009 van start was gegaan. Daarbij werd aan de Tweede Kamer meegegeven dat nog niet goed in te schatten was wanneer het aantal verzoeken zou opdrogen, maar wel dat met de afronding van het museumonderzoek het einde in zicht kwam van een belangrijk hoofdstuk van het rechtsherstel. De minister van OCW meldde in zijn brief dat, mede in het licht van de internationale ontwikkelingen op het terrein van restitutie van oorlogskunst, hij zich zou beraden over de vraag op welke wijze en binnen welke termijn het verruimde restitutiebeleid en daarmee ook de werkzaamheden van de Restitutiecommissie beëindigd zouden kunnen worden. In eerste instantie was het de bedoeling het verruimde beleid en advisering te laten gelden voor de NK-collectie. Op verzoek van de Tweede Kamer werden daaraan restitutieverzoeken op werken uit de rijkscollectie en verzoeken op werken niet in bezit van de rijksoverheid toegevoegd. Bepaald was dat restitutieverzoeken op werken uit de eerste twee categorieën beoordeeld zouden worden met inachtneming van het rijksbeleid ter zake (de aanbevelingen van de Commissie Ekkart). Restitutieverzoeken op werken die niet in bezit van de rijksoverheid waren zouden, mits beide partijen daarmee instemden, beoordeeld worden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Vanaf 2008 werd de mogelijkheid opengesteld om de minister te verzoeken om een hernieuwd advies indien er sprake was van relevante nieuwe feiten (nova) die geleid zouden hebben tot een andere conclusie en/of er fouten gemaakt zouden zijn tijdens de eerdere procedure waardoor de fundamentele belangen van een verzoeker zouden zijn geschaad. ===[https://archief28.sitearchief.nl/archives/sitearchief/20180302014539/https:/www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/tweede-wereldoorlog/documenten/brieven/2012/01/25/advies-restitutiebeleid Vierde advies]=== Medio 2012 vond na advisering door de Raad van Cultuur een volgende beleidswijziging plaats. Onder de oude situatie werden alle verzoeken voor rijkscollectiezaken (inclusief werken uit de NK-collectie) beoordeeld conform het rijksbeleid. In de rijkscollectie bevinden zich echter ook vele werken die vele jaren na de Tweede Wereldoorlog op reguliere wijze zijn verworven. Het verschil in herkomst van de NK-collectie enerzijds en de reguliere rijkscollectie anderzijds rechtvaardigde een meer gedifferentieerde behandeling van verzoeken. Het beleid met betrekking tot de NK-collectie laat namelijk geen ruimte om de wijze waarop een kunstwerk is verworven, of mogelijke andere betrokken belangen, te verdisconteren in de uitkomst van een advies van de Restitutiecommissie. De behandeling van restitutieverzoeken met betrekking tot de rijkscollectie niet zijnde de NK-collectie, werd daarom in 2012 gelijkgetrokken met de behandeling van restitutieverzoeken op werken van anderen dan de rijksoverheid, dus naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid. Daarin is meer ruimte voor de weging van feiten, omstandigheden en de diverse betrokken belangen. Sinds 30 juni 2015 werden verzoeken voor werken uit de NK-collectie ook behandeld conform de maatstaven van redelijkheid en billijkheid, waarbij rekening gehouden diende te worden met de specifieke herkomst van de kunstvoorwerpen uit de NK-collectie. In de praktijk betekende dit voor verzoeken uit de NK-collectie dat de roof en recuperatie uit Duitsland dermate zwaar wogen, dat andere belangen geen rol speelden bij beoordeling. De Raad ging ook in op de duur van de verzoektermijn en de bestaansduur van de Restitutiecommissie. Volgens de Raad was het te vroeg om over een eindtermijn te praten en gaf aan dat daar eerst internationaal consensus over ontwikkeld zou moeten zijn. Met betrekking tot de bestaansduur van de Restitutiecommissie adviseerde de Raad de commissie in stand te laten totdat alle verzoeken die binnen twee jaar na het museumonderzoek zouden zijn ingediend, behandeld waren. Voor de (incidentele) verzoeken die hierna nog binnen zouden komen zou de minister van OCW zich kunnen laten adviseren door een ad-hoc-commissie. De adviezen van de Raad zijn overgenomen. ==Aanpassingen - 2015== In 2015 schrijft Bureau Berenschot het rapport [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-784613 ‘Een toekomstgericht restitutiebeleid’]. De regering heeft een aantal van de aanbevelingen uit dit rapport doorgevoerd: de adviesfunctie in individuele restitutieverzoeken is bij de Restitutiecommissie gebleven, de onderzoeksfunctie en de voorlichtingsfunctie is ondergebracht bij het Expertisecentrum Oorlogskunst Tweede Wereldoorlog bij het NIOD, en de leden van de Restitutiecommissie worden benoemd voor maximaal twee termijnen van elk drie jaar. In het [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-20304.html Instellingsbesluit (2021)] is dit te vinden. De procedure voor hernieuwd advies werd vervangen door de procedure tot heroverweging, waarbij in geval van nieuwe feiten (nova) kunnen verzoeker en bezitter kunnen vragen om een nieuw advies. Berenschot adviseerde tevens om het restitutiebeleid en de bijbehorende governancestructuur rond 2020 te evalueren. ==Evaluatie en herziening - 2020== In 2020 heeft de commissie Evaluatie restitutiebeleid cultuurgoederen Tweede Wereldoorlog onder leiding van mr. J. Kohnstamm (de zogenaamde commissie Kohnstamm) het beleid geëvalueerd. Op basis van deze evaluatie [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/blg-961130 'Streven naar rechtvaardigheid'] heeft de minister het restitutiebeleid herzien. Het beoordelingskader van de Restitutiecommissie is met inachtneming van de aanbevelingen aangepast en gepubliceerd in de [https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stcrt-2021-20304.html Bijlage bij het herziene Instellingsbesluit Restitutiecommissie (Staatscourant 2021, 20304)]. De regering heeft voorts onder meer besloten het herkomstonderzoek te hervatten en de voorlichtingstaak onder te brengen bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE).  
==Organisaties in Nederland== ===Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed=== De Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed (RCE) heeft een wettelijke taak en uitvoerende rol in het [https://www.cultureelerfgoed.nl/onderwerpen/cultuurgoederen-wo2-1933-1945/restitutiebeleid-in-nederland Nederlandse beleid voor de restitutie van cultuurgoederen] die tijdens het naziregime zijn geroofd, geconfisqueerd of onder dwang zijn verkocht. De RCE heeft drie primaire taken: * De RCE beheert de Nederlands Kunstbezit (NK)-collectie en maakt deze toegankelijk; * De RCE behandelt restitutieverzoeken namens de bewindspersoon van het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap; * De RCE deelt kennis en geeft advies over alles wat te maken heeft met restitutie, cultuurgoederen en de Tweede Wereldoorlog, waaronder restitutieprocedures, de NK-collectie, beleid en herkomstonderzoek. Dat doet zij voor musea en andere collectiebeheerders, onderzoekers, studenten, belanghebbenden en andere geïnteresseerden. Ook coördineert de RCE het Netwerk Museale Herkomstonderzoekers Tweede Wereldoorlog. Daarnaast voert de RCE in de periode 2022 t/m 2025 extra herkomstonderzoek uit naar de NK-collectie. ===Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap=== De minister van [https://www.rijksoverheid.nl/wetten-en-regelingen/productbeschrijvingen/teruggave-gestolen-kunstvoorwerp-tweede-wereldoorlog Onderwijs, Cultuur en Wetenschap] (OCW) is verantwoordelijk voor het restitutiebeleid en de financiering ervan. De minister draagt de kosten voor het Expertisecentrum Restitutie en de Restitutiecommissie en stelt de diensten daarvan kosteloos ter beschikking, ook als een restitutieverzoek een kunstwerk betreft dat niet tot de rijkscollectie behoort. Bij de rijkscollectie draagt de minister ook de kosten voor de notaris en het vervoer als er sprake is van teruggave. Bij andere collecties zijn de verzoeker en de huidige bezitter verantwoordelijk voor inschakeling van een notaris of een vervoerder en dragen zij de kosten. ===Restitutiecommissie=== De 'Adviescommissie restitutieverzoeken cultuurgoederen en Tweede Wereldoorlog', kortweg Restitutiecommissie, adviseert over restitutieverzoeken met betrekking tot cultuurgoederen die tijdens het naziregime zijn geroofd, geconfisqueerd of onder dwang zijn verkocht. De Restitutiecommissie is in 2002 ingesteld door het ministerie van OCW maar opereert onafhankelijk. Adviezen van de [https://www.restitutiecommissie.nl/ Restitutiecommissie] kunnen betrekking hebben op cultuurgoederen die in het bezit zijn van de Nederlandse Staat (rijkscollectie inclusief NK-collectie) of die zich in andere Nederlandse collecties bevinden, bijvoorbeeld bij een provinciale of gemeentelijke instelling, een stichting of een particulier (niet-rijkscollectie). De commissie kan het Expertisecentrum Restitutie opdracht geven voor uitvoeren van een uitgebreid onderzoek vooraf aan het uitbrengen van een advies. ===Expertisecentrum Restitutie=== Het [https://www.niod.nl/nl/onderzoek/expertisecentrum-restitutie Expertisecentrum Restitutie] is in 2018 opgericht en ondergebracht bij het Instituut voor Oorlogs-, Holocaust- en Genocidestudies (NIOD), en verricht onderzoek naar bezitsverlies van cultuurgoederen ten gevolge van het naziregime en naar restitutie. Het Expertisecentrum Restitutie (ECR) heeft drie primaire taken: * Het ECR verricht op verzoek van de Restitutiecommissie feitenonderzoek in het kader van individuele restitutieverzoeken, of op verzoek van de RCE in het kader van verzoek tot onderzoek voorafgaand aan een (mogelijk) restitutieverzoek. Onderwerpen die bij vrijwel ieder feitenonderzoek aan de orde komen zijn de eigendom van het werk waarvan destijds het bezit is verloren en de identificatie daarvan als het vandaag de dag geclaimde werk, de omstandigheden van het bezitsverlies, de vraag of een zaak al in een eerder stadium is afgehandeld dan wel compensatie heeft plaats gevonden, de omstandigheden van verwerving van het geclaimde werk door de huidige bezitter. * Het ECR doet fundamenteel wetenschappelijk onderzoek op het gebied van roof, restitutie en herkomstonderzoek. * Het ECR doet onderzoek op verzoek van de minister van OCW in het kader van diens beleidsverantwoordelijkheid. ===Museumvereniging=== In 1998-1999 deden Nederlandse musea onderzoek naar de herkomst van objecten die in de periode 1940 - 1948 waren verworven. Dit onderzoek werd bekend onder de naam 'Museale Verwervingen 1940-1948. De Nederlandse Museumvereniging vervulde een spilfunctie bij dit onderzoek. Tussen 2009 en 2018 deden de musea onderzoek naar de herkomstgeschiedenis van objecten die vanaf 1933 waren verworven. Het doel was te komen tot een inventarisatie van voorwerpen, waarvan de herkomstgeschiedenis verwijst naar roof, confiscatie, gedwongen verkoop of naar andere verdachte omstandigheden die hebben plaatsgevonden vanaf 1933 tot en met het einde van de Tweede Wereldoorlog. Dit onderzoek werd bekend onder naam 'Museale Verwervingen vanaf 1933', en richtte zich uitsluitend op kunstvoorwerpen en joodse rituele objecten in de Nederlandse musea. De Museumvereniging coördineerde het project, de commissie ‘Museale Verwervingen vanaf 1933’ hield inhoudelijk toezicht en het ministerie van OCW bood financiële ondersteuning. Tijdens het onderzoek, waar in totaal 163 musea aan deelnamen, is een inventarisatie gemaakt van 173 objecten waarvan het vermoeden bestaat dat ze tussen 1933 tot 1945 geroofd, geconfisqueerd of gedwongen verkocht zijn. Op 31 december 2018 kwam het onderzoeksproject formeel tot een einde. De resultaten zijn in 2023 overdragen aan de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed, die de informatie online beschikbaar stelt. ===Bureau Herkomst Gezocht=== Het Bureau Herkomst Gezocht (BHG) verrichte sinds 1998 herkomstonderzoek naar de objecten uit de NK-collectie. Het BHG werd formeel per 1 januari 2005 opgeheven. Archieven, databases en website van het BHG zijn overgedragen aan en in beheer bij de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed. ==Internationale organisaties== ===Netwerk Europese Restitutiecommissies=== Naast Nederland hebben ook Duitsland, Frankrijk, Oostenrijk en het Verenigd Koninkrijk een restitutiecommissie voor advies inzake nazi-roofkunst. Sinds 2017 werken de vijf Europese restitutiecommissies samen en delen zij hun kennis in het Netwerk Europese Restitutiecommissies. Het netwerk komt geregeld bijeen en geeft een [https://www.restitutiecommissie.nl/nieuwsbrief-netwerk-europese-restitutiecommissies-2/ Newsletter] uit met bijdragen over restitutiezaken vanuit de deelnemende landen. ===Conference on Jewish Material Claims Against Germany=== In de Verenigde Staten wordt naoorlogs rechtsherstel voor Joodse slachtoffers en nabestaanden nagestreefd door de [https://www.claimscon.org/ Conference on Jewish Material Claims Against Germany]. ===Art Loss Register=== Het [https://www.artloss.com/ Art Loss Register] is een particuliere organisatie die op verzoek en tegen betaling (herkomst)onderzoek kan verrichten. ===European Holocaust Research Infrastructure (EHRI)=== Het samenwerkingsverband [https://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ministerie-van-binnenlandse-zaken-en-koninkrijksrelaties/nieuws/2021/10/13/minister-en-vicepremier-ollongren-bezoekt-forum-holocaust-en-antisemitisme European Holocaust Research Infrastructure] (EHRI) is in oprichting. ==Commissies== ===Commissie Museale Verwervingen vanaf 1933=== Het herkomstonderzoek Museale Verwervingen vanaf 1933 startte in 2009. Het richtte zich uitsluitend op objecten in de Nederlandse musea. Herkomstonderzoek werd uitgevoerd naar museale collecties in verband met roof, confiscatie of gedwongen verkoop in de periode 1933-1945. Een onafhankelijke commissie van deskundigen zag toe op de uitvoering van het onderzoek. Vanaf januari 2014 tot en met 2018 werden de werkzaamheden uitgevoerd door een kleinere bezetting. Leden Een onafhankelijke commissie van deskundigen zag toe op de uitvoering van het onderzoek. De negen leden werden geselecteerd vanwege hun gezag in de sector, hun affiniteit met het onderwerp dan wel vanwege hun deskundigheid op het gebied van het recht. Vanaf januari 2014 tot en met 2018 worden de werkzaamheden uitgevoerd door een kleinere bezetting. * zitting tijdens de jaren 2014 - 2018 Voorzitter: prof. dr. Rudi E.O. Ekkart Pauline W. Kruseman*, Oud-directeur Amsterdam Historisch Museum, oud-voorzitter Nationaal Comité 4 en 5 mei, oud-lid Ethische Code Commissie Museumvereniging Drs. Taco D.W. Dibbits*, Directeur Rijksmuseum prof. dr. Wouter M.A. Kalkman, Hoofd Legal, Litigation & Compliance van Nationale-Nederlanden en hoogleraar Verzekeringsrecht aan de Universiteit van Amsterdam mr. dr. René J.Q. Klomp*, Onafhankelijk juridisch adviseur, oud-lid Ethische Code Commissie Museumvereniging drs. Peter J. Schoon*, Directeur Dordrechts Museum drs. Helen C.M. Schretlen (sinds 1 oktober 2014), voormalig secretaris en projectmedewerker Museale Verwervingen vanaf 1933 drs. Willem F.M. Terwisscha van Scheltinga, Directiesecretaris Verbond van Verzekeraars dr. Gerdien Verschoor, Directeur CODART Agnes Vugts*, Agnes Vugts Erfgoedprojecten ===Commissie Museale Verwervingen 1940-1948=== Voorzitter: prof. drs. R. de Leeuw Het doel van het onderzoeksproject Museale Verwervingen 1940-1948 was licht te werpen op de verwervingen van de Nederlandse musea in de genoemde periode en te achterhalen of er destijds sprake is geweest van aanwinsten van problematische aard. De nadruk lag op de aanwezigheid van voorwerpen die tijdens de oorlog on vrijwillig uit het bezit van de Joodse of andere eigenaars zijn geraakt, met name wanneer hiervoor na de bevrijding geen regeling is getroffen of enige vorm van rechtsherstel heeft plaatsgevonden.  

Deze pagina is voor het laatst bewerkt op 11 feb 2020 om 17:53.